Een pleidooi voor de natiestaat
Sir Roger Scruton
foto © Reporters
Het ‘wij’ in de natiestaat verbindt mensen. Een grote sociale samenhang vormt de voornaamste erfenis en het vijlt de scherpe randen weg van de globalisering.
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementOnder hoogopgeleide mensen heerst een te respecteren opvatting dat de natiestaat irrelevant is geworden. Hun redenering klinkt ongeveer als volgt:
‘We leven in een onderling verbonden wereld. De globalisering en het internet hebben nieuwe netwerken gecreëerd samen met nieuwe vormen van sociaal vertrouwen. Grenzen en oude verbintenissen verdampen. Ja, we zien wel de groei van het nationalisme in Europa, de brexitstem in het Verenigd Koninkrijk en de verkiezing van de populistische Donald Trump. Maar dit zijn reactionaire sentimentele uitingen die zullen verdwijnen. De natiestaat was ooit nuttig en het bood ons een middel om onze sociale en politieke verplichtingen aan te gaan. Maar de natiestaat was ook gevaarlijk ontvlambaar tegen echte en ingebeelde vijanden. In ieder geval behoort de natiestaat tot het verleden. Het hoort bij een samenleving waar familie, werk, godsdienst en een hele levensstijl op een plek blijven, afgeschermd van de ontwikkelingen in de wereld. Onze wereld is niet langer zo. En wij moeten ook veranderen met die wereld om erbij te kunnen horen.’
Wat is een volk?
Ik moet toegeven dat het een krachtige argumentering is. Het was van groot belang voor de mensen die in het Britse referendum ervoor kozen om bij de Europese Unie te blijven. Maar het kijkt een belangrijk feit over het hoofd: een democratische politiek steunt op een demos. Democratie betekent een bestuur door het volk en het eist van ons dat we weten wie dat volk is, wat hen verenigt en hoe ze een regering kunnen vormen. Een regering steunt dan weer op een ‘wij’, een prepolitieke trouw die ervoor zorgt dat buren die anders stemden elkaar toch behandelen als medeburgers, voor wie de regering niet ‘mijn’ of ‘jouw’, maar ‘onze’ vormt. Ook al zijn we het er niet mee eens. De eerste persoon meervoud verschilt in kracht, gaande van een sterke verbondenheid in oorlogstijd tot een losse aanvaarding op een blauwe maandagmorgen. Maar we aanvaarden desalniettemin een gedeelde rechtsorde.
Economische groei versterkt de stabiliteit in een land, maar het hangt nog meer af van de idee van samen te horen en voor elkaar op te komen in tijden van nood. Kort gezegd, het steunt op het belangrijke erfgoed van het sociale vertrouwen. Dergelijk vertrouwen steunt op een gedeeld territorium, vastberadenheid bij extern gevaar en instituties die collectieve beslissingen nemen als reactie op de dagelijkse problemen. Het is het sine qua non voor blijvende vrede en het vormt de grootste meerwaarde voor elk volk dat ervan geniet.
Wat zijn elites?
Elites bouwen vertrouwen op door in te zetten op hun carrière, door gezamenlijke projecten op te bouwen die grensoverschrijdend zijn. Zoals de aristocratie van weleer vormen ze netwerken los van elke nationale grens. Zij hangen, over het algemeen, niet af van een bepaalde plaats, een bepaalde godsdienst of een bepaalde routine om hun lidmaatschap aan te scherpen. In de huidige levensstijl passen zij zich moeiteloos aan de globalisering aan. Zij identificeren zich met transnationale netwerken, omdat dat voor hen winst betekent en hun macht versterkt. Echter, zelfs in de huidige tijd, steunt de stedelijke elite op anderen die hier niet toe behoren: boeren, arbeiders, bouwvakkers, mecaniciens, verpleegsters, poetsers, koks, politieagenten en soldaten. Voor hen is de aanhankelijkheid tot een plaats en zijn gebruiken van belang in alles wat ze doen. Wanneer ze geconfronteerd worden met identiteit zullen deze mensen anders denken en stemmen dan de elite waar men het bestuur aan toevertrouwt.
Wat is een natiestaat?
Daarom hebben we nood aan een inclusieve identiteit die ons samenhoudt als een volk. De identiteiten uit vroegere tijden – vorst, God, familie, stam – waren al op hun terugweg toen de Verlichting hen verpulverde. De moderne vervangers – de ideologieën en de ‘ismen’ van de totalitaire staten – zijn er duidelijk niet in geslaagd een alternatief te bieden. We hebben een identiteit nodig die tot burgerschap leidt, die de band vormt tussen de staat en het individu waarbij elkeen verantwoordelijk is voor de ander. Dat is het waar, voor gewone mensen, de natiestaat in voorziet.
