JavaScript is required for this website to work.
Communautair

François Perin of de triomf van de scherpzinnigheid

Redevoering van Jules Gheude voor de Algemene Vergadering van Doorbraak

Jules Gheude27/8/2016Leestijd 15 minuten

gehouden in Berchem, op 27 augustus 2016

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

In 1973, toen hij voorzitter van het Rassemblement Wallon was, ondernam François Perin een ronde van Vlaanderen om zo een dialoog van gemeenschap tot gemeenschap te laten ontstaan. In Vlaanderen werd hij overal hartelijk verwelkomd. Ik vind het prachtig, vertelde hij, dat “hospitalité” in Vlaanderen vertaald wordt als “gastvrijheid”, la liberté de l’hôte.

Ik ondervind hetzelfde telkens als ik in Vlaanderen uitgenodigd word om een spreekbeurt te geven. In Hasselt, in Veurne, in Beveren, in Grimbergen, in Oudenaarde en vandaag in Berchem.

Ik heb de geschiedenis van de Vlaamse Volksbeweging grondig bestudeerd en ik vind het jammer dat de overgrote meerderheid van de Franstalige bevolking deze geschiedenis niet – of nagenoeg niet kent. Zoals François Perin ben ik ervan overtuigd dat de ontmanteling van België een onomkeerbaar proces is en dat het essentieel is het post-Belgische tijdperk deftig voor te bereiden. Daarvoor moeten we geregeld van ideeën wisselen. Ik ben “Doorbraak” dus dankbaar dat het mij de gelegenheid daartoe geeft.

François Perin en ik hebben meer dan dertig jaar intens contact gehouden. Als ik met hem discussieerde leek het alsof Voltaire voor me stond, met wie hij trouwens het scherpe profiel en de bijtende humor gemeen had. Deze “verbo-moteur” (iemand die bijzonder spraakzaam van aard is), zoals hij zichzelf noemde, was gefascineerd door de oorsprong en de uiteindelijke bestemming der dingen, in een zoektocht naar geestelijk evenwicht.

Met dat minst bekende aspect van zijn persoonlijkheid, wens ik te beginnen. Hij schetste het ons in zijn laatste boek, «Franc-parler» (Geen blad voor de mond) verschenen in 1996.

François Perin pleit er voor een nieuw humanisme, bevrijd van het keurslijf van christendom en rationalisme. Men ontdekt ook dat het monastieke leven deze atheïst en vrijmetselaar waarlijk fascineerde, zoals ook de grote mystici en de heidense godheden van de Grieks-romeinse oudheid. Een prachtige passage is het, waar hij zich voorstelt in welke zin wij hadden kunnen evolueren, als het Romeinse Rijk niet was ten ondergegaan. Ik citeer: Als de antieke beschaving had overleefd, wat zou dat een gelukkige ontwikkeling zijn geweest, zonder verscheurende gewetenscrisis, en ook zonder de platte vulgariteit waarin bij gebrek aan vervangende wijsheid deze ontkerstende wereld vandaag wegzinkt.

De tragiek die wij vandaag meemaken, schrijft François Perin toe aan de valstrik van de taal waarin de monotheïstische religies zich hebben laten vangen. Elk van hen, schrijft hij, maakt er aanspraak op de enige te zijn die het absolute kan vatten, terwijl hun boodschap, die onvermijdelijk in mensentaal gesteld is, verandert al naargelang het tijdvak. Het absolute valt niet uit te drukken. Als God bestond, dan zou hij formeel moeten verbieden dat men in zijn naam spreekt, want om het even welke taal heeft enkel een contingente en relatieve waarde. Elk woord dat men hem toeschrijft zou hem in dodelijke gevangenis opsluiten, en elk nieuw woord zou verstenen tot een granieten afgodsbeeld, om eens te meer mensen te terroriseren en te stenigen. Een boodschap dat vandaag meer dan ooit al haar zin krijgt!

François Perin legt uit hoe zijn persoonlijkheid gevormd werd rond de trilogie Boeddha, Epicurus en de goden. Dankzij de serene meditatie, zegt hij, kunnen wij ons van onze illusies en van onze eigen eigendunk ontdoen. En wat Epicurus betreft, in tegenstelling tot wat men gewoonlijk denkt, wantrouwde hij de vurige verlangens. Volgens hem moest men met een wijze maat van het leven genieten.

