JavaScript is required for this website to work.
Europa

François Perin in 1979

Jules Gheude13/7/2016Leestijd 17 minuten

Een tekst uit de oude doos van een blijkbaar visionair wallingantisch politicus.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Europa ter discussie

Zijn leven lang is François Perin een overtuigd Europeaan geweest. Zo stond hij erop, eind 1976, bij de stichting van de PRLW,[1] dat hij de steun kreeg van Jean Rey.

De tiende juni 1979 stemt hij in met deelname aan de eerste verkiezingen bij algemeen stemrecht voor het Europees Parlement, waarbij hij bescheiden de plaats van lijstduwer bij de plaatsvervangers nam.

Bij die gelegenheid schreef hij een tekst van een twintigtal bladzijden, met als titel: “Europa ter discussie – de hachelijke waarheden”. De publicatie werd verzorgd door de C.R.E.E.R.[2] Wat hieronder volgt zijn uittreksels.

De partners

(…) De zes landen van ‘West’-Europa, partners in het eerste verdrag, zijn dus middelgrote of kleine staten, die door de oorlog verzwakt zijn, om beurten verslagen, de enen in 1940, de anderen in 1945, en die door voornamelijk de kracht van Amerika bevrijd werden, eerst van het Duitse nationaalsocialisme en vervolgens van de dreigende overheersing door het Sovjetrijk.

De Europees Gemeenschap had dus in oorsprong deze drievoudige karakteristiek: verpletterd door de oorlog, bevrijd en beschermd.

Het Europa waarvan sprake wordt geboren uit moreel onbehagen en kwetste trots.

Het wordt ook geboren uit een politieke strategie die scherp gedreven wordt door economische doelstellingen: de verdragen gaan over kolen en staal, en vervolgens over een gemeenschappelijke markt, ongetwijfeld vanwege de objectieve voordelen van deze zaken – maar misschien vooral toch omdat die materie niet botste met gevoeligheden inzake nationale soevereiniteit bij de partnerstaten. Hoe sterker een verdrag berust op materiële zaken, des te meer spaart het de politieke trots van diegenen die de natie vertegenwoordigen, en misschien evenzeer de collectieve trots die de bevolking van elke lidstaat koestert.

In wezen komt Europa al schipperend tot stand. Europa wordt in schuchterheid geboren, met een nederigheid die bijna suspect lijkt, eenvoudigweg om het nooit heeft bestaan, noch als homogeen geheel, noch als gecoördineerd samenspel. (Er was wel Karel de Grote, maar hoe snel heeft de Frankische overerving zijn rijk niet vernietigd!)

Duizend jaar geschiedenis deed de Europese Staten ontstaan op het scherp van het zwaard en in eindeloze rivaliteiten. (…)

Gegeven die toestand van permanente en ontzettende wedijver, is het vanaf enige afstand gezien tamelijk wonderlijk dat Europa – van de Atlantische Oceaan tot de Oeral deze keer –  erin geslaagd is om in vijf eeuwen heel de wereld te domineren. (…)

Met het oog op die geduchte erfenis van generatie op generatie – des te nobeler naarmate de morele smetten ervan weggezuiverd werden door vergetelheid, door onverschilligheid voor het verleden, of eenvoudigweg door vertekening van de Geschiedenis in het burgerlijk onderwijs – maakte de idee van een verenigd Europa haar late intrede in de tweede helft van de twintigste eeuw, daarbij uiterst behoedzaam op de toppen van de tenen lopend.

Het is dan ook merkwaardig om het verwijt te horen dat de Gemeenschap een sluipende technocratie is: als zij meteen iets anders had willen zijn, zouden de nationale publieke opinies er niet van hebben willen horen! We weten hoe het is gelopen toen men probeerde een eengemaakte militaire defensie te vormen.

François Perin snijdt vervolgens de kwestie Groot-Brittannië aan. Zijn bedenkingen zijn achteraf gezien volkomen pertinent.

Groot-Brittannië heeft nooit een ‘Europa’ willen maken, ongeacht de opzienbarende rede van Winston Churchill op 9 september 1946 in Zürich. Het land stond er ronduit vijandig tegenover en heeft geprobeerd om het van buitenaf te vernietigen door de creatie van een vrijhandelszone, die haar negatieve doel evenwel niet heeft bereikt.