Nationale loyauteit vervangt trouw aan de familie, de stam of het geloof en biedt als centrale focus voor het patriottische gevoel een plaats aan de burgers. Niet een persoon noch een religie. Deze plaats is historisch, cultureel en wettelijk bepaald. De wet waardoor wij, het volk, deze plaats ons eigen maakten. De 19de eeuwse nationalistische kunst en literatuur wordt gekenmerkt door de opgang van territorium boven religie, stam en koningshuis als het primaire object om te koesteren. Nationale liederen van zelf-identificerende naties roepen een beeld van ’thuis’ op, zoals ‘Finlandia’ van Sibelius dat doet of ‘Land of Hope and Glory’, het officieuze volkslied van Engeland. Zelfs een militant lied als ‘The Star-Spangled Banner’ neemt land en thuis als zijn motto: ’the land of the free and the home of the brave’. Het is onze thuis waar we voor vechten en onze vrijheid is de vrijheid tot zelfbeschikking op de plaats die de onze is.
Patriottisme en nationalisme
Progressieve stemmen waarschuwen herhaaldelijk tegen populisme en nationalisme waarbij ze suggereren dat zelfs nog maar de vraag rond nationale identiteit opwerpen een stap is in de richting van de ondergang van de beschaving. Het klopt dat er gevaren in schuilen. Echter, wij in de Engelstalige wereld beschikken over een taal waarbij we nationaliteit bespreken zonder besmet te zijn door de oorlogszuchtige retoriek van de 19de en 20ste eeuwse nationalisten. Wanneer wij ons ‘wij’ willen gebruiken als onderwerp van een politieke identiteit dan is die niet besmet zoals de als ideologische begrippen gebruikte ‘la patrie’ of ‘das Vaterland’. We verwijzen gewoon naar ‘country’, deze plek op de wereld die ons toebehoort omdat we er horen, het koesteren, er leven, het verdedigen en er vrede en welvaart installeerden binnen zijn grenzen. Dit patriottisme behelst een liefde voor onze thuis en de bereidheid om die te verdedigen. Het nationalisme daarentegen is een ideologie die nationale symbolen gebruikt om ermee ten oorlog te trekken. Toen Abbé Sièyes de doelstellingen van de Franse Revolutie uiteenzette, gebruikte hij de taal van het nationalisme: ‘De natie gaat voor op alles. Zij is de bron van alles. Haar wil is altijd legaal (…) De manier waarop de natie haar wil uitoefent doet er niet toe; het punt is dat ze die uitoefent; elke procedure is adequaat en haar wil is altijd de opperste wet.’ Deze vlammende woorden zetten Frankrijk op het pad naar de Terreur toen de ‘vijanden van de natie’ zowat in elke hoek werden gezocht.
‘Wij’ tegen ‘zij’
Maar zij die de nationale gedachte afwijzen, zijn het slachtoffer van dezelfde kortzichtigheid die ze veroordelen. Een beetje basiskennis van evolutionaire psychologie zou hen eraan herinneren dat menselijke gemeenschappen primair ingesteld zijn op oorlogvoering en dat, wanneer ze vechten, ze in groep vechten. Natuurlijk stellen ze het zelf niet zo; de groep treedt in hun terechtwijzingen op als iets transcendent en subliem – waarom zou men er anders voor vechten? Het kent vele namen: het volk, de koning, de natie, God en zelfs de Socialistische Internationale. Maar het betekent altijd hetzelfde: ‘wij’ tegen ‘zij’.
Verdeel een klas vol kinderen in zij die rode truien dragen en zij die er groene dragen. Pas dan enkele onderling discriminerende maatregelen toe. Vrij snel krijg je een oorlog tussen de roden en de groenen. Binnen enkele dagen ontstaan er aan beide zijden helden en elke kant kent roerende zelfopoffering. Wie weet krijg je zelfs liederen, symbolen en vlaggen. Die laatste zal men met respect behandelen, of net in brand steken als teken van verachting voor de tegenstander. En toch is het geen reden om de kleuren rood en groen te verbieden.
Gezien dit genetische betoog, kunnen we er dan niet van uitgaan dat een verdedigingsoorlog voor het thuisland meer kans maakt om te eindigen in een stabiel compromis? Wanneer de grenzen verzekerd zijn en de indringer verdreven, kan het vechten ophouden. Net daarom, toen Centraal-Europa werd verdeeld in natiestaten na de vrede van Westfalen in 1648 slaakten de volkeren in Europa een zucht van opluchting. Godsdienst, zo ontdekten ze, eiste meer doden dan de natie.