Het illusoire ego moet men ontlopen, zegt François Perin. Hij vertelt dat, toen hij minister was geworden, de socialistische oppositie – die zijn onstuimig temperament kende – besloten had hem in het parlement zodanig te bestoken dat hij uit zijn vel zou springen. Jos Van Eynde, de leider van de Vlaamse socialisten, was in die dingen bijzonder bedreven. Perin vroeg toen aan een zaalwachter om hem een glas water te brengen, en daar staarde hij gefixeerd naar, en bracht een ademhalingstechniek in de praktijk die hij had geleerd bij een stage in de abdij van Orval. Op die manier bleef hij volmaakt onbewogen onder het getier van Van Eynde, in die mate dat deze aan de eerste minister vroeg of hij aan de nieuwe minister een kalmeermiddel had toegediend!

Voor François Perin snelt de mensheid naar haar ondergang als zij geen nieuwe levenskunst hervindt, als zij zich niet van de dodelijke dogma’s weet te ontdoen : De mensheid, schrijft hij, zal alleen haar overleven verzekeren als zij zich kan beheersen in evenwicht met haar omgeving. Om tot dit evenwicht te komen, zou zij een nieuw gepacificeerd Griekenland moeten worden, waar de verscheidenheid van de filosofische – en wijsheidsscholen iets natuurlijks was. Zij zou de namen van de goden kunnen weer uitvinden, noodzakelijke symbolen om uit te drukken wat de koude rede niet kan weergeven. Het verband met André Malraux is hier frappant.

Zeker, men hoeft het niet eens te zijn met elke idee van François Perin, maar zijn luciditeit ontkennen valt moeilijk. In zijn eerste boek, «La Démocratie enrayée» (de geblokkeerde democratie) verschenen in 1960, beschrijft hij een parlementair systeem dat in de oligarchie van de partijen verlamd is geraakt, en schuift hij ideeën naar voren om het regime weer gezond te maken, ideeën die hij veertien jaar later als minister van Institutionele Hervormingen trouwens zal toepassen: ministeriële verantwoordelijkheid, een regering die men enkel met een vervangingsmeerderheid kan doen vallen, politiek verlof…

In werkelijkheid houdt François Perin niet van partijen die opgevat worden als stammen aan welke men totterdood trouw moet blijven, en van generatie op generatie. In zijn ogen zouden zij enkel werkinstrumenten mogen zijn, om de regering van inspiratie te voorzien. Het was trouwens in die zin dat het Rassemblement Wallon in 1968 werd gesticht, met als doel het federalisme tot stand te brengen.

Om zijn atypische ontwikkelingsgang te verantwoorden – die hem van het socialisme naar het hervormingsliberalisme leidde – gebruikt François Perin deze formule: Als mijn partij domheden begaat, verlaat ik ze, en sticht er een andere.

Als hij begin jaren zestig «La Belgique au défi» (België uitgedaagd) schrijft, is de regering van Theo Lefèvre druk met het herdenken van de taalwetgeving, en meer bepaald met de definitieve vastlegging van de taalgrens. François Perin beschrijft nu magistraal de twee onverzoenbare gezichtspunten waarmee België zich geconfronteerd ziet:

Het eerste, sterk beïnvloed door het Germaanse nationalisme, beschouwt het Vlaamse volk als collectieve entiteit die een soort eeuwige ziel bezit (zoals in de Duitse nationaalsocialistische opvatting met de formule “Wir wollen ein Volk sein”). De Vlaamse gemeenschap is een levend wezen dat voor zijn bestaan niet kan afhangen van individuele verlangens, die misschien accidenteel en contingent zijn. Of men tot die gemeenschap behoort blijkt uit een spontane en natuurlijke aanwijzing: het voorvaderlijke dialect, van generatie op generatie doorgegeven, en dat zich onafhankelijk van de persoonlijke wil opdringt. Dat is een dwingende ervaring die in de kindertijd wordt meegegeven, even biologisch als de moedermelk. «La moedertaal» is het objectieve criterium bij uitstek: het is de onpersoonlijke gemeenschappelijke noemer, niet enkel tussen de levenden, maar ook tussen de levenden en de doden en opklimmend tot in de nevelen der tijd. Als bijgevolg het territorium van de Vlaamse gemeenschap bepaald moet worden, kan er geen sprake van zijn de beslissing te laten afhangen van de wil van individuen, of van middelen die van ver of van nabij op een referendum zouden lijken.

