Een socialistische ‘Demosthenes’
August Bebel, vandaag juist honderd jaar geleden overleden, speelde een hoofdrol in de ontwikkeling van het Duitse socialisme. Hij was op vele vlakken bovendien zijn tijd ver voor.
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementWie Berlijn bezoekt, is zeker al over de Bebelplatz gekuierd, vlak naast Unter den Linden. Dat is het plein waar de nazi’s in mei 1933 de werken van gehate auteurs aan de vlammen overleverden. Het kreeg in 1947, toen het in de sovjetsector van het verdeelde Berlijn lag, zijn huidige naam kreeg, die van August Bebel, een van de groten van het Duitse socialisme. Op 13 augustus is het honderd jaar geleden dat de atheïst Bebel het tijdelijke voor het eeuwige verruilde.
August Bebel (1840-1913) werd door het volk ook Kaiser Bebel of Arbeiterkaiser genoemd. Ongemeen populair was hij, de voorman van de Duitse sociaaldemocratie, de briljante redenaar die door Friedrich Engels (1820-1895) met Demosthenes werd vergeleken. Zonder Bebel geen sterke Sozialdemokratische Partei Deutschlands (SPD), ten tijde van het Duitse keizerrijk (1871-1918) de socialistische luis in de pels van kanselier Otto von Bismarck en keizer Wilhelm II.
Vlammend
Bebel groeide in armoede op, maar met een innerlijke rijkdom die de lectuur van boeken hem schonk. Ook toen hij in 1872 na het geruchtmakende Leipziger Hochverratsprozess tot twee jaar gevangenis in een vesting werd veroordeeld, laafde hij zich aan filosofische en historische werken. Studeren aan de universiteit zat er voor Bebel niet in. In plaats daarvan volgde hij een opleiding als draaibankwerker en zou hij later de kost verdienen als ondernemer van een bedrijfje dat deurkrukken maakte. Ferdinand Lassalle, de stichter van de Allgemeiner Deutscher Arbeiterverein (ADAV), wekte in hem de belangstelling voor de politiek. Maar Bebel stond kritisch tegenover de autoritaire bestuursstijl van Lassalle en richtte in 1869 in Eisenach samen met o.a. Wilhelm Liebknecht (1826-1900) en Wilhelm Bracke (1842- 1880) de Sozialdemokratische Arbeiterpartei Deutschlands (SDAP) op.
Als ‘Groot-Duitser’ stond Bebel kritisch tegenover de Pruisische minister-president Bismarck die naar een Duitse eenheid zonder Oostenrijk streefde. Vanaf 1867 sloeg hij een parlementaire loopbaan in, eerst in het parlement van de Noord-Duitse Bond, later in de Reichstag (van het Duitse keizerrijk). Toen de Frans-Duitse oorlog in 1870 uitbrak, onthield Bebel zich bij de stemming over de oorlogskredieten. Hij beschouwde de oorlog als een ‘dynastieke kwestie’, maar wilde ook niet tegenstemmen omdat dit koren op de molen zou zijn van de Franse keizer Napoleon III. De annexatie van Elzas-Lotharingen door Duitsland veroordeelde hij echter in een vlammende rede in de Reichstag als iets wat de betrekkingen tussen het Franse en het Duitse volk zou vergiftigen. Een profetische kijk waarmee hij zich echter het odium van landverrader op de hals haalde. Kritisch stond hij ook tegen het Pruisische militarisme en de Blut-und-Eisen-retoriek van Bismarck. Ook hier lijkt de volgende uitspraak zijn profetische visie te bevestigen: ‘Staaten werden mit den Mitteln erhalten, durch die sie gegründet wurden. Der Säbel stand als Geburtshelfer dem Reich zur Seite, der Säbel wird es ins Grab begleiten!‘ (Staten worden met de middelen bijeengehouden waarmee ze gesticht werden. De sabel hielp het Rijk geboren worden, de sabel zal het mee het graf in begeleiden).
Naar het Hof gaan
Bebel geloofde met Karl Marx dat de kapitalistische maatschappelijke orde ineen zou stuiken in wat hij de ‚großer Kladderadatsch‘ noemde. Als marxist had Bebel ook veel bewondering voor het revolutionaire bewind van de Parijse Commune. Voor het establishment van het keizerrijk was dit het bewijs dat Bebel en de zijnen gevaarlijke revolutionairen waren. Na zijn vrijlating (zie hoger) zorgde Bebel ervoor dat de SDAP en de ADAV op 27 mei 1875 in Gotha samensmolten tot de Sozialistische Arbeiterpartei Deutschlands (SAP).
