Door de staat vervolgd
De Kommunistische Partei Deutschlands (KPD) werd op 17 augustus 1956 verboden
De KPD preekte de revolutionaire val van het ‘Adenauer-Regime’. Rechtvaardigde vijandige retoriek het verbod van de partij 60 jaar geleden?
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementHet verbieden van een politieke partij is onder democratieën omstreden. Amerika en Groot-Brittannië verwerpen het als een ingrijpen in het recht op vrije meningsuiting. De Bondsrepubliek Duitsland heeft deze mogelijkheid wel voorzien in haar grondwet. De vaders van het Grundgesetz wilden vermijden dat er ooit weer een partij op legale wijze aan de macht zou komen om dan de democratie te vernietigen zoals de NSDAP in 1933. Het uitspreken van een partijverbod komt toe aan het Grondwettelijk Hof in Karlsruhe. En zo gebeurde het dat 60 jaar geleden het Bundesverfassungsgericht voor het laatst een partij verbood met de woorden: ‘Die Kommunistische Partei Deutschlands ist verfassungswidrig. Die Kommunistische Partei Deutschlands wird aufgelöst’ (De Communistische Partij van Duitsland druist in tegen de grondwet. De Communistische Partij van Duitsland wordt ontbonden). Onmiddellijk schoot de politie in gang om partijbureaus te doorzoeken en te sluiten, drukkerijen in beslag te nemen en het partijvermogen aan te slaan. Tegen 200.000 van communisme verdachte mensen werd tussen 1951 en 1968 een gerechtelijk onderzoek opgestart, rond de 10.000 van hen werden veroordeeld. Max Reimann, de voorzitter van de KPD, had de bui al lang zien hangen en was twee jaar daarvoor naar de DDR, de Oost-Duitse socialistische staat, gevlucht. Van daaruit leidde hij de KPD verder in de illegaliteit.
Het verbod van de Kommunistische Partei Deutschlands (KPD) mag dan wel al lang geleden uitgesproken zijn, het blijft nog altijd de gemoederen beroeren. Bovendien beïnvloedt de manier waarop het arrest van het Grondwettelijk Hof tot stand kwam en hoe het geformuleerd werd de discussie die al jaren woedt over de vraag of de extreemrechtse Nationaldemokratische Partei Deutschlands (NPD) al dan niet moet verboden worden.
Bedreiging
De West-Duitse staat die in 1949 onder de naam Bundesrepublik Deutschland het licht zag in Bonn, beschouwde zichzelf als een ‘strijdbare democratie’. Ze wilde zich teweer stellen tegen de vijanden in het radicale spectrum van links en van rechts die haar jonge, nog onvoldragen parlementaire democratie en haar ‘Westbindung’ (integratie in de westerse wereld) zouden kunnen bedreigen. ‘Bonn’ mocht niet worden als ‘Weimar’, die republiek die in 1933 ten onder ging aan opkomend extremisme en interne zwakheid. De Bondsrepubliek Duitsland lag bovendien als ‘frontstaat’ aan de grens tussen West en Oost, tussen kapitalisme en communisme. De Koude Oorlog bepaalde mee het beeld van het communisme als bedreiging van de vrijheid, de welvaart en de waarden van de westerse gemeenschap waarin de Bondsrepubliek zich geborgen voelde. Dat communisme was heel tastbaar in de gedaante van de DDR die als dictatuur gevestigd was over een gedeelte van de Duitse natie.
Bloedoffers
De Bondsregering van kanselier Konrad Adenauer (1876-1967) diende op 23 november 1951 een aanvraag in om twee partijen te laten verbieden, de KPD en de Sozialistische Reichspartei (SRP), een partij van mensen met heimwee naar het Derde Rijk. Wat de SRP betrof, was de klus een jaar later al geklaard. Het verbod van de KPD zou langer op zich laten wachten. Dat kwam ook omdat de voorzitter van de Eerste Senaat van het Grondwettelijk Hof (die bevoegd was voor de verbodsprocedure) zo zijn bedenkingen had. Hij wierp Adenauer de vraag voor de voeten of het wel opportuun was een partij te verbieden waarvan de leden in het verzet tegen de nazi’s zoveel bloedoffers hadden gebracht. Hoewel Adenauer zelf als christendemocraat geleden had onder de nazi’s, hield hij als anticommunist vast aan zijn aanvraag. De regering bepaalde zelfs een termijn waarop ze een arrest verwachtte, anders zou de bevoegdheid voor de verbodsprocedure overgaan van de Eerste naar de Tweede Senaat van het Bundesverfassungsgericht.
