JavaScript is required for this website to work.
Politiek

De man die zijn volk leerde honger lijden

En de parlementaire democratie begroef

Dirk Rochtus30/3/2020Leestijd 5 minuten
Kanselier Brüning (l.) tijdens zijn bezoek aan Italië 1931.

Kanselier Brüning (l.) tijdens zijn bezoek aan Italië 1931.

foto © Reporters / DPA

90 jaar geleden: ‘Hungerkanzler’ Brüning aan het hoofd van een autoritaire minderheidsregering. Het einde van de parlementaire democratie.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

De aftakeling van de vooroorlogse Duitse democratie was al ingezet lang voor Adolf Hitler, de leider van de NSDAP, op 30 januari 1933, tot rijkskanselier werd aangesteld. Meer precies op 30 maart 1930, precies 90 jaar geleden, toen Heinrich Brüning aan het hoofd kwam te staan van een minderheidsregering, bestaande uit Zentrum (de katholieke partij), de Duits-nationalistische DNVP, de links-liberale DDP en de conservatief-liberale DVP.

Tot dan toe had de Republiek van Weimar in de eerste elf jaren van haar bestaan al zestien regeringen en negen kanseliers zien passeren. Dat klinkt niet erg naar stabiliteit, maar de heerschappen hadden telkens wel aan het hoofd van een meerderheidsregering, hoe kortstondig ook, gestaan. Met het respect voor de parlementaire democratie was het nu gedaan. Noodverordeningen zouden het bestuur in de drie laatste jaren van de republiek kenmerken.

Harde cijfers

De Wall Street Crash had zich in oktober 1929, enkele maanden voor de installatie van de regering-Brüning, voltrokken. De wereldeconomische crisis was ook Duitsland beginnen teisteren. De afgelopen jaren viel er een economische heropbloei te bespeuren in de republiek, maar die was gefinancierd met buitenlandse kredieten. De Amerikaanse banken konden elke dollar gebruiken en trokken hun geld terug uit het buitenland.

Enkele cijfers illustreren de dramatische toestand in het land. Van de 45 miljard Reichsmark (RM) aan netto-investeringen in de Duitse economie tussen 1924 en 1929 was de helft geleend in Amerika. In 1928 leenden de Amerikanen nog 277 miljoen RM aan Duitsland, in 1929 nog maar 29,5 miljoen RM. In 1928 exporteerde Duitsland goederen voor een totaal aan 12,3 miljard RM, in 1932 nog maar voor 5,7 miljard RM. In dezelfde periode daalde het aantal tewerkgestelden in de bouwsector van 2 miljoen naar 775 000.

Door de dalende prijzen (deflatie) stelden de mensen hun aankopen uit. De meeste bedrijven zagen hun omzet met de helft dalen, de fabrieken begonnen dan ook hun productie drastisch te verminderen met nog meer werkloosheid tot gevolg. Het aantal werklozen steeg van 1,3 miljoen in september 1929 naar bijna 6 miljoen begin 1933. Aangezien vooral de mannen de kostwinnaar waren in de meeste gezinnen, was de helft van de Duitse bevolking direct en indirect geraakt door de gesel van de werkloosheid.

Noodverordeningen

De klassieke partijen slaagden er in het aangezicht van de groeiende werkloosheid maar niet in de begroting op orde te krijgen. De conservatieve rijkspresident Paul von Hindenburg had genoeg van de politieke instabiliteit en van regeringen die door de sociaaldemocraten (SPD) geleid dan wel meegedragen werden. Hij wilde weg van de parlementaire democratie naar een autoritair presidentieel systeem.

Daarvoor hoefde de grondwet zelfs niet gebroken te worden. Ze voorzag met twee artikelen in de mogelijkheid om die verandering door te voeren. Indien de Reichstag, het nationale parlement, weigerde om wetsontwerpen van de regering goed te keuren, kon de rijkspresident deze op basis van Artikel 48 als Notverordnungen (noodverordeningen) kracht van wetgeving verlenen. Brüning zou met meer dan 100 Notverordnungen — zonder de goedkeuring van het parlement — regeren. Om die reden werd zijn regering een Präsidialkabinett genoemd en er zouden na hem nog twee volgen (Franz von Papen en Kurt Schleicher) tot Hitler in 1933 een eind maakte aan de Republiek van Weimar. Indien de Reichstag zijn wantrouwen zou uitspreken tegenover de regering, kon de president op basis van Artikel 25 het parlement ontbinden en nieuwe verkiezingen uitschrijven. De macht van Brüning berustte dus in feite alleen op de president en de Reichswehr, het leger. Ze was een ‘geleende’ macht; de president kon haar op elk moment aan de kanselier ontnemen.

Besparen

Brüning stond voor een zware opgave. Enerzijds moest hij de krachten van de zelfverklaarde ‘nationale Opposition’ — de DNVP onder haar halsstarrige voorzitter Alfred Hugenberg en de alsmaar sterker wordende NSDAP onder Hitler — zien te winnen voor het presidentiële systeem. Anderzijds moest hij de economische crisis te lijf gaan die het gevolg van de internationale depressie was. In juli 1930 kwam hij voor de dag met een aantal noodverordeningen om een saneringsprogramma door te drukken. Zijn opvatting was dat er aan alle kanten en hoeken moest bespaard en bezuinigd worden.

