JavaScript is required for this website to work.
post

Expo ’58: wees hoffelijk en glimlach!

ColumnJohan Sanctorum17/4/2018Leestijd 4 minuten
EXPO 58, 70 jaar na de opening. Wat hebben we geleerd?

EXPO 58, 70 jaar na de opening. Wat hebben we geleerd?

foto © Reporters

De Expo ’58 was een opmaat voor Mei ’68, maar toont ook de discrete brutaliteit van de Belgische eenheidsstaat. Hebben wij iets gemeen met de Congolese evolués van toen?

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Vandaag, 17 april, is het exact zestig jaar geleden dat koning Boudewijn feestelijk het lint doorknipte voor de Expo ’58- wereldtentoonstelling op de Heizel. Voor oudere lieden blijft dit gebeuren een nostalgisch ijkpunt waar ze met hun eerste lief naar toe trokken. Voor de iets kritischer toeschouwer is het toch vooral de gelegenheid om te neuzen in de archeologie van het ongebreidelde vooruitgangsdenken, dat even later de bulldozers en de (vooral Brusselse) immobaronnen zou oproepen. Expo ’58 was in de eerste plaats dan ook een opmaat voor de uitbreiding van Brussel, en daarna ook een bevestiging van de Belgische eenheidsstaat, het daaraan verbonden establishment én uiteraard de monarchie.

Côte d’Or

Achteraf bekeken was het vooral een groteske oefening in hoogmoed vanwege een dwergnatie die de oorlog aan de goede kant had overleefd en als brullende muis ruim wou participeren in het nieuwe the-sky-is-the-limit van de naoorlogse westerse samenleving. Een groots statement moest het worden, waarin België zich meteen op de kaart zette als spil van de Europees-Atlantische megapool die volop verrees in de schaduw van de Amerikaanse bevrijder/roerganger.

Vijftig jaar mei ’68, zestig jaar Expo ’58, er is uiteraard een link. Een mengeling van beschavingsoptimisme, blind vertrouwen in de technologie én de opkomende consumptiemaatschappij vormde de brug tussen het ’58-pretpark en de golden sixties met hun hedonistische tonaliteit. Alles was groot, geweldig, uitnodigend, en afval of vervuiling waren onbekende begrippen..

Het Atomium en zijn negen keutels, het grootse Côte d’Or-paviljoen als tempel van de Belgische chocolade (nadien werd dit de dancing Carré in Willebroek), de steile opgang van SABENA, toch ook vele grote ogen voor de Russische Spoetnik in koude-oorlogstijd (de Amerikanen stonden toen nog nergens op ruimtevaartgebied), de American Kitchen als ergonomische werkruimte voor de moderne vrouw,… het zijn maar een paar danspassen in een grootse show vol zelfstreling en nu grotesk aandoende Waw!-scenografie.

Expo ’58: pour les flamands la même chose

Onder deze façade bewogen zich natuurlijk wel nog andere onderstromen. Het beroep van hostess werd als het ware voor deze gelegenheid gecreëerd: een dienstbare, onberispelijk geüniformeerde en fysiek perfect uitziende dienstmaagd met de eeuwige tandpasta-glimlach. Het ideale vrouwenberoep. Samen met de keukens en de kooklessen werd daarmee nauwkeurig het terrein afgebakend waarbinnen de ‘geëmancipeerde’ vrouw zich mocht bewegen. Expo ’58 als modernistisch teken van mannelijke suprematie: het is niet de laatste paradox van dit gebeuren.

Tevens was het ontvangen van heel de wereldelite niet zonder risico voor de gastheer, vooral niet omwille van de Vlaamse onderlaag die per fiets ook naar Brussel trok om zich aan heel dat circus te vergapen. Om dat in goede banen te leiden kregen de Vlamingen al van een jaar voordien beleefdheidslessen onder de slogan ‘Wees hoffelijk en glimlach!’ Het heeft toch goed geholpen, we hebben ons niet misdragen, niet in iemands arm gebeten tijdens het aanschuiven aan de kassa, altijd met twee woorden gesproken. Niettemin voltrok heel dit humanistisch-kosmopolitische feest zich bijna uitsluitend in het Frans, reden waarom een piepjonge Wilfried Martens er actie voerde, leeuwenvlaggetjes uitdeelde op de openingsceremonie, en zowaar gedaan kreeg dat er een ‘Vlaamse dag’ kwam op 6 juli. En weer was Vlaanderen content, Martens zou later de architect worden van de opgefriste Belgische constructie en het zogenaamde unionistisch federalisme. Ook het Belgisch paviljoen blijft een afbreekbaar en steeds weer opbouwbaar construct.