Lijnrecht tegenover deze doctrine, stoelen de individualistische filosofie en de liberale leerstellingen van de XVIIIde tot de XXste eeuw heel hun visie en positie op de rechten van de mens en de burger. Enkel de individuele vrijheid is sacrosanct: een natie is het resultaat van de weloverwogen wens om samen te leven. Het hoogste criterium is de wil van de kiezer. Het zelfde geldt voor het toebehoren aan een territorium, aan een administratief gebied, aan een provincie of aan een staat. Wat het taalgebruik betreft: dat valt enkel onder de persoonlijke wilsvrijheid. Wie, om redenen die enkel hijzelf kan beoordelen, een andere taal wenst te gebruiken dan zijn moedertaal, mag op zijn weg geen enkele vorm van dwang ontmoeten. Wat maakt het uit of de inwoners van Edingen of de Voer, of van waar ook verfransen, als hen dat behaagt? Volkstellingen of referenda zijn de enige legitieme procedés. Al de rest is verfoeilijke dictatuur.

Voor François Perin, die de Vlaamse beweging scrupuleus bestudeerd heeft, is het duidelijk dat Vlaanderen een staat in de staat is geworden en dat zonder grondige hervormingen België op de ondergang afstevent. Hij oppert trouwens de hypothese van een confederatie van bijna autonome delen die onderling associatieakkoorden afsluiten. Is dat niet waar Vlaanderen nu toe neigt? Hij beschrijft ook hoe hij de toekomst van Brussel ziet: een kosmopolitische stad, zetel van de Europese en internationale instellingen. We zijn in 1962, laat me dat in herinnering brengen!

Wat Europa betreft : François Perin is altijd een vurige voorstander geweest van de Europese eenmaking, zoals te zien is voor wie «L’Europe en question» leest, de kleine brochure die hij in 1979 schrijft als kandidaat bij de eerste Europese verkiezingen bij algemeen stemrecht.

Ook hier weer zijn de ideeën die hij lanceert pertinent als men de recente gebeurtenissen in Griekenland, of de Brexit bekijkt.

Was een Europa van de Zes niet beter geweest –stevig verenigd, zelfs met de methode van het confederalisme – dan de Gemeenschap uit te breiden met een lastige partner die vijandig staat tegenover elke vooruitgang of integratie, volgens welke methode ook, en zeker de federale! (…)

Een broedervolk ontvangen, bevrijd van politieke onderdrukking, en het dan tegelijk ruïneren met vrije industriële en commerciële concurrentie dit het niet aankan, is een vreemde manier om solidariteit te betonen met zijn nieuwe politieke regime. (…)

In werkelijkheid is Europa concentrisch : de continentale kern waarvan de integratie denkbaar is in een afzienbare tijdspanne, en een meer heterogene periferie waarvan het vruchteloos en gevaarlijk is de specificiteit te ontkennen. Elke partner in de periferie verdient een eigen statuut. (…) Het Europa van de periferie mag de sterke continentale kern niet krachteloos maken.

François Perin constateert ook dat Europese soevereiniteit een mythe zal blijven zolang de rol van het Parlement en de Commissie niet wordt opgewaardeerd :

De ministerraad vertegenwoordigt de staten en hun belangen. De ministers zullen dus blijven marchanderen, of bij gebreke van een akkoord Europa lamleggen, verzwakken, en het zelfs afkammen in de publieke opinie. De leden van de Commissie mogen dan aangeduid zijn op voorstel van de regeringen van de lidstaten, ze zijn er niet de vertegenwoordigers van. Eens benoemd zijn ze onafhankelijk. Zij beslissen in naam van Europa, zij besturen de Gemeenschap en proberen deze te behoeden voor het geruzie in de Ministerraad. (…) Door de manier waarop ze benoemd worden, vormen zij de voorafspiegeling van een confederatie, maar door hun wijze van beraadslagen zijn ze dat nog meer: onafhankelijk van de staten, de partijen, de ideologieën. Konden zij maar regeren! (…)

De Gemeenschap zou men als volgt kunnen samenvatten : De staten regeren over Europa als ze een akkoord bereiken, de Commissie regeert Europa als de staten twisten en tot geen enkel besluit komen.