Daarna hebben ze hun mening herzien, en bleven lang trappelen voor de poort die gesloten werd gehouden door het veto van generaal De Gaulle. De tegenstanders van De Gaulle moeten zich vandaag de vraag stellen of de generaal niet een paar goede redenen had om neen te zeggen. En nu is het land volwaardig lid, en in die hoedanigheid komt het sterk in verlegenheid en is er vaak irritatie over talloze punten die tegen zijn belangen en zijn gezichtspunten ingaan. Je hebt hier Europeanen die zich ongemakkelijker voelen dan alle anderen: wat aangevangen als je niet langer kunt slopen, maar evenmin eruit trekken of blijven? (…) Ware het niet beter geweest om een speciaal statuut te voorzien, eerder dan een integratie te wagen die niemand tevredenstelt? (…) Was een Europa van de Zes niet beter geweest – stevig verenigd, zelfs met de methode van het confederalisme – dan de Gemeenschap uit te breiden met een lastige partner die vijandig staat tegenover elke vooruitgang bij de integratie, volgens welke methode ook, en zeker de federale!

Valt de begane misstap nog recht te zetten? vraagt François Perin zich hierna af:

Misschien dat de ontwikkelingen ons daartoe zullen dwingen. Op de tijd van enkele jaren hebben drie landen van Zuid-Europa zich ontdaan van hun dictatuur. Zij kloppen alle drie aan de poort van de Europese Gemeenschap. Vanuit politiek en moreel oogpunt kan de Gemeenschap hen enkel met vreugde verwelkomen. West-Europa, hoe verscheiden ook, heeft tenminste de vrijheid als gemene noemer. De fascistische dictatuur drukte zwaar op het Europese geweten. Maar vrijheid is niet de enige clausule in het Verdrag van Rome.

Een broedervolk ontvangen, bevrijd van politieke onderdrukking, en het dan tegelijk ruïneren met vrije industriële en commerciële concurrentie die het niet aankan, is een vreemde manier om solidariteit te betonen met zijn nieuwe politieke regime. Het gevaar bestaat dat men het vooropgestelde doel de rug toekeert, en nieuwe drama’s uitlokt. Men zal dus geval per geval moeten werken en heel omzichtig: met overgangsmaatregelen, vrijwaringsclausules en speciale protocollen.

Of men dat wil of niet, nieuwe lidstaten veranderen op hun beurt de aard van de oorspronkelijke Gemeenschap, en zorgen er misschien voor enkele bijkomende storingen, met name in de landbouwpolitiek.

De politieke rebus wordt gecompliceerder, en aan speciale statuten – of men dat wil toegeven of niet – is geen ontkomen. Waarom niet zonder omwegen erkennen wat de feiten zijn? (…)

De soevereiniteit van Europa

(…) In Europa legt de klassieke doctrine sinds de Franse Revolutie de soevereiniteit bij het Parlement, dat zijn eigen legitimiteit weer uit het vrije stemrecht put. Onmiddellijk ziet men waar de aanhangers van een supranationaal Europa, vastgeketend als zij zitten aan dit traditionele denkpatroon, al hun hoop op stellen. Maar lijden zij niet aan gezichtsbedrog?

Wie kan in ernst volhouden dat in onze huidige staten het zwaartepunt van de politieke beslissingen in het Parlement ligt?

Op luttele uitzonderingen na is het spel al gespeeld nog voor de stemming. De parlementaire stemming is een formele daad die aan een wet haar juridische authenticiteit levert. Politiek gesproken is die stemming een daad van bekrachtiging: het is niet in de schoot van de Kamers dat politieke beslissingen echt gesmeed worden.

In alle vrije Europese landen is de motor van de staat, zijn zwaartepunt, zijn matrijs, zijn beslissingsmacht, de Ministerraad. Het Parlement belichaamt niet langer de staatssoevereiniteit. Zijn enige echte rol is meningen kenbaar maken, daarover vrij en tegensprekelijk debatteren, toezicht te houden, en waar nodig kritiek te geven op de regerende macht. (…)

Hoe zou dat anders zijn voor het Europees parlement? De journalisten lopen daar niet in. Van de debatten in Straatsburg leveren ze een povere echo, maar bij de nachtelijke marathons van de Ministerraad of de Europese Commissie liggen ze op de loer, dat wil zeggen daar waar ze weten dat belangrijke beslissingen echt worden genomen.

Het reële Europa ligt daar. Maar precies daar laat het ook zijn zwakheden zien, zijn mislukkingen. Daar wordt het klimaat geschapen voor een ontgoochelde en sceptische publieke opinie, voor ontmoediging, onverschilligheid, ongeduld en woede. (…)

In tegenstelling daarmee heeft de Commissie van het Verdrag van Rome, minder bekend bij het publiek, een veel positievere rol gespeeld – helaas vaak tegengewerkt of afgezwakt door de reacties in de Ministerraad. Deze vertegenwoordigt de staten en hun belangen.

