De moeizame relatie tussen politiek en cultuur: het verdriet van Vlaanderen?
Kunst als hart van de Vlaamse Gemeenschap. Een illusie?
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementKent Vlaanderen nog politici die kunst niet alleen als een strategisch instrument zien, maar ook als het hart van een geëmancipeerde gemeenschap?
Jean-Pierre Rondas voerde in Doorbraak een prikkelend debat over de relatie tussen politieke partijen en het kunstbeleid met Wouter Hilleart, redacteur van het tijdschrift Rekto:verso en woordvoerder van Hart boven Hard. De hamvraag is waarom het Vlaams-nationalisme vandaag vervreemd lijkt van eigentijdse kunst en cultuur. Een boeiende uitwisseling die erg noodzakelijk blijkt. Zeker wanneer men enkele uitgangspunten van Wouter Hillaert aan een ‘reality check’ onderwerpt.
Hillaert merkt terecht op dat de meeste impulsen voor nieuwe cultuur en cultuurhuizen in de steden van socialisten komen en dat dit in schril contrast staat met de aarzelende houding van de N-VA. Hij haalt daarbij ook socialisten Bert Anciaux en Yamila Idrissi aan als dappere voorvechters van cultuur. Dat de socialisten sterk op cultuur inzetten, valt moeilijk te ontkennen. Waaraan Hillaert echter te snel voorbij gaat, is dat cultuur vaak als een louter machtsinstrument wordt ingezet.
Dat Hillaert uitgerekend Anciaux en Idrissi als ‘goede voorbeelden’ uit de kast haalt, is veelzeggend. In Brussel waren zij de voorvechters van Daarkom, het peperdure Vlaams-Marokkaans culturenhuis waarop niemand zat te wachten maar dat er omwille van politieke uitstraling van deze socialisten moest en zou komen. Een project dat zo populair is, dat de barman in het verlaten Daarkom-café je verbaasd aankijkt wannneer je er een hapje bestelt.
Als minister was diezelfde Anciaux dan weer erg stroef ten aanzien van eigenzinnige organisaties zoals het centrum voor wereldmuziek Muziekpublique. Die promoten via concerten en cursussen traditionele muziek en brengen zelfs gemeenschappen zoals Turken en Koerden samen; op het eerste zicht echter weinig spectaculair en moeilijk te instrumentaliseren voor politieke agenda’s. Dergelijke ongebonden organisaties vonden in socialisten zoals Anciaux geen bondgenoten.
Ook de stedelijke bibliotheken die proberen een rijke en eigenzinnige collectie aan te bieden hadden aan de socialisten geen steun. In de meeste steden waar de socialisten de plak zwaaiden werden grote delen van de collecties verkocht en werden de bibliotheken ‘belevingscentra’ in hippe omhulsels maar met een pover literair aanbod dat vooral afhangt van ‘leescijfers’. Bibliotheken die, zoals Muntpunt in Brussel, soms meer lijken op een veredelde jeugdhonk dan op plekken waar mensen boeken kunnen ontdekken. In bibliotheken zoals het Brusselse Muntpunt, daalde het aantal ontleningen dan ook dramatisch. Ook hier weer enorme investeringen als verpakking voor politieke campagnes, maar dit ten koste van de inhoud en de culturele rijkdom.
In de steden waar de socialisten de teugels in handen namen, waren het bovendien zware tijden voor onafhankelijke culturele spelers zoals jazz- en bluesclubs. In heel wat steden sloten toonaangevende clubs onder druk van de lokale overheden die zwaaiden met allerhande regeltjes en geluidsnormen. Dit terwijl diezelfde overheden steeds meer een ‘brood en spelen’-beleid voerden met tal van luidruchtige gratis concerten, zomerbars en evenementen die hele stadsdelen in hun voegen deden daveren, al dan niet onder het mantra van ‘city marketing’. Soms betekende dit een deloyale concurrentie voor de culturele ondernemers die niet konden optornen tegen de vrolijke ‘alles is gratis’-boodschap.
Hillaerts kijk op de nobele inzet van de Vlaamse socialisten voor cultuur is volgens mij dus veel te optimistisch. Te veel gaat hij voorbij aan het politieke opportunisme en aan de bizarre obsessie van de socialisten voor nieuwe en geldverslindende cultuurhuizen waarvan de bestuursraden met politieke schildknapen worden bevolkt.
Waarin ik Hillaert wel kan volgen, is dat de huidige Vlaams-nationalisten, met de N-VA op kop, de indruk geven dat cultuur, als spiegel van een gemeenschap, absoluut geen prioriteit is. In het verleden lieten Vlaams-nationalistische kopstukken zoals Hugo Schiltz zich graag en vaak omringen door hedendaagse kunstenaars. Zo bestond Schiltz’ entourage ook uit het vermaarde kunstenaarsgezelschap de Pink Poets, met erudiete figuren zoals Henri-Floris Jespers. Wanneer er een dichtbundel werd voorgesteld in de legendarische avant-garde club VECU (Vereniging voor Europese Cultuur Uitwisseling), was iemand als Schiltz maar al te graag present.