Naarmate de socialistische beweging sterker werd in Duitsland, nam ook de repressie van staatswege toe. Met het Sozialistengesetz (wet op het socialisme) probeerde kanselier Bismarck tussen 1878 en 1890 de socialistische partij te treffen met een verbod van haar tijdschriften en nevenorganisaties. De partijfractie zelf kon verder werken. Veel succes had de ‚ijzeren kanselier‘ met zijn repressieve aanpak niet. De socialistische partij won bij elke verkiezing meer aanhang (van 7,6% in 1878 als SAP tot 19,8% in 1890 als SPD, 31,7% in 1903 en 34,8% in 1912) maar hoe groter de partij werd, des te meer dreigde innerlijke verdeeldheid.
Geïnspireerd door de revolutionaire gebeurtenissen in 1905 in Rusland liet de links-radicale vleugel rond Clara Zetkin, Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht, zoon van, zich alsmaar meer horen binnen de SPD. Karl Kautsky (1854-1938) bleef trouw aan de revolutie, terwijl Eduard Bernstein (1850-1932) met zijn stellingen over het revisionisme de omvorming van de SPD tot een links-democratische, op hervormingen gerichte partij verdedigde. Meer en meer burgerlijke intellectuelen die tot de partij toetraden, geloofden ook dat de SPD naar deelname aan de macht moest streven. De Beierse sociaaldemocraat Georg von Vollmar (1850-1922) vond dat de SPD na haar verkiezingsoverwinning van 1903 als sterkste partij aanspraak moest maken op een zitje in het bestuur van de Rijksdag. Bebel wees als republikein dat voorstel van de hand omdat de partij dan de Gang zu Hofe moest afleggen, zich dus bij de keizer had moeten aandienen.
Respect
Op maatschappelijk vlak hield August Bebel er ideeën op na die in zijn tijd allesbehalve gemeengoed waren. Hij fulmineerde tegen het antisemitisme, verdedigde ondermeer in zijn bekendste boek ‚Die Frau und der Sozialismus‘ (1879) de gelijkheid van man en vrouw, en in 1902 probeerde hij tevergeefs tegen de meerderheid van de SPD-fractie in een aanvraag door te zetten om de discriminatie van homoseksuelen ongedaan te maken. In feite was Bebel, net zoals Lenin, een man van de theorie zowel als van de praktijk. Hij vormde en leidde de partij, schitterde in de Rijksdag als een Duitse ‚Demosthenes‘ (dixit Friedrich Engels) en als geliefde volkstribuun op massa-bijeenkomsten – als ‚keizer van de arbeiders‘–, maar tegelijk werkte hij in de diepte als denker en auteur van talloze boeken en artikels.
Eén jaar voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog stierf Bebel aan een hartkwaal in het sanatorium van het Zwitserse Passug, één jaar voor de uitslaande wereldbrand waarvoor hij in 1911op het partijcongres van de SPD in Jena waarschuwde met de woorden: ‚Op de slagvelden van de toekomst zullen legers opereren zoals de wereld ze nog nooit gezien heeft‘.
Vriend en vijand hadden respect voor Bebel en de partij die hij gemaakt had. Arthur Moeller van den Bruck (1876-1925), een van de voordenkers van de Konservative Revolution, schreef over de SPD: ‚Wir möchten sie nicht missen, und Bebel, ihren alten Helden, erst recht nicht. Wir können als Nation sogar stolz darauf sein, dass wir diese Sozialdemokratie haben. Sie ist unter allen Umständen, und im Gegensatz zur französischen Karrieristenpartei, eine Partei des reinen proletarischen Wollens.‘ (We zouden haar niet graag missen en zeker Bebel, haar oude held, niet. We kunnen als natie zelfs trots zijn dat we deze sociaaldemocratie hebben. Ze is in alle omstandigheden, en in tegenstelling tot de Franse partij van carriëristen, een partij van de zuivere proletarische wil.)
<Vindt u dit artikel informatief? Misschien is het dan ook een goed idee om ons te steunen. Klik hier.>
Categorieën |
---|
Dirk Rochtus (1961) is hoofddocent internationale politiek en Duitse geschiedenis aan de KU Leuven/Campus Antwerpen. Hij is voorzitter van het Archief en Documentatiecentrum voor het Vlaams-nationalisme (ADVN). Zijn onderzoek gaat vooral over Duitsland, Turkije, en vraagstukken van nationalisme.
Een volledige ambtstermijn zat er niet in voor de SPD’ers Brandt, Schmidt, Schröder en nu Scholz.
‘Afgrond’ verhaalt de waargebeurde verhouding tussen Venetia Stanley en de veel oudere Britse premier Henry Asquith, die leidde tot een kabinetscrisis.