De ministers zullen dus blijven marchanderen, of bij gebreke van een akkoord Europa lamleggen, verzwakken, en het zelfs afkammen in de publieke opinie. De leden van de Commissie mogen dan aangeduid zijn op voorstel van de regeringen van de lidstaten, ze zijn er niet de vertegenwoordigers van. Eens benoemd zijn ze onafhankelijk. Zij beslissen in naam van Europa, zij besturen de Gemeenschap en proberen deze te behoeden voor het geruzie in de Ministerraad. Om een welbepaalde reden zijn zij bescheiden: zij zijn niet afhankelijk van hun populariteit bij verkiezingen. Bekrompen politieke polemieken en partijdigheid zijn hen vreemd. (…)

Door de manier waarop ze benoemd worden, vormen zij de voorafspiegeling van een confederatie, maar door hun wijze van beraadslagen zijn ze dat nog meer: onafhankelijk van de staten, de partijen, de ideologieën. Konden zij maar regeren!

Maar van de Ministerraad zal men hen niet verlossen, van de twisten tussen de na-ijverige staten met andere woorden. Bij die Raad berust de wetgevende macht en hij kan die helaas negatief aanwenden. Het is toch ontoelaatbaar dat de Raad een voorstel van de Commissie kan verwerpen, zonder zelf in staat te zijn er een ander te formuleren. Elke keer dat de Raad eindigt op een mislukking, is het Europa dat faalt. De Commissie staat dan machteloos.

De Raad zou enkel over een positief vetorecht mogen beschikken: als hij zichtbaar niet in staat is om met een tegenvoorstel te komen ter vervanging van dat van de Commissie, dan moet het voorstel van de Commissie geacht worden te zijn aangenomen!

Ziedaar een stille revolutie waartegen men ook de meest chauvinistische publieke opinies maar moeilijk zou kunnen mobiliseren.

Wordt immers niet de macht van de staten gevrijwaard, op voorwaarde dat zij niet steriel blijft? De echte macht zou op die manier gedeeld worden door de Commissie en de Raad. De macht van de staten zou bestraft worden door hun eigen onenigheid.

De Gemeenschap zou men als volgt kunnen samenvatten: ‘De staten regeren over Europa als ze een akkoord bereiken, de Commissie regeert Europa als de staten twisten en tot geen enkel besluit komen.’

Wat het Parlement betreft – nu gesterkt in zijn nieuwe legitimiteit door de verkiezing bij algemeen stemrecht – dat zou zich kunnen organiseren om zijn ware rol te spelen: deelnemen aan de beraadslagingen rond de wettelijke besluitvorming via verplicht overleg of raadpleging, controle uitoefenen op de Europese autoriteiten, debatteren over de grote problemen en de publieke opinie voorlichten. (…)

Een openbaar en tegensprekelijk debat in een parlementaire commissie, met een vertegenwoordiger van de Commissie of de Raad, waar in de media volop ruchtbaarheid aan wordt gegeven, ziedaar wat het Parlement uit zijn incognito zou helpen. (…)

Altijd klaarstaand om ‘de democratie weer op poten te zetten’, koestert François Perin nochtans geen illusies:

Helaas valt te vrezen dat de Europese verkiezingen, en de uitoefening van mandaten die voortaan rekenschap moeten geven aan het kiezerscorps, in hun doelstellingen verdraaid zullen worden, ten bate van de rekeningen die min of meer illustere rivalen in de binnenlandse politiek van de lidstaten te vereffenen  hebben!

Op het terrein zelf verliest het gebruik van het algemeen stemrecht al te vlug de noblesse die het in beginsel bezit.

Het concentrische Europa

François Perin bespreekt nu het probleem van de uitbreiding van de Europese Gemeenschap.

(…) Kan de Gemeenschap met negen, en morgen misschien met twaalf – zelfs als die op genoemde manier gecorrigeerd wordt door een gevoelige uitbreiding van de macht van de Commissie, onder openlijke controle van de parlementaire commissies –  kan die wel goed functioneren?

Om op die vraag te antwoorden, moeten we Europa zien zoals het is, in zijn diversiteit.

De uitbreiding ervan, politiek een noodzaak, en de verdieping, te weten een versnelde integratie, spreken die elkaar niet tegen? Past hier niet de openhartige constatatie dat als die twee doelen bereikt moeten worden, dit niet op een homogene en gelijklopende manier zal lukken?

Anders gezegd, moet men niet binnen het Europa van de twaalf het onderscheid maken met een kern van landen waarvan de integratie al verder staat, en de onderlinge homogeniteit op feitelijkere gronden berust?