Brüning was als mens een strenge asceet; de historicus Golo Mann noemde hem ‘der katholische Bürger mit dem Geist eines Gelehrten, der Seele eines Mönchs zugleich und eines Soldaten‘ (‘de katholieke burger met de geest van een geleerde, de ziel van een monnik tegelijkertijd en van een soldaat’). Die visie trok Brüning ook door naar de maatschappij: ‘Bei der großen wirtschaftlichen Not, mit der weiteste Kreise des deutschen Volkes zu kämpfen haben, muss jedes Übermaß an Feiern und Vergnügen vermieden werden‘ (‘In de grote economische nood waarmee de breedste kringen van het Duitse volk te kampen hebben moet elke overdrijving aan feestvieren en vergenoegen vermeden worden’.)

Theaters, scholen en sportaccommodaties moesten de deuren sluiten. ‘Kaputtsparen’ was wat historici achteraf het beleid van de kanselier ten laste legden. Brüning beknibbelde op alle uitgavenposten, lonen en salarissen (ambtenaren bijvoorbeeld moesten tot 23% van hun salaris afstaan). Tegelijk verhoogde hij de taksen op consumptiegoederen zoals bier, tabak, suiker en mineraalwater. In juli 1931 brak er een grote bankencrisis uit waardoor de kredietlijnen naar de industrie afknapten.

Bittere nood

De bevolking begon bittere nood te lijden. ‘Hungerkanzler’, ‘hongerkanselier’, zo noemden de mensen Brüning. Bedoelde hij het dan niet goed? Toch, hij geloofde dat de bezuinigingskoers de economie weer gezond zou maken. Maar hij had nog een ander doel voor ogen. Duitsland had na de oorlog met het Verdrag van Versailles (1919) 132 miljarden RM aan reparatielasten opgelegd gekregen. Brüning wilde de geallieerden met zijn bezuinigingspolitiek laten zien dat Duitsland economisch niet in staat was die herstelbetalingen te dragen. Op dat vlak behaalde hij succes: de geallieerden maakten in 1932 een einde aan dat systeem.

Politieke aardbeving

Wat betekende het harde economische beleid van Brüning voor de democratie? In juli 1930 wilde de kanselier de eerste maatregelen van een spaarprogramma door de Reichstag goedgekeurd krijgen. Het parlement wees ze af. Daarop ontbond Brüning op basis van een noodverordening van de president het parlement. De daaropvolgende verkiezingen, op 14 september 1930, veroorzaakten een politieke aardbeving.

De NSDAP had in 1928 slechts 2,6% behaald, nu, twee jaar later, klom ze naar 18,3%. Haar aantal zetels in de Reichstag klom van 12 naar 107. Sindsdien was Hitler een factor waarmee de politiek rekening moest houden. De sociaaldemocraten ‘tolereerden’ de kanselier van de minderheidsregering om twee redenen: ten eerste omdat ze wilden vermijden dat er in de plaats van Brüning een nog meer rechts staande regering, bijvoorbeeld onder Hitler, zou komen, en ten tweede omdat ze hun macht wilden behouden in Pruisen, met 60% van de bevolking de grootste deelstaat van Duitsland. De sociaaldemocraat Otto Braun regeerde er samen met Zentrum, de partij van Brüning. Indien de SPD Brüning niet zou steunen, zou Zentrum de sociaaldemocratische minister-president van Pruisen ten val brengen.

Uitholling van de democratie

Die tolerering zou zich op twee vlakken fataal uitwerken. De SPD was niet echt een oppositiepartij in de volle zin van het woord. De mensen die ontevreden waren over de regering, kozen meer en meer voor de extremisten, zowel van rechts (NSDAP) als van links (KPD, Kommunistische Partei Deutschlands).

Hindenburg van zijn kant was niet erg opgetogen over het feit dat Brüning op de SPD moest rekenen, en nog minder over zijn plannen om kleine landbouwers vestigingsmogelijkheden te geven op de gronden van failliet gegane (adellijke) grootgrondbezitters. Deze verweten hem ‘Agrarbolschewismus’ (‘agrarisch bolsjewisme’). Hindenburg wilde een rechtsere regering. Met een vingerknip ontsloeg hij Brüning op 30 mei 1932.

Brüning was naar eigen zeggen mislukt op ‘de laatste honderd meter voor zijn doel’. Of dat ook zo is, daarover bestaat veel twijfel bij historici en economen. Verschillende onder hen menen dat de kanselier meer geld in de economie had moeten pompen, er meer in had moeten investeren in de geest van de Britse econoom Keynes. Wat er ook van zij, de Republiek van Weimar viel niet meer te redden. De economische nood en de uitholling van de democratie effenden via een omweg over Papen en Schleicher het pad voor Hitler. ​

Dirk Rochtus (1961) is hoofddocent internationale politiek en Duitse geschiedenis aan de KU Leuven/Campus Antwerpen. Hij is voorzitter van het Archief en Documentatiecentrum voor het Vlaams-nationalisme (ADVN). Zijn onderzoek gaat vooral over Duitsland, Turkije, en vraagstukken van nationalisme.

Commentaren en reacties