Natie tegenover religie
Vandaag vormt religie nog altijd de grootste bedreiging voor de nationale identiteit. In het bijzonder de islam, waarvan de meest verbeten aanhangers totale onderwerping aan de wil van God als een manier van leven beschouwen. Amerikanen bijvoorbeeld kunnen moeilijk begrijpen dat een godsdienst een alternatief biedt voor een seculiere overheid en niet gewoon een manier van leven aanreikt. Het ‘First Amendment to the Constitution’ garandeerde toch de godsdienstvrijheid en de vrije meningsuiting? Zij vergeten dat religies elkaar moeilijk verdragen. Daarom was dat First Amendment noodzakelijk om het lidmaatschap nationaal te definiëren in plaats van religieus. In staten zoals Saoedi Arabië of Iran is de vrijheid van geweten een zeldzame en bedreigde eigenschap. Wij daarentegen kunnen het rustig met elkaar oneens zijn over godsdienstige zaken of het privéleven. We genieten ook de vrijheid om het plechtige en het religieuze te bespotten. We koesteren deze vrijheden al verliezen we de gewoonte ze te verdedigen.
Een civiel patriottisme
We bouwden een civiel patriottisme uit, gesteund op die nationale gehechtheid. We erkennen instituten en wetten als gedeeld en zij voorzien de mogelijkheid om buitenstaanders op te nemen in onze samenlevingen. Je kan niet migreren naar een stam, een familie of een godsdienst, maar wel naar een land. Op voorwaarde dat je ertoe bereid bent om de regels te erkennen die van dat land een thuis maken. Dat is de reden waarom zovele migranten in onze wereld vandaag wegtrekken uit landen waar godsdienst, stam of familie de belangrijkste vormen van samenhang vormen naar landen waar nationaliteit de enige voorwaarde is tot sociaal lidmaatschap.
De ‘clash of civilizations’ die volgens wijlen Samuel Huntington de opvolger is van de Koude Oorlog, heeft het in mijn ogen verkeerd voor. Het is een conflict tussen twee vormen van lidmaatschap: het nationale, dat verschil toelaat en het religieuze, dat het verschil niet accepteert. Het is in het tolereren van verschil dat de weg naar de democratie ligt.
Een band tussen het verleden, heden en toekomst
Gewoon patriottisme is mogelijk wanneer mensen hun disputen, hun manier van samenzijn en samenwerken, hun feesten en erediensten die hen samenbrengen, beleven zonder deze in een doctrine te veranderen. Dit is hoe gewone mensen leven en het is de bron voor het beste in de samenleving, namelijk dat we ons verbonden weten met wat er rondom ons gebeurt, ermee vergroeien en de vredevolle manieren van verbinden aanleren als onze manieren. Ze zijn juist omdat ze het onze zijn, en omdat ze ons verenigen met hen die er voor ons waren en met hen die ons op hun beurt zullen vervangen.
Op deze manier zijn patriottische gevoelens niet alleen natuurlijk, ze zijn ook legitimerend. Ze doen een beroep op sociale affectie, en stoelen die verbondenheid op gebruiken die hun waarde door de jaren heen bewezen door een gemeenschap de mogelijkheden te bieden hun geschillen op te lossen en een evenwicht te bieden in de veranderende omstandigheden van het leven.
Een volk met een eigen plek
Dit werd allemaal verwoord door de Franse historicus en filosoof Ernest Renan in een essay uit 1882, ‘Wat is een natie?’. Voor Renan wordt een natie niet gegrondvest op raciale of religieuze conformiteit, maar door een ‘dagelijks plebisciet’. Dat drukt het collectieve geheugen van zijn leden uit, en hun huidige instemming om samen te leven. Dit zijn de redenen waarom nationale sentimenten de weg openen naar een democratische politiek.
Het zou een grote dwaasheid zijn om het ‘wij’ van de nationaliteit te verwerpen ten voordele van een globaal alternatief of een of andere cybergemeenschap. Het is onze opdracht om ons niet over te geven aan de globalisering, maar om die net te beheersen, ze van haar scherpe randen te ontdoen. Zo kan onze nationale gehechtheid en loyaliteit ons nog altijd gidsen in hetgene wat ons bepaald: de soevereiniteit van het volk met zijn eigen plek.
is filosoof en publiceerde meer dan veertig boeken over filosofie, kunst en politiek. Zijn werken zijn wereldwijd vertaald. Hij is een Fellow bij de British Academy en een Fellow voor de Royal Society of Literature. Hij doceert in Engeland en Amerika en hij is een Senior Fellow bij de Ethics and Public Policy Center in Washington D.C. Op dit moment doceert hij filosofie aan de universiteit van Buckingham.
Roger Scruton kijkt met argwaan naar Donald Trump. Hij noemt de Amerikaanse president ‘een product van de culturele achteruitgang’.
‘Afgrond’ verhaalt de waargebeurde verhouding tussen Venetia Stanley en de veel oudere Britse premier Henry Asquith, die leidde tot een kabinetscrisis.