Een brief aan Georges-Louis Bouchez
Bouchez de mond gesnoerd
foto © belga
Meertaligheid is een troef voor zijn geliefde België, zegt Bouchez, en wie zou deze ééntalige jongen durven tegenspreken? Gheude durft dat.
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementGeachte voorzitter,
beste heer Bouchez,
U was zo vriendelijk mij uw bedenkingen te laten geworden na lezing van mijn vrije tribune in Le Vif, van 12 oktober, getiteld ‘Die vergeefse unitaristische achterhoedegevechten’.
Zoals u, ben ook ik een liberaal. Dat erfde ik van mijn grootvader van moederszijde, Eugène Ballant, burgemeester van Lillois-Witterzée (nu Eigenbrakel), van 1941 tot 1944, en van 1945 tot 1964.
Nochtans was mijn eerste partij het Rassemblement Wallon, als gevolg van de schok van Leuven Vlaams in 1968 toen de Walen eruit werden gegooid. In die partij zaten mensen afkomstig uit vele politieke hoeken die het federalisme nastreefden om zo de instellingen van het land aan te passen aan de realiteit van het land.
Dankzij met name de hardnekkigheid van François Perin, zag de regering Eyskens zich tot een grondwetsherziening verplicht. Er kwamen drie Gewesten en drie Gemeenschappen. De Vlamingen waren blij met de culturele autonomie, en de Walen met de regionalisering van de economie.
Vlaanderen maakte direct werk van die culturele economie, maar ging op de rem staan voor wat betreft de drie Gewesten, want het wilde Brussel ongaarne als volwaardig gewest erkennen.
Perin, als minister van Institutionele Hervormingen (1974-76) was zo handig een voorlopige gewestvorming op poten te zetten, wat de verderzetting van het proces onvermijdelijk maakte. De Waalse socialisten zaten toen in de oppositie, en veranderden tenslotte het geweer van schouder.
In het kabinet van Perin verzorgde ik een dagelijks overzicht van de Vlaamse pers, want hij wilde de vinger aan de Vlaamse pols houden.
Aan het avontuur van het pluralistische Rassemblement kwam in 1976 een eind, toen voorzitter Paul-Henry Gendebien een bocht naar links nam.
Als het alleen aan hem had gelegen dan had François Perin de sleutel onder de deurmat gelegd en had hij de draad weer opgenomen als professor Publiek Recht in Luik. Maar hij was ook bezorgd om de toekomst van wie hem altijd trouw hadden gevolgd, Jean Gol in het bijzonder.
Hij wist dat Gols hart naar de liberalen neigde, en daarom stemde hij ermee in dat er contacten kwamen met de PLP, op voorwaarde dat zulks de goedkeuring wegdroeg van Jean Rey en Robert Henrion, in wie hij onbeperkt vertrouwen had.
Perin had eerder de liberalen zwaar op de korrel genomen, bijvoorbeeld in zijn open brief van 1971 aan de leden van het RW. In de geschiedenis hadden de liberalen in naam van de vrijheid tegen de staat en zijn prinsen geageerd, maar de gelijkheid en de broederlijkheid verwaarloosd, wat tot chaos en verdrukking heeft geleid. Tegenover geld was hun wantrouwen minder groot, en ze lieten zich heel gewillig verstrikken in een stelsel dat enkel nog winstbejag kende.
Met de steun van Rey en Henrion wilde hij bepaalde garanties bekomen, want deze mensen waren helemaal geen belanghebbenden.
De PRLW zag nu het licht en ik sloot mij erbij aan.
Nu hoor ik dat de MR en de Open VLD de volgende staatshervorming gezamenlijk willen aanpakken.
Hierbij moet ik terugdenken aan 1978, het jaar dat Leo Tindemans het Egmontpact opblies. Perin was PRL-senator en had zich ingespannen om de liberalen van noord en zuid samen een communautair project te laten uitwerken. Hij stuitte daarbij op een onwrikbare PVV. Perin wees met name naar de altijd minzame Herman Vanderpoorten met zijn ultraflamingante amendementen in de Senaat. Hij stak zelfs de CVP en de Volksunie naar de kroon. En dan komt hij zeggen dat hij vertrouwen heeft in de natie. Welke natie? De Belgische? maar hij droeg ertoe bij die te laten verdwijnen, net als de anderen!
Die houding van de Vlaamse liberalen bracht Perin tot zijn spectaculair ontslag als senator in 1980: Het valt moeilijk te zetelen het parlement van een Staat waarin men niet meer gelooft, en een natie te vertegenwoordigen die grondwettelijk gesproken niet meer bestaat. België lijdt aan drie ongeneeslijke ziekten: het Vlaams-nationalisme, zijn bekrompen particratie, en zijn onhandelbare, egoïstische syndicale groepen.
Geachte voorzitter,
beste heer Bouchez,
U schrijft : Ik ben gevoelsmatig aan mijn land en zijn eenheid gehecht. Ik voel mij ten diepste Belg, en ben daar zeer fier op.
