Moraal en utopie in plaats van zin voor de politieke realiteit: dat was volgens de historicus Reinhart Koselleck (1923-2006) de reden waarom Europa sinds de 18de eeuw in een permanente staat van geestelijke burgeroorlog zou verkeren. Vandaag is het precies 100 jaar geleden dat Reinhart Kosseleck, een van Duitslands meest ophefmakende historici, ter wereld kwam in Görlitz. In een van de talloze mooie burgerhuizen van deze stad aan de Neiße – sinds 1945 de grens met Polen – groeide Koselleck…
Niet ingelogd - Plus artikel - log in of neem een gratis maandabonnement
Uw Abonnement is (bijna) verlopen
Uw (proef)abonnement is verlopen (of uw browser weet nog niet van de vernieuwing)
Moraal en utopie in plaats van zin voor de politieke realiteit: dat was volgens de historicus Reinhart Koselleck (1923-2006) de reden waarom Europa sinds de 18de eeuw in een permanente staat van geestelijke burgeroorlog zou verkeren.
Vandaag is het precies 100 jaar geleden dat Reinhart Kosseleck, een van Duitslands meest ophefmakende historici, ter wereld kwam in Görlitz. In een van de talloze mooie burgerhuizen van deze stad aan de Neiße – sinds 1945 de grens met Polen – groeide Koselleck als zoon van een leraar geschiedenis op in een ‘bildungsbürgerlich’ milieu.
Wehrmacht
Op de leeftijd van 17 jaar meldde hij zich vrijwillig voor de Wehrmacht. Dat deed hij niet uit ‘Begeisterung’, maar vanuit het besef dat wie gewoon wachtte op zijn oproepingsbevel direct bij de infanterie kwam, waar de overlevingskansen geringer waren. Een zware verwonding bespaarde hem een inzet in Stalingrad. Op 1 mei 1945 viel hij in het Moravische Oderberg (Tsjechië) in handen van het Rode Leger.
Anderhalf jaar later mocht hij terugkeren uit Sovjet-Russische krijgsgevangenschap in Kazachstan. In West-Duitsland onderging hij in de Britse zone een ‘re-education’-programma. Een van zijn ‘leermeesters in de democratie’ was de later beroemd geworden historicus Eric Hobsbawm. De manier waarop Koselleck zijn ervaringen in het Sovjet-Russische krijgsgevangenenkamp weergaf, moeten de toen nog stramme communist Hobsbawm hebben geïrriteerd. Pas vele jaren later leerden beide historici elkaar waarderen.
Totalitaire ideologieën
De ervaringen die hij met twee totalitaire ideologieën had opgedaan – als soldaat met het nationaalsocialisme, als krijgsgevangene met het marxisme-leninisme – drukten een diepe stempel op Koselleck. Op de vraag waarom hij wetenschapper was geworden, antwoordde hij: ‘Um Halt gegen Utopie zu finden’ (‘Om een houvast tegen de Utopie te vinden’). Koselleck studeerde van 1947 tot 1953 een waaier aan vakken zoals geschiedenis, filosofie, staatsrecht en sociologie aan de Ruprecht-Karls-Universität Heidelberg en de University of Bristol. Tot zijn leermeesters kon hij grote geesten rekenen zoals Hans-Georg Gadamer, Karl Löwith, Ernst Forsthoff en Alfred Weber (de broer van Max).
Zijn academische loopbaan voerde hem van Heidelberg over Bochum tot Bielefeld (waar hij van 1973 tot aan zijn emeritaat in 1988 ‘Theorie der Geschichte’ doceerde). Naast zijn vele bedrijvigheden als gastprofessor aan buitenlandse universiteiten en als lid van talrijke wetenschappelijke academies, werkte hij vanaf de jaren ’70 samen met Werner Conze en Otto Brunner aan een negendelig lexicon Geschichtliche Grundbegriffe. Dat standaardwerk over basisbegrippen van de geschiedeniswetenschap geldt als een van zijn grootste prestaties. Daarnaast boog hij zich ook over de betekenis van monumenten voor gesneuvelden en oorlogsslachtoffers als steen geworden boodschappen aan de overlevenden. Met fotoapparaat en notitieblokje ging hij overal in binnen- en buitenland op ‘Denkmaljagd’ (‘monumentenjacht’).
Weerklank en controverse
De geschiedenis van de geesteswetenschappen gaat deze buitenissige historicus echter nog het meest in omwille van zijn doctoraat Kritik und Krise waarmee hij in 1954 promoveerde bij ‘Doktorvater’ Johannes Kühn. Geen enkel werk van een naoorlogs Duits historicus heeft zoveel weerklank gevonden en zoveel controverse opgewekt als dit ‘onderzoek over de politieke functie van het dualistische wereldbeeld in de 18de eeuw’. De historicus Christian Meier noemde het de ‘literarisch erfolgreichste Dissertation eines deutschen Geisteswissenschaftlers im 20. Jahrhundert’.