Is niet het recente akkoord rond het Europese monetaire systeem daar een bewijs van? Groot-Brittannië weigert er deel van te worden en Italië geniet een speciaal regime. (…)

Dat wijst er duidelijk op dat de Commissie waar dat nodig is de mogelijkheid zou moeten hebben om met zijn zessen of zevenen te zetelen, en de Ministerraad evenzeer, om de verdieping van de Gemeenschap te verzekeren, voor hen die dat wensen en waarbij dat haalbaar is. Waarom de anderen daartoe dwingen?

En waarom je door anderen ook laten verlammen? In naam van een theoretische homogeniteit die in de ogen van allen fictief is als we over de negen of de twaalf spreken?

In werkelijkheid is Europa concentrisch: de continentale kern waarvan de integratie denkbaar is in een afzienbare tijdspanne, en een meer heterogene periferie waarvan het vruchteloos en gevaarlijk is de specificiteit te ontkennen (Groot-Brittannië, Portugal, Spanje, Italië, Griekenland enzovoort). Elke partner in de periferie verdient een eigen statuut.

Er moeten Europese instellingen komen die rekening houden met deze concentrische werkelijkheid, als men die instellingen ook wil laten werken. Dat komt erop neer dat de samenstelling van de Commissie, van de Ministerraad en van de parlementaire controlecommissies variabel moet zijn, al naargelang de te behandelen dagorde. Het Europa van de periferie mag de sterke continentale kern niet krachteloos maken. (…)

De herschikking van de Europese instellingen moet uitgaan van die feiten. Als de klassieke theorie van het parlementarisme – flink gesteund door een dosis onwetendheid of politieke hypocrisie – wil blijven vasthouden aan een onmogelijke eenparigheid, dan zal dat tot een zwak en onmachtig Europa leiden.

Het Europa van de regio’s

In het merendeel van landen waar de kwestie van het regionalisme zich stelt, soms in heftige bewoordingen (België, Groot-Brittannië, Spanje, en in mindere mate Frankrijk), roepen de traditionalisten – de unitaristen, zegt men in België – geregeld ‘Europa’ in als argument tegen het streven naar autonomie van de regio’s.

Hoe kun je volhouden dat je Europa wil uitbouwen, en tegelijk de verdeling nastreeft van wat per definitie als te klein wordt beschouwd? Het argument mag triviaal zijn, niettemin duikt het telkens weer op.

Wij moeten dus uitentreuren herhalen dat de regio’s niet echt die bevoegdheden vragen waarvan het wenselijk is dat ze Europa zouden toekomen (…). De regio’s ontkennen niet dat er noodzaak is aan een globale economische unie, wat niet incompatibel is met regionale economische bedrijvigheid. Zij staan niet vijandig tegenover een Europees sociaal en zelfs fiscaal handvest. Algemeen gesproken is er geen concurrentie tussen de voor Europa gewenste bevoegdheden, en de bevoegdheden die men bij de regio’s wil zien. Er is enkel concurrentie met de bevoegdheden van de staat.

De etatistische ultranationalisten houden noch van de Europese beweging, noch van de regionale bewegingen: zij zijn beducht voor de dubbele vermageringskuur die de staat dan zal ondergaan.

Wel bekeken hebben de vurigste voorvechters van de staat geen vertrouwen in zijn bestaansvermogen. Ze zijn doodsbang dat de staat op termijn zou verdwijnen. Deze ultra’s laten zich kennen doordat ze impliciet twijfelen aan de Natie waar ze zo’n fervente verering voor hebben. Alles wat in hun geest opkomt wijst erop dat ze ervan overtuigd zijn dat de Europese unie en de regio’s dreigen om mettertijd te bewijzen dat de Natie niet bestaat. Een slap idee van de Natie heeft iemand die er enkel ministers, parlementsleden, ambtenaren, diplomaten, militairen en politiemensen in ziet!

Een slap idee van de Natie is het, waar de regio’s terecht aan voorbijgaan, en dat hen op de Europese unie doet wedden voor een vrijere ademruimte.

Men zou van de Europese verkiezingen van 10 juni gebruik moeten maken om de idee van een Europa van de regio’s weer leven in te blazen. De gewoonte loopt vooruit op de wet: als de afgevaardigden van de regionale parlementen van alle landen van Europa elkaar ontmoetten in een jaarlijks congres, dan zouden zijn een grote invloed kunnen uitoefenen op de regeringen en op de onderscheiden publieke opinies.

Dit Congres zou als eerste programmapunt twee essentiële eisen moeten stellen: primo, het recht om interregionale verdragen te sluiten, over de staatsgrenzen heen; secundo, vragen om binnen het kader van de regionale politiek van de Gemeenschap in direct contact te komen met de Europese autoriteiten, en eisen dat het Europees regionaal fonds door de Commissie zou worden aangewend volgens de Europese criteria, zonder langs de omweg van de staten te gaan.

