JavaScript is required for this website to work.
post

Economisch liberalisme, onbekend en onbemind? (1)

Waarom wordt zo'n succesvol systeem zo gehaat?

Frank Boll27/6/2019Leestijd 6 minuten
Adam Smith: de achttiende-eeuwse moraalfilosoof die nog altijd als de
theoretische grondlegger van het kapitalisme geldt.

Adam Smith: de achttiende-eeuwse moraalfilosoof die nog altijd als de theoretische grondlegger van het kapitalisme geldt.

foto © Wikimedia Commons

Waarom wordt het kapitalisme zo gehaat? Frank Boll gaat op zoek naar een antwoord. In deel een: de historische wortels van de vrije markt.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Als men bekijkt welke successen de vrije markt heeft geboekt over de laatste twee eeuwen – om nog maar te zwijgen over de resultaten van haar rivalen – dan is het hoogst verwonderlijk dat de verdiensten en legitimiteit ervan zo sterk gecontesteerd worden. Het kapitalisme wordt voortdurend geculpabiliseerd. Hoe kan het dat mensen die op ongecoördineerde wijze hun eigenbelang nastreven, toch een historisch uniek resultaat neerzetten? De grote moraalfilosoof Adam Smith gaf daar in zijn werk The Wealth of Nations (1776) een antwoord op. Zijn verklaring heeft met verve de tand des tijds doorstaan: de prestaties van het economisch liberalisme overvleugelen alle alternatieven.

In dit eerste deel worden achtereenvolgens de historisch unieke resultaten en de bouwstenen van het politieke liberalisme en het vrijemarktkapitalisme geschetst. In een tweede deel vergelijk ik dit systeem met alternatieve vormen van economische en politieke organisatie. Tevens beargumenteer ik hoe een falend concurrentiebeleid tot de ontaarding van het vrijemarktkapitalisme heeft geleid.

Vrijemarktkapitalisme: de resultaten

De laatste twee eeuwen steeg het wereldinkomen spectaculair met een factor van 119. Met een wereldbevolking van één miljard in 1800 tot meer dan zeven miljard vandaag, betekent dit een toename van het wereldinkomen (per hoofd) met een factor van 17. Thomas Robert Malthus, een tijdgenoot van Smith die voorspelde dat de groei van de voedselvoorziening nooit de bevolkingsstijging zou kunnen bijhouden, beet in het zand.

In het Westen waren de resultaten sinds het begin van de industriële revolutie rond 1750 nog spectaculairder. Tijdens de middeleeuwen (pakweg 500 tot 1500) daarentegen waren vaak meerdere eeuwen nodig om de levensstandaard met enkele schamele procenten te laten stijgen. Zo steeg die tussen 700 en 1100 met slechts 7 %.*

Drie historisch onvergelijkbare records

In het Westen steeg in de vijftig jaar na de Tweede Wereldoorlog het Bruto Nationaal Product (BNP) met een factor van 4 tot 6. Bedenk dat bij een groei van 5 % per jaar het BNP in 14,2 jaar verdubbelt (niet in 20 jaar). Bij een groei van 4 en 3 % verdubbelt het inkomen in 17,7 en 23,4 jaar, respectievelijk. Tussen 1990 en 2015 werden wereldwijd twee miljard mensen uit de absolute armoede getrokken. Dit betekent een daling van de absolute armoede van 36 % naar 10 % en dit dankzij de toegenomen internationale handel. Aanleiding daartoe waren de invoering van vrijhandel door Deng Xiaoping na de dood van Mao in 1976, de val van de Berlijnse muur in 1989 en de implosie van de Sovjet-Unie in 1991.

Vrijhandel is de vertaling naar het internationale niveau van wat economisch liberalisme betekent voor een gesloten economie. Vrijhandel zorgt voor internationale concurrentie en verplicht mensen, sectoren en landen tot economische efficiëntie. Dit steekt schril af tegen de resultaten die collectivistische en extractieve regimes kunnen voorleggen. Zulke systemen delfden historisch niet alleen het onderspit maar leidden ook vaak tot meer armoede.

Daling van de globale inkomensongelijkheid

De globale inkomensongelijkheid in de wereld daalde sterk. Globaal deed de middenklasse het zeer goed. Zo zagen de inkomenstrekkers in de percentielen 45 tot 65 tussen 1988 en 2011 hun reële inkomen verdubbelen. Een groot percentage daarvan waren Chinezen. Het reële inkomen in de percentielen 80 tot 95 steeg daarentegen zeer matig of stagneerde zelfs. Dat zijn de middenklassen van de hoge-inkomenslanden. Maar in die ontwikkelde landen steeg tussen 1950 en 1990 het per-capita inkomen wel met een factor drie tot vijf.