Revolutie
De KPD stelde met 2,2 procent van de kiezers niet veel voor. Daardoor had ze niet eens de kiesdrempel van vijf procent gehaald (in tegenstelling tot de verkiezingen van 1949 toen ze nog 5,7 procent behaalde en met 14 mandatarissen in de Bondsdag zetelde). Haar probleem was vooral dat ze de ‘vijand in het oosten’ symboliseerde, dat ze als ‘vijfde colonne’ van de DDR en van Moskou gold. De KPD compenseerde haar numerieke zwakheid door activisme en verbaal radicalisme. Zo streed ze erg actief tegen de geplande, ook door de Amerikanen gewenste herbewapening van de Bondsrepubliek, of wat zij pejoratief als ‘Remilitarisierung’ bestempelde. Ook verkondigde ze de ‘revolutionärer Sturz des Adenauer-Regimes’ na te streven, dus het ‘regime’ van Adenauer met de middelen van de revolutie ten val te willen brengen.
Arrest
Dat deed de zaak van de KPD geen goed. Dat een partij ‘verfassungsfeindlich’ is (‘vijandig tegenover de grondwet’ met daarin de waarden van de democratie en de principes van de rechtsstaat), volstaat niet als reden tot verbod. Anders wordt het wanneer ze ook nog eens tot geweld oproept. Dan geldt ze als ‘verfassungswidrig’ (als een partij die contra de grondwet ageert in woord of daad). Reeds in 1954 had de KPD de woorden van ‘revolutionärer Umsturz’ ingetrokken. Het mocht niet baten. Het Grondwettelijk Hof motiveerde in een arrest van 308 gedrukte bladzijden het verbod van de KPD met de volgende vier argumenten: 1. De KPD zou ‘een socialistisch-communistische revolutie en de dictatuur van het proletariaat’ nastreven; 2. Haar leden en aanhangers zouden de ‘innerlijke natuurlijke autoriteit en daarmee de legitimiteit van de freiheitlich-demokratische Grundordnung’ ondermijnen; 3. Met haar loyaliteit tegenover de Sovjet-Unie zou de KPD zich opstellen tegen de ‘politiek van de drie westerse mogendheden (nvdr Amerika, Groot-Brittannië en Frankrijk) en van de Bondsrepubliek’; 4. De KPD zou zich overgeven aan een ‘verachtelijk maken van de grondwettelijke orde van de Bondsrepubliek.
Omzichtig
Hoe kijkt de politiek 60 jaar later aan tegen het KPD-Urteil? Jan Korte, vice-voorzitter van de Bondsdagfractie van Die Linke, wenst dat het arrest opgeheven wordt en dat de staat zich verontschuldigt en de ‘Justizopfer des Kalten Kriegs’ rehabiliteert. Maar ook algemeen wordt er gesteld dat een verbod van een partij op basis van haar ‘algemene doelstellingen’ nu niet meer zou volstaan om bijvoorbeeld de NPD te verbieden. Het Bundesverfassungsgericht is ook gebonden aan de rechtspraak van het Europese Hof voor de Mensenrechten in Straatsburg dat in casu harde bewijzen verlangt dat er van een partij een onmiddellijke concrete bedreiging voor de democratie uitgaat. Jutta Limbach, voorzitter van het Bundesverfassungsgericht van 1994 tot 2002, zei reeds twintig jaar geleden dat ze met ‘wat we vandaag weten’ de aanvraag tot verbod van de KPD zou afgewezen hebben. De lering die een democratie uit het arrest over de KPD kan trekken, is dat er omzichtig met het instrument van het partijverbod moet omgesprongen worden. Ongewenste denkbeelden en vijandige woorden van een partij of haar aanhangers volstaan niet voor een verbod.
© Süddeutsche Zeitung
Dirk Rochtus (1961) is hoofddocent internationale politiek en Duitse geschiedenis aan de KU Leuven/Campus Antwerpen. Hij is voorzitter van het Archief en Documentatiecentrum voor het Vlaams-nationalisme (ADVN). Zijn onderzoek gaat vooral over Duitsland, Turkije, en vraagstukken van nationalisme.
Vandaag is het precies een kwarteeuw geleden dat Merkel in een historisch opiniestuk afrekende met Helmut Kohl en zo de macht binnen de CDU greep.
Amerikakenners Roan Asselman en David Neyskens bespreken de actualiteit aan de overkant van de oceaan.