Het is bewezen, met name in België, dat de staten de objectieve criteria van de Gemeenschap niet respecteren, en de Europese regionale fondsen gebruiken op een manier die naar partijpolitiek ruikt.

Een solidaire strijd van de associatie van de Europese regio’s zou vruchten kunnen afwerpen, en de kwade trouw van de staten bij de betrokken publieke opinies aan het licht brengen.

Dat zou een regionaal congres zijn dat misschien meer weerklank zou vinden dan de gebruikelijke parlementaire debatten!

Europa en de opdeling van de wereld

Het is een truïsme om eraan te herinneren dat de twee grote winnaars van de jongste wereldoorlog onder elkaar de hegemonie over de rest van de wereld hebben willen verdelen.

Die poging is, ondanks enkele opzienbarende mislukkingen, nog niet ten einde. Het gaat erom wie de invloedssfeer van wie zal kunnen destabiliseren. De grenslijnen ‘van Jalta’ zijn vaag en beweeglijk.

Niet enkel gaat van Europa geen enkele dominantie meer uit, maar de lidstaten van de Gemeenschap twisten er over of het opportuun zou zijn om de hegemonie van de Verenigde Staten met overtuiging te accepteren, of daar integendeel de neus voor op te halen: het oude twistpunt over een onafhankelijk Europa of een Amerikaans Europa. (…)

Om deze polemiek af te sluiten is geen enkel geschikt weerwoord voorhanden, zonder voorafgaande unificatie van Europa.

Zolang er in een alliantie een grootmacht zit, samen met vijftien geallieerden – van klein tot middelgroot – die door geen enkel organisch verband eengemaakt zijn, zolang zal er hegemonie blijven. Als daarentegen een alliantie gebaseerd is op twee mogendheden van minder of meer gelijke omvang en kracht, dan verdwijnt door de aard der dingen zelf het fenomeen van de hegemonie.

Als de Europeanen een tweederangsrol spelen in het spoor van de Verenigde Staten, dan hebben ze dat uitsluitend aan zichzelf te wijten: ze zijn de bewerkers van hun eigen ondergeschiktheid.

Europese eenheid zou de ‘massa’ van de lichamen veranderen en hun baan onvermijdelijk wijzigen. De hartstochtelijke liefhebbers van de ‘nationale onafhankelijkheid’ zouden er goed aan doen enkele lessen astronomie te volgen. (…)

De Europese defensie

(…) Zonder politieke eenheid zal het altijd een ongelijke strijd blijven om de markt van de militaire wapenleveringen. Zonder Europese integratie in deze materie, zullen de nationale producenten er nooit in slagen om ernstig de concurrentie met de Amerikaanse industrie aan te gaan.

Deze zal op de markt altijd met het leeuwendeel gaan lopen, en wij zullen steeds vooraf moeten onderhandelen over de economische compensaties ten bate van de ondernemingen die in onze regio’s gevestigd zijn. In België werd het bewijs hiervan geleverd, zowel bij de aanschaf van de vliegtuigen in 1976, als bij die van de tanks in 1979 enzovoort.

Met een onrustbarende technologische achterstand ten aanzien van de Verenigde Staten, betaalt Europa een heel zware prijs voor zijn verdeeldheid. (…)

Oorlogsgevaar dreigt er alleen als een agressor meent succes te zullen hebben, zonder het risico te lopen dat zijn eigen bevolking totaal wordt uitgeroeid. Een atoomoorlog zal er dus niet komen, want wederzijdse vernietiging is niet eens een risico maar goed en wel een certitude. De atoomdreiging is nagenoeg van de baan, maar een oorlog met wat men noemt conventionele middelen behoort dus weer tot de mogelijkheden.

Europa moet aan een potentiele agressor laten zien dat het risico dat hij zou lopen te groot is. Als – wat generaal Close technisch heeft aangetoond – de sovjetdivisies op de tijd van achtenveertig uur aan de Rijn kunnen staan, zonder de finale holocaust van de mensheid te ontketenen, dan zal die verleiding, en voor ons de oorlogsdreiging blijven bestaan.