Gezien deze historisch uitzonderlijk sterke stijging is de huidige relatieve stagnatie helemaal niet zo problematisch als men in de publieke opinie en de politiek stelt. De frustratie over die lagere groei leidde echter wel tot een voortdurend experimenteren met de monetaire politiek en met een opstapeling van schulden die het potentieel van het systeem ernstig en langdurig verzwakken.

Bouwstenen van het vrijemarktkapitalisme

De essentiële bouwstenen van het economisch liberalisme zijn politiek liberalisme (democratie), eigendomsrechten, vrijheid van ondernemen, vrije prijsvorming, beschikbaarheid van kapitaal en een rechtssysteem. Dat laatste betekent  een sterke staat die zowel de wil als het gezag heeft dat recht af te dwingen. Deze eigenschappen zijn sterk complementair. De afwezigheid van één ervan zal doorgaans de werking van het geheel meer dan proportioneel verzwakken.

De geschiedenis van de vrije markt in vogelvlucht

Het economisch liberalisme beoogt de verdeling van economische invloed en macht terwijl het politieke liberalisme de verdeling van politieke macht beoogt. Over de eeuwen heen liep de ontwikkeling van beiden parallel.

In beide ontwikkelingen liep Engeland voorop; politiek met de geleidelijke ontvoogding van het parlement tegenover het gezag van de koning. Daarbij kan men enkele belangrijke etappes onderscheiden. Zo was er de Magna Carta (het Groot Charter der Vrijheden) van 1215 waardoor Jan zonder Land gedwongen werd de edelen te raadplegen alvorens de belastingen te verhogen. Verder waren er de verkiezingen en convocaties van parlementen in de tweede helft van de 13de eeuw. De strijd tussen het parlement en de kroon liep uiteindelijk in 1642 uit op een burgeroorlog tussen Karel I en het parlement. Niet te vergeten is ook de Habeas Corpus Act van 1679 tegen willekeur in rechtszaken.

Een verdere grote doorbraak in de machtsuitbreiding van het parlement was de zogenaamde Glorious Revolution (radicaal maar zonder bloedvergieten) van 1688. Daarbij werd Willem III van Oranje koning (1689-1702). Dat leidde tot een overeenkomst tussen het parlement en de nieuwe koning – de Bill of Rights van 1689 – die tot een constitutionele monarchie leidde. In zowel Frankrijk als Spanje kwam een dergelijke hervorming pas veel later.

Geen centraal gezag

Belangrijke voorbeelden van politieke concurrentie speelden ook elders. Een voorbeeld is Italië, waar toen nog geen gemeenschappelijk centraal gezag bestond maar enkel stadstaten. Het Heilig Roomse Rijk was ook zeer gedecentraliseerd met zijn driehonderdtal politieke eenheden. Die waaier van modellen speelde later een rol bij de politieke organisatie van maatschappijen.

Terwijl de kiemen van het economisch liberalisme zowel in Engeland als elders in West-Europa lagen, begon in de tweede helft van de 18de eeuw Engeland voorop te lopen in de ontwikkeling van het vrijemarktkapitalisme, zoals Engeland dat ook op politiek vlak vanaf de 17de eeuw had gedaan.

Eigendomsrechten

Eigendomsrechten zijn al sinds de mens bestaat een doorslaggevende stimulans tot prestatie. Ze betreffen niet enkel de vrucht van arbeid, inkomen en door arbeid en inkomen verworven vermogen, maar ook de persoon. Slavernij en lijfeigenschap werden geleidelijk afgeschaft en verdwenen zo goed als volledig in de 19de eeuw. De eigendomsrechten zijn de belangrijkste voorwaarde voor een duurzame economische vooruitgang van staten en volkeren. Ze zijn uitermate belangrijk voor maatschappelijke vooruitgang.

