JavaScript is required for this website to work.
Multicultuur & samenleven

De mythe van de Vlaamse jongens aan het IJzerfront

80 % was Vlaams, maar dat mag je niet (meer) zeggen

Herman Verstraete5/7/2014Leestijd 5 minuten

Op 4 augustus herdenken we de Duitse inval in België. Het begin van de Eerste Wereldoorlog ook voor ons land. Er verschenen al tonnen boeken over. En straks dienen weer wat mythes doorprikt. Zoals die ene, dat vooral Vlamingen aan het IJzerfront zaten. 80%? Allemaal overdreven, niets van waar? Of toch?

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Hoeveel Vlamingen in de eerste vuurlinie? Volgens Daniël Vanacker: tot 80%

 

Begin mei 1918 werd de jonge onderluitenant Joris van Severen bij een generaal ontboden, die hem erop wees dat hij het voordeel had Vlaamstalig te zijn, want, bevestigde de generaal, je hebt wel 80 tot 85% Vlamingen in je peleton. De generaal wist het dus maar al te goed!

Evenredig vechten

Het zou normaal zijn dat het aantal Franstaligen en Nederlandstaligen in de vuurlijn evenredig zou zijn met de bevolkingsaantallen. Tijdens WOI was dat niet het geval. Overal werd geklaagd: ‘De meesten zijn Vlamingen, de gradés zijn meestal Walen ‘.

Of ‘In mijn compagnie zijn er tien Walen en 110 Vlamingen en van die Vlamingen verstaan 70 geen Frans. Ik kan geen korporaal worden, omdat ik geen Frans ken. Maar de Franstaligen worden wél korporaal en kennen geen Vlaams.’

Enkele feiten

– Al vanaf de zomer van 1916 reageerden Vlamingen in het leger steeds feller op de discrepantie tussen hun numeriek overwicht en hun sociale discriminatie. Vooral in de 4de Legerdivisie. Er waren doorgaans 75% tot 90% Vlamingen.

– In juli 1915 verscheen aan het front een affiche met de boodschap: ‘Eerbiedigt onze taal! 70% van onze Belgische soldaten zijn Vlamingen!’

– De Antwerpse katholieke volksvertegenwoordiger Alfons van de Perre schreef aan de bevoegde minister over een Vlaamshatende commandant: ‘Il sème la haine dans le coeur des soldats, car comme on me le fit observer, 80% des soldats sont Flamands.’

– ‘Waarom gaf men in het 20e Linie de les over machinegeweren in het Frans als de klas uit 40 Vlamingen en tien Walen bestond?’

– In Folkestone liep de briefwisseling van de Vlamingen sterke vertraging op omdat de censoren, de controleurs, meestal Franstaligen waren (een veilig job).

– Een lijkdienst voor de gesneuvelde soldaten van het 2e Jagers de Voet verliep helemaal in het Frans, al was de grote meerderheid van de gesneuvelden en aanwezigen Vlamingen.

– Scheutisten deden in juni 1917 tellingen in drie bataljons van het 21e Linie. Ze noteerden respectievelijk 85%, 90% en 92% Vlamingen.

– In het Gesticht voor Vakheropleiding van Belgische Verminkten in Port-Villez, was 70% van de 1200 verminkte jongens Vlaming.

– Van de 1500 soldaten in opleiding in Honfleur waren er 1400 Vlamingen en 100 Walen, dus 93%.

– Legerdokter Joseph de Cuyper sloot zich aan bij een mededeling van De Broqueville: 80% Vlaamse soldaten en 65% Waalse officieren.

– Legerarts Frans Daels stuurde katholiek minister Joris Helleputte een nota over de taaltoestanden: de Vlamingen vormen 80 % van het leger.

Een officiële talentelling

Minister De Broqueville liet een telling uitvoeren bij de zware artillerie. De enige officiële talentelling aan het front. Dat was in de zomer van 1917. De kennis van het Frans bij de gegradueerde Vlamingen: op de 529 onderofficieren en officieren kenden 350 het Frans prima, 165 kenden het Frans matig, slechts 14 of 3% kenden het Frans slecht.

Op de 378 onderofficieren en officieren bij de gegradueerde Walen kenden 63 het Nederlands goed, 97 kenden het Nederlands matig  en 218 kenden het Nederlands niet, hetzij … 57 procent.

En de regering en de koning?

In juni 1916 klaagde Gustaaf Sap, de secretaris van minister Joris Helleputte, over de anti-Vlaamse houding met de bedenking: ‘Zij doen niet als schelden op ons … en ons leger is grotendeels uit Vlamingen samengesteld, 80%. Geleid door 80% vlaamsonkundige officieren.’

Hoofdaalmoezenier Jan Marinis zorgde voor voldoende Nederlandssprekende aalmoezeniers maar kreeg daarom kritiek. Hij verdedigde zich bij De Broqueville met het argument dat sommige bataljons uit 90% Vlamingen bestonden.

De koning vond het onrechtvaardig aan de Walen te verwijten dat ze minder in aantal waren dan de Vlamingen. Maar hij weerlegde die 80% niet!

Albert vond het ongehoord dat ‘les hommes politiques parlent aux Flamands de leurs 80% dans l’armée’: hij wilde niet dat daarover gesproken werd maar hij wist dat die 80% klopte en ontkende dit niet.

Frans Van Cauwelaert en anderen verklaarden luidop dat de taalproblemen in het leger alleen konden opgelost worden door het organiseren van ‘Vlaamstalige’ en Franstalige eenheden.