De discussie over de afhankelijkheid van een Europa dat lijdzaam wacht op de beslissing van de president van de Verenigde Staten om de atoomknop in te drukken, is een discussie in het ijle. (…)

Het is niet met de lichtgeraaktheden van de politici dat Europa zijn vrijheid zal weten te bewaren en zijn onafhankelijkheid zal herwinnen, maar wel door de wil van de volkeren om zich te verdedigen en door de verbeeldingskracht van de professionals van de krijgskunst om het efficiënte middelen ter beschikking te stellen. (…)

Om anti-Sovjetpropaganda is het hier niet te doen. Onze bevolkingen staan volkomen sceptisch tegen elke propaganda. Die hebben ze deze eeuw al te vaak en te veel gehad! De waarheid over de Sovjetunie volstaat. Al mag men het dan niet inopportuun of ondiplomatisch achten om ze te verkondigen en te verspreiden. Een volk dat verdoofd is, verdedigt zich niet: het beste materiaal ter wereld zal het nog uit zijn handen laten vallen.

Als onze eigen politiek verantwoordelijken, verkleefd aan de vrijheid als ze nochtans zijn, aan zichzelf de taak toebedelen om de anesthesie toe te dienen met hun demagogie, om vooral het gevoel van veiligheid niet te bruuskeren, ook al weten ze dat het vals is – als hun politiek-electorale devies luidt dat je bij de onwetendheid en de geestelijke luiheid in het gevlei moet komen, en als het hun gedragslijn is om het zich makkelijk te maken – in dat geval is de vrijwaring van de Europese vrijheid nergens te bespeuren. Dan weet je niet eens meer waar Europa het zou verdienen om vrij te zijn!

Schuilt het echte gevaar tenslotte niet in onszelf?

Als Europa enkel nog vulgaire platvloersheid is, in een klimaat van individuele, los van elkaar staande egoïsmen, door welk mirakel zou het dan nog een kans maken om in vrijheid te overleven?

Sinds het schrijven van deze regels is de USSR ontmanteld, en de Europese Unie aanzienlijk uitgebreid. Maar de Oekraïense crisis van 2014 toont aan dat het risico van destabilisatie er weldegelijk nog altijd is.

De Europese Unie van haar kant blijft even onmachtig om, in aangelegenheden als defensie of militaire interventie, tot een gecoördineerde politiek te komen.

Het Arabisch-Afrikaanse Europa

Dit is het laatste thema dat François Perin aansneed.

(…) Wij kunnen noch willen nog domineren of schade toebrengen. Wij willen al evenmin onder elkaar nog vechten: zodoende genieten wij, door dat enkele feit, van een enorm potentieel vertrouwen, dat wij nooit eerder in het verleden hebben ingeboezemd, en dat wij wellicht niet hebben verdiend.

Welnu, onze dichtste buren die wij eertijds onder protectoraat geplaatst hebben of in een koloniaal regime, te weten de Arabische volkeren en die van zwart Afrika, zitten in een hachelijke situatie.

Het effect van de kolonisatie is geweest dat er staten zijn gevormd die nooit hadden bestaan, die volkomen artificieel zijn op menselijk vlak, en waarvan de grenzen voortkomen uit een arbitraire verdeling door de kolonisatoren.

Deze hebben de tribale beschaving grotendeels uiteen doen vallen, en hebben er hun administratieve structuren voor in de  plaats gezet. Toen de kolonisatoren eenmaal verdwenen waren, bleven die territoria en de administratieve structuren, die meteen werden bezet door autochtone, slechte imitators van de koloniale functionarissen.

Dat mimetisme naar Europees model heeft gezorgd voor het ontstaan van staatslegers die naar internationaal recht bescherming genieten, volgens het dogma van de nationale soevereiniteit, nog zo’n Europese uitvinding.

Een artificiële staat blijft enkel bestaan door de kracht de wapens. Probeer eens de definitie van een staat volgens Ernest Renan toe te passen op zwart Afrika: u zult geen naties aantreffen, maar wel militaire chefs die arme bevolkingen tiranniseren binnen de oude koloniale afbakeningen. (…)

De staten en hun onvermijdelijk corollarium, de lokale legers, uitvloeisels van het postkoloniale mimetisme, zijn de ergste gesels van het gedekoloniseerde Afrika.

Hoe Afrika een tweede keer bevrijden? Er zou een brede Europees-Afrikaanse samenwerking nodig zijn om de talrijke volkeren in hun authenticiteit te herstellen – op hun ware territorium, met hun traditionele solidariteit die zich bijna instinctief op het gemeenschapsleven richt – om hen technisch bij te staan zodat ze hun eigen overleven kunnen verzekeren, vooral op het vlak van voedsel, en om deze vele natuurlijke territoria aan de top te federeren, in enkele uitgestrekte zones.

