Don Carlos in de Vlaamse Opera
Mits voldoende beenruimte iets voor een regenachtige zondagmiddag
foto © Vlaamse Opera/Annemie Augustijns
Regisseur Johan Simons mist feeling voor het genre en slaagt er niet in het middelmatig opdrachtwerk van Verdi boven zich uit te tillen.
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementZondag 6 oktober was het nog eens tijd om ons naar de Scheldestad te begeven en een opvoering van Don Carlos van Guiseppe Verdi in de Vlaamse Opera mee te maken. Ingewijden weten dat ik als fervent operaliefhebber een trouw bezoeker van die instelling ben, ook al is de Antwerpse binnenstad nog altijd quasi-ontoegankelijk voor mensen van de parking, zoals de rest van Vlaanderen door de Sinjoor wordt genoemd. Het Operaplein werd recent heraangelegd tot één groot tochtgat zonder ook maar één boom of landmark, als je de wolkenkrabber naast het operagebouw niet meetelt: het wordt nu al beschouwd als dé mislukking van de Antwerpse stadsvernieuwing.
De wetten van de Grand Opera
Daarover verder niet getreurd. Don Carlos behandelt een episode uit de geschiedenis die speciaal tot onze verbeelding spreekt: de Spaanse tirannie in de Nederlanden van de 16de eeuw. Onder de kille potentaat Filips II, de zoon van onze Keizer Karel, bereikt de inquisitie een hoogtepunt. Diens zoon, de infant Don Carlos, is een kwetsbare, labiele jongeman die moet ondergaan dat zijn vader met zijn geliefde, Elisabeth van Valois, trouwt uit politieke berekening. Don Carlos keert zich tegen hem en schaart zich achter de Vlaamse opstand, tot hij zelf slachtoffer wordt van de inquisitie en in een kerker wegkwijnt.
Dat is althans de rode draad van het gelijknamige drama van Friedrich Schiller uit 1787. Het werk van Verdi was een bestelling van de Parijse opera en draagt daar alle sporen van. Met hun zogenaamde Grand Opera hadden de Fransen namelijk uitgemaakt dat zo’n stuk vijf bedrijven moest hebben (veel pauzes dus om te flaneren), een ballet, een aantal spectaculaire massatonelen met veel effecten, én voldoende solo’s voor de geliefde vedetten. In voetbaltermen zijn die solo’s volstrekt stilstaande fasen, waar alles bevriest en de zanger(es) staat te declameren, gevolgd door langdurig applaus.
Opera was in het Parijs van het Second Empire vooral een society-gebeuren en diende perfect afgestemd te zijn op de noden en pleziertjes van de topbourgeoisie, tot in alle details zoals het uur van dineren tijdens de pauze(s). Je zou denken: een beetje artiest gaat daar met een wijde boog rond. Maar omdat de Parijse opera in de tweede helft van de 19de eeuw nu eenmaal als hét wereldwijde toppodium gold voor het genre, met ook alle technische snufjes, wou elke componist er wel zijn kunsten vertonen en zich aanpassen aan de heersende conventies en het arrogante publiek.
De schim van Keizer Karel
Zelfs Richard Wagner, dé geniale blaaskaak uit de operageschiedenis en altijd vol van zichzelf, deed in 1861 een knieval voor Parijs en prutste voor de gelegenheid wat aan zijn eerder geschreven Tannhäuser — mét extra ballet dus. Tevergeefs: het werk werd uitgefloten wegens ’te Duits’. Zes jaar later, in 1867, mocht zijn grote Italiaanse concurrent Guiseppe Verdi het ook eens proberen. Verdi’s carrière stond toen al op een hoogtepunt, hij had de opdracht ook gewoon kunnen weigeren. Nog voor de première eiste de directie al dat het werk werd ingekort. Helaas, ook Don Carlos kon het chichi-publiek van de Franse hoofdstad maar matig bekoren, al voldeed het uiterlijk aan alle hierboven opgesomde criteria. Tot en met het geforceerde happy end, waarbij Don Carlos niet sterft maar door een schim van zijn grootvader (!), Keizer Karel dus, naar het klooster wordt begeleid, kwestie van onze Werner Van Mechelen ook iets te doen te geven. Schiller moet zich in zijn graf hebben omgedraaid.