Uw geloofsbelijdenis kan ik enkel respecteren, maar wel dient opgemerkt te worden dat zij het essentiële element van het Vlaams-nationalisme buiten beschouwing laat. Lange tijd werd dat belichaamd door de christendemocratie. De CVP stond inderdaad aan de wieg van de belangrijkste ingrepen die het unitarisme hebben aangetast. Stefaan De Clerck had gelijk toen hij zei dat nationalisme in het DNA van de christendemocratie zit.
Aan het eind van zijn leven stelde Jean Gol vast dat het ook de liberale rangen was binnengeslopen. Vele oud-Volksuniërs hadden zich bij de VLD vervoegd, en iemand als Bart Somers verklaarde: in mijn generatie verlenen wij prioriteit aan de regionale Vlaamse belangen. Die man is nu minister.
Ook deed Patrick Dewael in 2002, toen hij minister-president was, institutionele voorstellen die in de richting gingen van een totale ontmanteling van het centrale Belgische gezag.
Karel De Gucht van zijn kant zei in dat jaar dat België op termijn gedoemd was om te verdwijnen, te verdampen.
U schrijft dat de MR zich sterk maakt voor een solide federale staat, voorzien van de nodige middelen om zijn taak te vervullen, en voor sterke en verantwoordelijke entiteiten.
Nu had de grondwet nog maar net het federalisme ingesteld in 1993 of Vlaanderen schakelde al een versnelling hoger en stelde bij monde van Luc Van den Brande een confederale hervorming voor, en het Vlaams Parlement keurde die goed in 1999.
Dat ‘solide federalisme’ waarover u het heeft is niet langer mogelijk zodra een van de entiteiten een Natie is geworden, en niet langer financieel wil opdraaien.
Waarom, zo vraagt u mij, zou de richting van de geschiedenis uitsluitend het eenrichtingsstraatje van de regionalisering uitgaan?
Dat is eenvoudig: omdat een grote meerderheid in Vlaanderen (Vlaams Belang, N-VA en CD&V) dat niet wil. Zei Joachim Coens niet onlangs nog: Wij willen geen programma overgoten met een Belgisch sausje. Geen sprake van dat wij de tandpasta in de tube zouden terugduwen.
En zegt u: Ik ben een aanhechting bij Frankrijk niet genegen. De meertaligheid van ons land is een troef. Zeker, en voor een ‘goede Belg’ zou het ook wenselijk zijn dat hij zich in de drie nationale talen kon uitdrukken!
De vraag van het re-unionisme wordt ook niet in die termen gesteld: het gaat er niet om of men er gunstig tegenover staat of niet.
In het voorwoord van mijn boek ‘De ongeneeslijke Belgische ziekte onder het scalpel van François Perin’* schreef wijlen Xavier Mabille, voorzitter van het CRISP, over de mogelijke splitsing van België: het is een hypothese waarvan ik al langer zeg dat ze geenszins uit te sluiten valt.
En niet alleen mag men ze niet uitsluiten: men moet zich erop voorbereiden. Regeren is vooruitzien. Niets is erger dan plots voor voldongen feiten staan en inderhaast beslissingen te moeten improviseren.
Jean Gol was net als François Perin ervan overtuigd dat het Vlaams-nationalisme België geen kans meer zou laten. Hij dacht aan een Franstalig antwoord dat een ordelijk overleven in waardigheid, redelijkheid mogelijk zou maken. Dat kon volgens hem enkel binnen de Franse Republiek.
Al tien jaar denkt het GEWIF aan die post-Belgische toekomst. Hun studies tonen duidelijk aan dat een onafhankelijk Wallonië, of een Wallo-Brux, realistisch gesproken geen blijvende, financieel leefbare oplossing konden bieden. Alleen aansluiting bij Frankrijk, met een apart statuut, zo zei generaal de Gaulle aan de Leuvense professor Robert Liénard zou in staat zijn de toekomst te verzekeren van uw drie of vier miljoen Walen.
Men kan zich met de moed der wanhoop blijven vastklampen aan België, maar zoals Jean Rey in 1947 zei: Overal waar een unitaire Staat te maken krijgt met een nationalistische beweging, is het uitgesloten dat hij niet op den duur barst.
––––––––––––––––––
* L’incurable mal belge sous le scalpel de François Perin ; Editions Mols, 2007.
Categorieën |
---|
Tags |
---|
Jules Gheude (1946) is oud-medewerker en biograaf van François Perin. Hij publiceerde meerdere essays over de Belgische communautaire kwestie. In 2009 was hij voorzitter van de Staten-Generaal van Wallonië, een burgerinitiatief om de Waalse geesten van het post-Belgische tijdperk bewust te maken. Sinds 2010 bezielt hij de Gewif (Groupe d’Etudes pour la Wallonie intégrée à la France). Van 1982 tot 2011 was hij directeur aan Wallonie-Bruxelles International (WBI).
De voorzitters van PS, MR en Ecolo zouden een compromis bereikt hebben over de reorganisatie van de Franstalige instellingen. Al is die niet volledig.
‘Afgrond’ verhaalt de waargebeurde verhouding tussen Venetia Stanley en de veel oudere Britse premier Henry Asquith, die leidde tot een kabinetscrisis.