Een overheid die voor zowat alles verantwoordelijk wordt gesteld en die daarop inspeelt — evenals de ‘gratis economie’ — ondermijnen die stimuli. Daarin ligt een verklaring voor de huidige lage groei in Europa. Een bocht lijkt niet in de maak…

In België – één van de rijkste landen aller tijden en samen met drie andere een van de minst ongelijke van de 35 OESO landen – ‘voelen’ ogenschijnlijk nog nooit méér mensen zich arm. Zo succesvol lijken velen in de politiek, de academische wereld en de media te zijn geweest in het stimuleren en kanaliseren van misnoegen, en dit terwijl we het nog nooit zo goed hebben gehad. Dat blijkt uit de evolutie van tientallen criteria in verband met levenskwaliteit in de loop van de geschiedenis van de mensheid.**

Vrije prijsvorming en vrijheid van ondernemen

In de vrije prijsvorming komen aanbod en vraag tot een resultante: de prijs. Die vertegenwoordigt de relatieve schaarste van het aanbod en de relatieve intensiteit van de behoeften. De determinanten van vraag en aanbod wijzigen zich continu. En dus passen ook de prijzen zich voortdurend aan het productieproces en het koopgedrag van miljarden mensen aan. De prijs fungeert als signaal voor de allocatie van beperkte productiemiddelen, althans bij een voldoende groot aantal aanbieders en vragers.

Dit prijsmechanisme – Adam Smiths onzichtbare hand – speelt een arbitragerol in het managen van het economische kernprobleem: oneindige wensen en slechts beperkte middelen. Geen enkel ministerie van planning of geen enkel model, van om het even welke omvang, kan dat beter. In 1945 schreef Nobelprijswinnaar Friedrich Hayek daarover de klassieker The Use of Knowledge in Society, een boek over prijzen als informatiedragers.

De vrijheid van ondernemen in het Westen lijkt misschien vanzelfsprekend. Maar de Tunesische Lente in 2010, en de daarop volgende andere Arabische Lentes, startte met een jongen die zichzelf in brand stak omdat hem de toelating werd ontzegd om een handeltje in groenten op te starten. In vele derdewereldlanden bestaat geen vrij ondernemerschap of legt men die ernstig aan banden. Dat gebeurt omdat elites er productie en distributie monopoliseren of toewijzen aan bevriende partijen.

Beschikbaarheid van kapitaal

Kapitaal was baanbrekend voor de bevordering van initiatieven en de daaruit voortvloeiende welvaart. Het bijeenbrengen van kapitaal in een onderneming door verschillende mensen en groepen doorbreekt immobilisme en helpt risico’s te spreiden. Enkele voorbeelden: De ‘commenda’ in Venetië (rond 1300) waren maritieme contracten met bepalingen over de verdeling van de inbreng en opbrengst van een handelsreis. Denk ook aan de stichting van de East India Company in Engeland in 1600 en de Verenigde Oost-Indische Compagnie in Nederland in 1602. Dat zijn allemaal voorlopers van latere ondernemingsvormen.

Het creëren van maatschappijen als aparte entiteiten zorgt ervoor dat het privévermogen wordt gesplitst van dat van een onderneming. Dit werd mogelijk gemaakt door de Engelse Joint Stock Companies Act van 1856. Die had een grote vermindering van risico’s en stimulering van het ondernemerschap tot gevolg.

De verdere ontwikkeling en uitbreiding van het bankwezen in de 19de en 20ste eeuw bevorderde het uitlenen aan mensen met beloftevolle initiatieven die zelf niet over kapitaal beschikten. Dat kon meer bijdragen aan het bestrijden van ongelijkheid, en dit tot voordeel van de hele gemeenschap. Voorheen financierden banken vooral heersers en hun noden (lees: oorlog voeren).

Een sterke staat en rechtstaat

Een sterke staat zorgt voor de nodige publieke goederen en diensten. Een sterke rechtstaat zorgt ook voor een billijk stel rechtsregels die men tegen een redelijke kost kan afdwingen en voor wier afdwinging de politieke wil aanwezig is.


* Volgens de ‘social development index’ van Ian Morris in zijn Why the West Rules – For Now (2010), dit vanaf 14.000 voor Christus en voor West en Oost.

** Zie online de video’s van Steven Pinker en Hans Rosling. De gemiddelde mens heeft het nooit zo goed gehad. De toestand lijkt verschrikkelijk tot men hem vergelijkt met de geschiedenis.

 

Frank Boll is M.A., University of Michigan, en D. Phil, University of Oxford. Hij was professor economie in België, de VS en Engeland en ondernemer-consultant in valuta en rente voor ondernemingen, banken en institutionele beleggers in Europa en het Midden-Oosten. Hij publiceerde in onder meer De Tijd, Trends, De Standaard, Reuters, Financial Times, Het Financiële Dagblad en NRC Handelsblad.

Commentaren en reacties