Binnen elke gemeenschap zou de orde kunnen worden gehandhaafd op de traditionele wijze. Men zou Afrika moeten verlossen van zijn nutteloze en moorddadige legers, en de steden ontlasten, want dat zijn haarden van explosieve ontworteling en administratieve corruptie. Men zou moeten accepteren dat hoge Raden van de grote zones op Afrikaanse manier werden samengesteld: door delegaties van natuurlijke groepen, niet van organisaties die van Europa zijn afgekeken.

Waarom Afrika halsstarrig willen zien als een Europa, met naties, legers, administraties, met algemeen stemrecht en politieke partijen? Is het inmiddels niet bewezen dat zoiets geen enkele zin heeft? (…)

Met name in Europa is er een wetenschappelijke etnografie van Afrika ontwikkeld, objectief en zonder eigenbelang. Met de medewerking van de vandaag talrijke hooggeschoolde Afrikanen (waar die parvenu’s van postkoloniale militaire chefs overigens jaloers op zijn), die zich door dit werk kunnen laten inspireren, is het mogelijk om aan Afrika zijn ware gelaat te tonen, ontdaan van al zijn primitieve barbaarsheid.

Zou het niet mogelijk zijn mee te werken aan het herstel van de schade die wij hebben veroorzaakt, ook waar we meenden goed te doen?

Een andere kwestie die François Perin bezighield: de islam.

(…) De onverbiddelijk monotheïstische post-joods-christelijke islam heeft niet, zoals het christendom, een briljante voorchristelijke en briljante polytheïstische mythologie moeten verwerken. Waarom zou de islam – als contemplatieve religie door het gebed, en als normatieve door de koranieke jurisprudentie  – zich hebben laten overstelpen door een christendom dat het Grieks-Romeinse of Germaanse heidendom eerder geabsorbeerd dan geëlimineerd had?

Veroveringen doen volstaat niet om ook over een spiritueel overwicht te beschikken.

Het wetenschappelijke, rationalistische, industriële Europa heeft van de islam niet meer begrepen dan het christelijke Europa. Door geld een industriële ontwikkeling denken het kapitalistische Europa en Amerika een band te kunnen smeden met de mohammedaanse wereld, zeker als zij petroleumproducenten zijn. (…)

Europa is er snel bij om zich te ergeren aan de foutjes van anderen, terwijl het diezelfde foutjes eeuwenlang zelf heeft gemaakt. Het is er ook snel bij om zijn deugden daartegenover te plaatsen: respect voor de mensenrechten, in het bijzonder door zijn tegensprekelijke, vrije en publieke rechtsgang. Maar om die fundamentele principes – die in onze streken met zoveel pijn werden verworven destijds – zich vandaag als een olievlek en als een heilzame besmetting te laten verspreiden in de mohammedaanse wereld, daartoe zou de spiritualiteit van onze samenleving hen attractief en superieur moeten voorkomen. Maar het spektakel van onze zeden boezemt daar misprijzen in, even groot als de wanhoop van Solzjenitsyn bij de lafheid van het Westen.

Als we willen dat onze vrijheid aantrekkelijk is, dan moeten we er misschien een wat stichtender gebruik van maken.

Na de kruistochten, de koloniale veroveringen en de protectoraten, de royalty’s voor de olieprinsen, het materialistisch marxisme, wat zouden we nog kunnen uitvinden om de moslimbevolkingen te verleiden? (…)

Extraverte volkeren, altijd weer haastig op jacht naar winst of mopperend ergens aanspraak op makend, hoe zouden de Europese volkeren een moslim kunnen begrijpen die zijn gebeden doet? Wij zien enkel de moorddadige aspecten of de suïcidale gekte van de Arabische en Iraanse revoltes.

Hoe zou het ook anders kunnen als wij geen enkel innerlijk leven nog merken, noch bij ons, noch bij anderen.

Het Palestijnse drama laat ons al evenzeer in ontsteltenis achter.

Wij respecteren het zionisme als de legitieme vluchtheuvel van een vervolgd volk, slachtoffer van een der meest verschrikkelijke holocausten die Europa heeft gekend. De antisemitische haat was niet het monopolie van de Duitse nazi’s. Europeanen, als jullie eens wisten…[3] (…)

Van een defensief nationalisme, moest het Zionisme in de praktijk onontkoombaar veranderen in een veroveringsnationalisme door immigratie, ten detrimente van een Arabische bevolking die onder dwang moest afzien van elke aanspraak op een nationale identiteit.

Als men een volk gek en razend wil maken tot moordens toe, blind en suïcidaal, dan volstaat het dat volk zijn nationale identiteit te ontzeggen. (…)

Hebben de Joden dan nog niet genoeg aan zichzelf bewezen dat zij konden zijn als de andere volkeren, soldaten, arbeiders et boeren?