Sindsdien is Verdi de rest van zijn bestaan tamelijk gefrustreerd blijven bricoleren aan die opera, liet hem herschrijven naar het Italiaans, tot er zo’n zeven versies van bestonden met allemaal hun voor- maar vooral nadelen. Want heel eerlijk: het is en blijft een zwak werk, afgeleverd door de componist die toen al zijn geniale drieslag Rigoletto/Il Trovatore/La Traviata had gecomponeerd. Muzikaal boordevol clichés en geforceerd klinkend bombast, tekstueel langdradig, teveel schatplichtig aan de Franse declamatiestijl die eigenlijk het woord bovenop de muziek plaatst en vooral de solist laat gloriëren.
Rollend materieel
Wat heeft de Vlaamse opera nu met deze — uiteraard in in het Frans gezongen — draak gedaan? Niet veel. Het enige wat deze opera kan redden van de verveling is spektakel, een steengoede regie en visuele prikkeling, misschien zelfs enige humor en ironie, waarbij we als kleine bourgeois een namiddagje genieten voor ons dure inkomgeld. Ik wil ook wel eens een paar kippenvelmomenten, muzikaal en scenisch, als het niet teveel gevraagd is. Maar regisseur Johan Simons koos ervoor om de verveling te sublimeren tot troosteloosheid: niets dan roltafeltjes en ziekenhuisbedden op de scène, die bij opgeschoven tralies ook wel een gevangenis konden verbeelden, en waarin de hoofdfiguur rondhangt als een geesteszieke. De andere protagonisten hebben er werk mee: tussendoor rolt er al eens eentje zo’n bed een paar meter vooruit om wat been- en ademruimte te hebben. Ik weet niet of de regisseur dat zo heeft voorgeschreven, maar het oogt bijwijlen echt als de Brusselse ring op het spitsuur waar iemand al eens de pechstrook gebruikt. Daar bovenop komen er af en toe hallucinogene objecten uit de lucht gevallen, kartonnen zetstukken die niet echt vaart of dynamiek in de regie brengen, eerder integendeel.
De wegkwijnende Don Carlos dus, die heel de opera als een flash back ondergaat. We kunnen in theorie het concept wel volgen, maar het werkt gewoon niet, toch niet bij een stuk van die matige kwaliteit. Vocaal deed iedereen zijn best, en had titelfiguur Leonardo Capalbo ronduit schitterende momenten, daar niet van. Het koor zit voor het grootste deel van de tijd weggestopt achter een half-doorzichtig projectiescherm, en de fameuze terechtstelling van de Vlaamse opstandelingen wordt gereduceerd tot een pose van een handvol bewakers die evenveel gevangenen in een catchgreep houden. Voor het overige is er van geëlaboreerde personenregie eigenlijk geen sprake, iedereen doet maar wat en trekt zijn plan in deze uitvergrote isoleercel.
Deze enscenering lijdt aan modernistische eentonigheid die vooral het uithoudingsvermogen van het publiek op de proef stelt. Johan Simons mag dan al een gewaardeerd theaterman zijn die tussen 2005 en 2010 ook het NTGent leidde, als operaregisseur mist hij volgens mij de feeling voor het genre en gaat hij iets te graag de ‘pedagogische’, boodschapperige lijn op. Bekijkt men de rest van de seizoensprogrammatie 2019-2020, dan lijkt het erop dat kersvers directeur Jan Vandenhouwe vooral zijn eieren in die mand zal leggen, zogezegd om een nieuw en jong publiek aan te trekken. Ik heb daar zo mijn twijfels over. De magie van een totaalervaring, zoals Wagner die beoogde, is tijdeloos. Complete colonnes ‘eigentijdse’ regisseurs hebben er zich al mee bemoeid, ook dat is een modetrend die zoals de Parijse Grand Opera achteraf vermoedelijk meewarig zal bekeken worden.
In Antwerpen nog op 9 oktober
In Gent nog op 16, 19, 22, 25, 27, 30 oktober
Johan Sanctorum (°1954) studeerde filosofie en kunstgeschiedenis aan de VUB. Achtereenvolgens docent filosofie, tijdschriftuitgever, theaterdramaturg, communicatieconsultant en auteur/columnist ontpopte hij zich tot een van de scherpste pennen in Vlaanderen en veel gevraagd lezinggever. Cultuur, politiek en media zijn de uitverkoren domeinen. Sanctorum schuwt de controverse niet. Humor, ironie en sarcasme zijn nooit ver weg.
Ook na een afgekocht proces over omkoperij en valsheid in geschrifte, is er kans op een schepenambt in Vlaanderens grootste stad.
Amerikakenners Roan Asselman en David Neyskens bespreken de actualiteit aan de overkant van de oceaan.