Nu lijkt er een einde te zijn gekomen aan een langdurige verwevenheid van het Vlaamse emancipatiestreven met de toonaangevende kunstenaars en de cultuur. Een traditie die nochtans veel verder teruggaat dan het door Paul Van Ostaijen uitfluiten van de franskiljonse kardinaal Mercier of het vanzelfsprekende en open Vlaamse zelfbewustzijn van een Paul De Vree. Dat heeft niet alleen te maken met het feit dat vele ‘geëmancipeerde’ Vlaamse cultuurbeoefenaars zich op puberale wijze afzetten tegen alles wat naar Vlaamse ontvoogding ruikt en waarvan ze de rijke avant-garde traditie amper lijken te kennen.
Naast dit pijnlijke kuddegedrag in artistieke milieus, stralen de huidige Vlaams-nationalistische politici zelf een onverschilligheid ten aanzien van de kunstwereld uit. Een onverschilligheid die gelijkloopt met het ontbolsteren van de N-VA, niet tot een conservatieve maar tot een liberale partij. Op macroniveau toont dit zich onder meer door de evidentie waarmee de N-VA symbooldossiers zoals het afschaffen van de bibliotheekverplichting voor gemeenten laat passeren. Ook op lokaal niveau betekent de machtsgreep van de Vlaams-nationalisten niet altijd meer aandacht voor de lokale cultuur en identiteit.
Zelfs in Mortsel, de geboortestad van N-VA voorzitter Bart De Wever, waar de N-VA oppermachtig is en de cultuurbevoegdheid van de socialisten afsnoepte, lijkt die partij weinig geïnteresseerd om iets met de culturele rijkdom aan te vangen. Mortsel bezit nochtans een prachtige literair-historische erfenis. Een belangrijk deel van de klassieke Vlaamse schrijvers werd geboren of werkte in deze Antwerpse voorstad. Enkele voorbeelden: Alice Nahon, Ernest Claes, Paul Van Ostajien, Ivo Michiels, Clem Schouwenaars, Adriaan de Roover, Ward Ruyslinck, Jos Vandeloo…
Een initiatief van schrijvers – waaronder ondergetekende -, journalisten en boekhandelaars om iets van deze culturele rijkdom terug in de gemeenschap te brengen via brochures, wandelingen en tentoonstellingen werd door het N-VA schepencollege afgeketst. Naast het valoriseren van Fort Vier grijpt het huidige bestuur van Mortsel vooral terug naar door de socialisten beproefde recepten van gratis comedy shows, zomerbars, filmvertoningen…
Ik vrees dat Wouter Hillaert onder ogen zal moeten zien dat de interesse voor cultuur in deze op kortetermijnwinst-gerichte tijden bij alle politiek families, socialistisch of niet, voornamelijk instrumenteel is: cultuur in de rol van glijmiddel of als glanzend uithangbord voor een of andere partij of voor een politieke strategie (zoals in het geval van Hart boven Hard). Wanneer cultuur die rol niet op korte termijn kan vervullen, verdampt de interesse. Is dit het Verdriet van Vlaanderen? Het gebrek aan een zelfbewuste, Vlaamse, intellectuele elite die, in de geest van de in 2014 overleden Eric Antonis, kunst niet alleen als een middel ziet, maar ook als het kloppend hart van een geëmancipeerde gemeenschap?
Chris Ceustermans is auteur en observator van het stedelijk leven in Antwerpen en Brussel. In 2014 verscheen bij WPG-Manteau zijn roman ‘De Boekhandelaar’. In september 2015 verschijnt de roman: Koude Oorlogsdromen. http://deboekhandelaar.com/
Foto: © Reporters
Chris Ceustermans is een veertiger die ooit van zijn pen leefde als journalist bij onder meer De Morgen. Na andere wegen te hebben verkend, keerde hij terug naar zijn oude liefde: de literatuur. Op Doorbraak pleegt hij af en toe een stuk over dingen die in de eenzijdige media te weinig aan bod komen. 'Ni dieu, ni roi, ni maître', blijft zijn motto, al lijkt dit voor de meeste zelfverklaarde 'links weldenkenden' al lang vergeten.
Hoe de Britse democratie Boris Johnson verteert en de darmen van de auteur door camera’s worden doorploegd. Ons lichaam, dat weet wat.
‘Moslimhater valt kerstmarkt aan’: het leek voor vele media een haast verfrissend discours. Maar heel wat vragen blijven onbeantwoord.