Wat het Parlement betreft, dat zou zich kunnen organiseren om zijn ware rol te spelen : deelnemen aan de beraadslagingen rond de wettelijke besluitvorming via een verplicht overleg of raadpleging, controle uitoefenen op de Europese autoriteiten, debatteren over de grote problemen en de publieke opinie voorlichten.

En François Perin roert ook de noodzaak aan van fundamentele hertekening van de relaties tussen Europa en de Arabisch-muzelmaanse wereld. Dat is allemaal uiterst actueel gebleven! Ook als hij pleit voor een Europese islam.

Als ik François Perin in één zin zou moeten kenschetsen, dan was het: de creatieve verbeelding heeft haar laatste woord nog niet gesproken. Hij gebruikt hem trouwens zelf in «Germes et bois morts dans la société politique contemporaine» (Kiemen en dood hout in de politieke wereld vandaag) van 1988. In dit essay behandelt hij de parlementaire soevereiniteit, die hij zonder pardon demystifieert, net zoals het begrip Natie. Maar vooral suggereert hij alternatieve oplossingen die onze maatschappij beter zouden laten werken.

Alle sectoren passeren de revue: justitie, fiscaliteit, werkloosheid, onderwijs, religie, berichtgeving enzovoort. Voor François Perin moet het gezag voldoende afstand nemen om gerespecteerd te worden, en moeten de publieke vrijheden sterk genoeg staan om te beletten dat het een tirannie wordt.

Enkele voorbeelden

Voor Perin zou het ideale systeem er een zijn met een gekozen president die niet de verplichting had om zijn ministers onder de parlementsleden te rekruteren. Controlefuncties en vetorechten zouden worden toevertrouwd aan staatsinspecteurs die bij algemeen en evenredig stemrecht verkozen werden. Dat zouden er maar een klein aantal zijn, want de stemming per arrondissement zou wegvallen. Deze inspecteurs, als groep, zouden niet enkel de diverse gedachtenstromingen weergeven, maar, en ik citeer hier Perin : elk van hen zou de mogelijkheid krijgen om adjuncten te benoemen en een soort kabinet te vormen, ongeveer zoals een ministerieel kabinet, en zo gedegen medewerkers aan te werven die zij op hun beurt bekendheid zouden geven bij het publiek. Het politieke corps zou op die manier voortdurend vernieuwd worden van bovenaf, en de nieuwe sterren zouden schitteren vanwege hun bekwaamheid, en niet door schreeuwerige en demagogische kiespropaganda. Op die manier, zo besluit Perin, zouden de president en de ministers veel onafhankelijker staan ten aanzien van de partijen, wier nut hoe langer hoe onbeduidender zou worden. À la limite mag men zelfs aannemen dat, door de geringe greep die ze nog zouden hebben op het publieke leven, de partijen van lieverlee zouden wegkwijnen.

Voor François Perin is het absoluut noodzakelijk dat elke vorm van gezag onder een controle valt, die altijd klaar staat om bij het minste misbruik alarm te slaan.

François Perin is dus “un agitateur d’idées” : iemand die ideeën opwerpt. Zoals wanneer hij op fiscaal vlak voorstelt ouders, als zij daartoe de middelen hebben, aan te moedigen om hun kinderen die op de drempel van het leven staan, genereus bij te springen. De fiscus moet de Harpagons ontmoedigen, schrijft hij. In de zelfde lijn onderstreept François Perin de absurditeit van erfelijk overgedragen economische macht. Volgens hem moet men zich hoeden voor incompetenten die de arbeiders van een onderneming naar de ondergang dreigen te leiden.