De cijfers toonden dat tweederde van de Vlaamse gegradueerden behoorlijk Frans spraken en slechts een zesde van de Waalse gegradueerden enige basiskennis hadden van Vlaams.

De bevolkingstelling van 1910 had getoond: van de Vlamingen kenden 84% alleen Vlaams, van de Franstaligen was dat 89%. Je kunt dus zeggen dat negen op de tien van alle soldaten alleen hun eigen dialect of taal kenden.

Op 11 juli 1917 hadden we de open brief van de Frontbeweging aan de koning: men vroeg om aparte Nederlandstalige en Franstalige eenheden. De koning gaf geen kik. Hij zou, ook na de oorlog, de meest bijterige tegenstander blijven van al wat Vlaams was. Historici noemen onder andere het jaar 1923 als het jaar van de eerste grote barst in België, precies omdat Albert I alles wat Vlaams was en alles wat Vlaanderen vroeg, boycotte.

Discussies alom

De nieuwe opperbevelhebber, Armand de Ceuninck, bestreed alle argumenten van de Vlamingen maar betwistte niet en nooit die 80%. En de opperbevelhebber zei zelf, ja, het leger bestaat uit vier vijfde uit ‘Flamands’ en uit een vijfde uit ‘Wallons’.

Enkele Belgische historici – later dus – kwamen tot een lager percentage Vlamingen, ook de historici Luc Schepens, Luc De Vos e.a.  Daniel Vanacker ontleedt uitgebreid hun studies en houdt zich aan het hogere percentage. Tellingen bijvoorbeeld van de Vlaamse of Franse opschriften op grafzerken geven geen doorslaande bewijzen. Als er meer Vlamingen in de vuurlinie stonden, dan was het aantal onbekende soldaten en niet begraven soldaten overigens groter.

Mogelijke oorzaken

Veel Vlaamse jongens uit arme gezinnen lieten zich betalen om dienst te doen in de plaats van anderen. Ze vormden meer dan 25% van alle Vlaamse soldaten! En bij de Walen was dat slechts 15%.

 

Vrijstellingen: De lichting van bijvoorbeeld 1911 bestond uit 30 600 man, 13 700 Vlamingen en 12 800 Walen. Maar bij de gezondheidskeuring van de Waalse rekruten werd … 40% vrijgesteld. In Oost- en West-Vlaanderen slechts 33%. Waren de Walen minder gezond of waren de Waalse keuringsartsen gemakkelijker? Bovendien … gebeurde de keuring van de Vlaamse opgeroepen rekruten door … Nederlandsonkundige artsen.

Voor Vlamingen was het makkelijker als oorlogsvrijwilliger in Nederland te geraken dan voor Walen.

Bij het uitbreken van de oorlog bevonden zich veel Vlaamse landarbeiders in Frankrijk, de ‘Franschmannen’ en die konden worden opgeroepen.

Ook in het laatste, niet bezette gedeelte van België-Vlaanderen werden nieuwe rekruten opgetrommeld.

In Wallonië waren er meer opgeleide technici dan in Vlaanderen en die kwamen tijdens de oorlog dan ook in technische diensten terecht. 

Besluiten

De discussie over de 80% ging over de vuurlinie, de piotten die het gevaarlijke werk moesten leveren. Die maakten weinig kans op promotie of op een comfortabele job, omdat ze geen Frans kenden.

De gegevens over die 80% waren ramingen maar realistisch. En er waren ook tellingen. Die 80% werd na de oorlog soms tegengesproken en tegengewerkt, maar werd tijdens de oorlog niet betwist, ook niet door het leger of de politici of de koning.

Ook de hoogste legerofficieren, ook de koning, ook de regering hebben die 80% nooit in twijfel getrokken. Indien die 80% niet klopte, zouden ze dat wel gedaan hebben. Dat is duidelijk. Niet in alle legerafdelingen was de toestand zo, maar toch in vele of in de meeste. En zeker aan het front.

Maar, een van de redenen was overduidelijk de discriminatie van al wat Vlaams was: Vlamingen mochten wel vechten en vallen maar kregen geen normale promotie.

 Was het een mythe, die 80%? Het is een mythe als men wil zeggen dat die 80% behoort tot de collectieve herinnering van de Vlaamsgezinden. Het was geen mythe in de realiteit. Het wàs realiteit.

 

 De geschiedenis van de taalwetgeving, van de vernederlandsing van het onderwijs en van de administratie, vult, zelfs in een korte samenvatting, al gelijk een vol boek! Het leger bleef de sterkste verfransingsmachine. Tot in onze zestiger jaren. Ik heb het nog zelf aan den lijve ervaren …

 

  

Bronnen

Vooral Daniel Vanacker, ‘De mythe van de 80%’, Jaarboek Joris van Severen, Ieper, 2003.

Zijn studie over die 80% munt uit door grondigheid en intelligentie. Hij is ook de auteur van het standaardwerk De Frontbeweging, Koksijde, 2000.

Ook historicus prof. Bruno De Wever, Ugent, neemt deze cijfers aan, in zijn Greep naar de macht, Tielt, 1994.

 

Doorbraak publiceert graag en regelmatig artikels die door externe auteurs worden aangebracht. Deze auteurs schrijven uiteraard in eigen naam en onder eigen verantwoordelijkheid.

Commentaren en reacties