Waarover gaat Kritik und Krise kort, al te kort, samengevat? De inleiding laat het al doorschemeren: ‘Der Absolutismus bedingt die Genese der Aufklärung; die Aufklärung bedingt die Genese der Französischen Revolution.’ (‘Het absolutisme bepaalt het ontstaan van de Verlichting; de Verlichting bepaalt het ontstaan van de Franse Revolutie’). Koselleck definieert de absolutistische staat van de 18de eeuw als het antwoord op de religieuze oorlogen die Europa in de voorafgaande eeuwen hadden geteisterd.
Bescherming
Net zoals de ‘Leviathan’ van de Engelse filosoof Thomas Hobbes biedt hij in tijden van de ‘oorlog van allen tegen allen’ bescherming aan zijn onderdanen in ruil voor gehoorzaamheid. Moreel neutraal als hij is, kent hij hen vrijheid van geweten toe in de sfeer van het private. Politiek (staat) en moraal (privédomein) vormden gescheiden werelden.
In die laatste begint een burgerij, bestaande uit kooplieden, bankiers en zakenlui, zich te organiseren in vrijmetselaarsloges en een ‘Gelehrtenrepublik’ (discussiesalons) die een kritische kijk aannemen tegenover de Heilige Schrift en tegen de staat. Denken we maar aan de bekende uitspraak van Immanuel Kant: ‘Unser Zeitalter ist das eigentliche Zeitalter der Kritik, der sich alles unterwerfen muss’ (‘Ons tijdperk is het ware tijdperk van de kritiek, waaraan alles zich moet onderwerpen’). En met ‘alles’ doelde de grote denker uit Königsberg op de religie en de staat.
Carl Schmitt
Naarmate die burgerij aan zelfbewustzijn wint, tast ze de grenzen van die morele privéruimte af. Haar kritiek zal uiteindelijk uitmonden in de crisis van staat en samenleving die samenvalt met de Franse Revolutie. ‘Die Kritik ist der Tod des Königs’, stelde Koselleck lapidair.
De kritiek verschijnt als een ‘zerstörerische Gewalt’. De mensen die haar uitoefenen, beschikken volgens hem immers niet over politieke ervaring en institutionele autoriteit. Hun ‘Kritik’ ontketent een ‘utopische Energie’ die ten tijde van de Franse Revolutie tot terreur leidde en meer algemeen de Westerse staat in een ‘permanente Krise’ stortte, een ideologische ‘Bürgerkrieg’ als het ware. Koselleck liet zich ook inspireren door de grote, maar omstreden rechtswetenschapper Carl Schmitt.
De politicoloog Jan-Werner Müller had vastgesteld dat Kritik und Krise ‘came closest to being a direct elaboration of Schmitt’s 1938 Leviathan’. Uit dat boek van Schmitt over Hobbes stamt het volgende citaat: ‘Der Staat ist nach Hobbes nur der mit großer Macht fortwährend verhinderte Bürgerkrieg’ (‘De staat is volgens Hobbes slechts de met inzet van grote machtsmiddelen voortdurend verhinderde burgeroorlog’).
Dialectiek van de Verlichting
Koselleck had zijn later in boekvorm verschenen dissertatie ‘Dialektik der Aufklärung’ willen noemen, maar de marxistische filosofen Adorno en Horkheimer waren hem voor. In beide boeken gaat het erover dat de Verlichting tijdens een historisch proces omkantelt in despotisme en manipulatie. Adorno en Horkheimer wilden het progressieve potentieel van de Verlichting redden, terwijl Koselleck in haar een potentiële bedreiging van een stabiele toestand door ver van realisme verstoken utopisch denken ontwaarde.
Die ‘burgeroorlog’ binnen Europa zou zich zodoende tot ver in de 20ste eeuw als ‘wereldburgeroorlog’ doorzetten met de onderlinge strijd tussen liberalisme, communisme en fascisme als ‘Kindeskinder der aufklärerischen Kritik’ (nazaten van de kritiek door de Verlichting) zoals de historicus Caspar Hirschi in de Frankfurter Allgemeine Zeitung (13 juni 2015) schreef. In het voorwoord van de Engelstalige uitgave van 1988 maakte Koselleck duidelijk dat de ‘erfenis van de Verlichting’ (waaop zowel Amerika als de Sovjetunie zich beriepen) nog ‘alomtegenwoordig’ was in de ‘huidige wereldcrisis’, die van de Koude Oorlog: ‘My starting-point was therefore to explain the Utopian Ideas of the twentieth century by looking at their origins in the eighteenth’.
Utopisch gewaad
De marxistische filosoof Jürgen Habermas verweet Koselleck in een recensie uit 1960 in Merkur dat hij het ‘principe van de publieke discussie als een van de burgeroorlog discrediteert’ en niet wilde zien dat de ‘Kritik’ ‘niet in moralisering, maar in rationalisering van de politiek uitmondt en later in de gestalte van de burgerlijke rechtsstaat (…) haar vervulling had gevonden’.
Niettemin mag de waarschuwing van Koselleck niet in de wind worden geslagen dat de kritische geest van de Verlichting zich soms ook in een utopisch gewaad kan hullen. De absolutistische staat was moreel neutraal. De hedendaagse staat is ingepalmd door moralisten die geloven in de utopie en de maakbaarheid van de samenleving. In die zin blijft de analytische én waarschuwende stem van Koselleck actueel klinken.