Is de eeuwenlange fnuiking van die kwaliteiten niet al afdoende gecompenseerd?

Als Palestina een verscheurd land blijft waar de nationalisten elkaar wederzijds weigeren te erkennen, dan heeft dit drama geen oplossing, niet in deze eeuw, niet in de volgende en nooit.

Hoe organiseer je op eenzelfde stuk grond twee verschillende nationaliteiten met een politieke structuur? Die vraag is niet onoplosbaar, als zij elkaar wederzijds zouden erkennen en ervan afzien om elkaar met de wapens te vernietigen.

Europa zou er het grootste belang bij hebben om met heel zijn gewicht in die richting te werken. Een afzonderlijke vrede, afgekocht met dollars maar zonder erkenning van de Palestijnse nationaliteit is een wankele poging, waar wij allemaal onder zouden kunnen lijden. (…)

Waarom moet Jeruzalem enkel door de Hebreeuwse staat in beslag worden genomen? Jeruzalem zou moet zijn wat het ten diepste is: tegelijk zetel van de instellingen van Israël, de zetel van de instellingen van de Arabisch-Palestijnse natie, die eindelijk erkend wordt, en heilige stad van joden, moslims en christenen.

Daartoe is het niet nodig om scheidingswanden en muren te bouwen. Evenmin zal het de juristen van nationaal en internationaal recht aan verbeeldingskracht ontbreken. Het moeilijkste blijft de vreedzame wederzijdse erkenning.

Mocht Europa bestaan, dan zou het daar sterk kunnen toe bijdragen.

Deze overwegingen van François Perin, laten we dat niet vergeten, dateren van 1979! Vijfendertig jaar later treffen ze ons met volle kracht, terwijl het Israëlisch-Palestijnse conflict een uitzonderlijk gewelddadige uitbarsting kent.

Tot besluit

Aan het eind van zijn analyse komt François Perin tot zijn besluit:

Zoals men ziet, er wacht een enorme taak. Maar de grootste overwinningen zullen we op onszelf moeten behalen.

Die overwinningen blijven buiten bereik als de staten het oneens zijn, met ideologische twisten, zinloze klassenstrijd (in problematische of bankroete sectoren zijn de aanspraken ervan absurd), met een uitgezaaid egoïsme en de platvloersheid van de zeden.

De zin voor grandeur begint in de geesten.

Het grote geheel Europa–Midden-Oosten–Afrika beschikt rijkelijk over middelen (…). Het is ook rijk aan mensen en scheppingskracht.

Maar dit alles stelt niets voor zonder een geestelijke kracht, onontbeerlijk bij grootse plannen, die als een vloedgolf de gemeenschapszin optilt. (…)

Het geloof verzet bergen, zegt men. Maar het gewicht dat onze gedesillusioneerde gewetens torsen is nog zwaarder. Uit de diepten van ons wezen zou er een onweerstaanbare kracht moeten opdoemen om ons daarvan te verlossen. Misschien volstaat het vooreerst wel om onze gecumuleerde verworvenheden van drieduizend jaar beschaving eens af te schrapen, en ze niet ijdel te verloochenen om er schoon schip mee te maken.

De industriële samenleving, verhangen aan verkwisting, heeft ons van onszelf vervreemd. Een meer introverte houding, rijker aan beschouwende mogelijkheden, zou ons op een rechter pad kunnen helpen. De huidige crisis zal ons hiertoe misschien dwingen. Ligt daar de essentie niet?

(Vertaling: Marc Vanfraechem)

Foto: ©reporters



Hier en daar klinken dingen misschien wat achterhaald, of zelfs naïef, maar de tekst is ook 37 jaar oud [noot van de vertaler].

[1] Parti des réformes et de la liberté de Wallonie (PRLW), sinds 1979 Parti réformateur libéral.

[2] Club pour les Réformes, l’Europe et les Régions. De integrale tekst verschijnt ook in « La Meuse » van 29 mei 1979.

[3] [nvdv] Alludeert op de beroemde zin van Georges Bernanos (1948): « Français, ô Français, si vous saviez ce que le monde attend de vous !» 

 

Jules Gheude (1946) is oud-medewerker en biograaf van François Perin. Hij publiceerde meerdere essays over de Belgische communautaire kwestie. In 2009 was hij voorzitter van de Staten-Generaal van Wallonië, een burgerinitiatief om de Waalse geesten van het post-Belgische tijdperk bewust te maken. Sinds 2010 bezielt hij de Gewif (Groupe d’Etudes pour la Wallonie intégrée à la France). Van 1982 tot 2011 was hij directeur aan Wallonie-Bruxelles International (WBI).

Commentaren en reacties