Opgelet, voederen op eigen risico

Dat brengt ons bij het wellicht meest discutabele onderdeel van dit vooruitgangsfeest: het Afrikaanse complex, bestaande uit niet minder dan zeven paviljoenen en een gigantische Tropische Tuin, samen tientallen hectaren. Het moest een veel imposantere heruitgave worden van de Wereldtentoonstelling van 1897, waarin  Leopold II een groep van zijn nieuwe Congolese onderdanen in Tervuren te kijk zette. Velen werden ziek van het koude klimaat, zeven stierven er en kwamen in een massagraf terecht.

Op de Heizelvlakte werd dus opnieuw een inheems dorp met hutten in leem en stro gebouwd, waarin de negers als apen in de zoo figureerden. Je kon er pindanootjes en bananen naar gooien, je kon ze ook aaien, op eigen risico, want hoewel ze zorgvuldig uitgekozen waren durfden ze wel eens bijten zoals de Vlaamse negers. De minister van Koloniën herdacht in 1958 de vijftigste verjaardag van de aanhechting van Congo met hoogdravende statements over het Belgische beschavingswerk. In het Frans uiteraard.

Maar de Congolese negers waren zo volgzaam niet als de Vlaamse. Na een paar dagen waren ze het beu en gingen naar huis, geaffronteerd over deze mensonwaardige vertoning in naam van het breeddenkende humanisme. Het paviljoen moest het vanaf dan stellen met een verzameling parafernaliën die de door de Belgen moeizaam geciviliseerde wilden hadden achtergelaten.

Het staat vast dat de Brusselse apentoestanden de rol van katalysator hebben gespeeld in het Congolese onafhankelijkheidsstreven. Een jaar later breekt er in Congo een volksopstand uit, en nog een jaar later worden vrije verkiezingen georganiseerd die door de alliantie van nationalistische partijen rond Patrice Eméry Lumumba gewonnen worden. Niettemin wordt Joseph Kasavubu, een lakei van de Belgische regime, president, en Lumumba eerste minister. Er stonden nu eenmaal enorme economische belangen op het spel.

Op 30 juni 1960 spreekt Lumumba –tegen het protocol in- zijn legendarische onafhankelijkheidsspeech uit, waarbij de aanwezige Boudewijn naar het schijnt wit werd van razernij. Op 17 januari 1961 werd de ondertussen gearresteerde Lumumba vermoord en zijn lijk in zwavelzuur opgelost. Met de medewerking van de CIA en minstens medeweten van het Hof, zo bleek veel later. De weg lag vrij voor een tijdperk van corrupte dictatuur, onder het keurmerk Mobutu.

Zo zie je maar, dat de Expo ’58 bizarre eindjes vertoont. Maar vooral de gelijkenis tussen de Vlaamse neger en de Congolese, beide als évolués rondlopend in het Belgische pretpark stemt tot nadenken. Mankeren wij een Lumumba? Of zou die ook eindigen in vitriool? Hoffelijk blijven en glimlachen blijft de zekerste optie.

Johan Sanctorum (°1954) studeerde filosofie en kunstgeschiedenis aan de VUB. Achtereenvolgens docent filosofie, tijdschriftuitgever, theaterdramaturg, communicatieconsultant en auteur/columnist ontpopte hij zich tot een van de scherpste pennen in Vlaanderen en veel gevraagd lezinggever. Cultuur, politiek en media zijn de uitverkoren domeinen. Sanctorum schuwt de controverse niet. Humor, ironie en sarcasme zijn nooit ver weg.

Commentaren en reacties