Als ecologist op zijn tijd vooruit, stelt Perin een energieheffing voor, om zo een eind te maken aan de mateloze verspilling. Voor hem is dit in deze tweede helft van de twintigste eeuw het drama en schandaal van de geïndustrialiseerde samenlevingen. Met name heeft hij heel harde woorden voor de vloedgolf van het individuele autobezit.

De werkloosheid is nog een ander onderwerp, en actueler dan ooit. Voor Perin zullen de gebruikelijke methodes om het verlies aan arbeidsplaatsen te bekampen, de staat op het faillissement laten afstevenen als men er zo mee doorgaat. Zo stelt hij voor om het begrip werkloze zelf af te schaffen, en het te vervangen door bezoldigde leerling of student, of minstens door deeltijdse arbeider. Op die manier, schrijft hij, laat men de passieve en ontmoedigende attitude achter zich, voor een actieve en bewuste houding op zoek naar een sociaal nuttige bezigheid. En hij stelt de vraag : in naam van welke principes en welke sociale rechtvaardigheid de vakbonden zich verzetten tegen een dergelijke politiek van permanente reclassering?

Er is ook dit standpunt over de ziekenfondsen. Toen hij minister was, had hij een onderhoud met zijn collega van Sociale Zekerheid, Placide De Paepe. Aangezien de medische en farmaceutische overconsumptie een zware last legde op het budget, vroeg Perin hem of misschien niet de ziekenfondsen en het medisch corps allebei een duidelijk geldelijk belang hadden bij die overconsumptie, ten nadele van de staatsfinanciën. En hij suggereerde een paardenmiddel: opheffing van de politiek-filosofische fondsen, zo nuttig bij hun ontstaan, maar niet langer te verantwoorden nu de sociale zekerheid er voor iedereen was. Mijn gesprekspartner, vertelt Perin, die zijn voornaam niet gestolen had, antwoordde mij doodgemoedereerd dat als ik met een dergelijk voorstel kwam, er eenvoudig geen regering meer zou zijn!

Met zijn pedagogische kwaliteiten heeft François Perin vele generaties studenten aan de Luikse universiteit beïnvloed. In 1986, het jaar van zijn emeritaat, schreef hij een kroniek waarin hij voorstelde om de lessen ex cathedra te vervangen door videocassettes van professors-entertainers. Hij legde uit: Dat is het definitieve einde van de slaapverwekkende professoren, de onhandige vragenstellers, de onbeslagen examinatoren (zowel in de richting van het beulswerk als van het laxisme), het einde van de levenslange professor-ambtenaar, van de kwaadaardige, tirannieke satrapen. De ononderbroken aanwezigheid van de student in de universiteitsstad is niet langer meer nodig. Het wetenschappelijk onderzoek zal er financieel wel bij varen.

In 1988 laat François Perin zijn “Histoire d’une nation introuvable” (Geschiedenis van een onvindbare natie) verschijnen. Hier gaat hij nog een andere mythe te lijf, namelijk dat het land België voorbeschikt was. Men weet dat sommige historici, zoals Henri Pirenne en Godefroid Kurth, die mythe hebben gevoed om het patriottisch vuur aan te wakkeren. Maar dat is een zuivere illusie, legt François Perin uit, die weigert achter de valse neus van de wetenschap schuil te gaan.

Er is van een Belgische natie geen spoor te vinden, noch in een ver, noch in een recent verleden. Bij de dappere Belgen van Julius Caesar zijn geen Vlamingen te bespeuren. De Germaanse invloed is inderdaad drie eeuwen later gekomen, met de Frankische invasies.

Henri Pirenne ziet de legitimiteit van België bij de hertogen van Bourgondië. Godefroid Kurth beschouwt de katholieke godsdienst als de bindende kracht van het land. Beiden vergissen zich.

In de Bourgondische periode is er niets dat lijkt op een Belgische natie. Het is een samenraapsel van verschillende streken die nauwelijks iets met elkaar te maken hebben. En het prinsbisdom Luik maakt er geen deel van uit. Wat het katholicisme betreft, is het Spaanse tijdperk voor Vlaanderen bijzonder interessant.

Vlaanderen bestond toen uit twee streken : het graafschap Vlaanderen en het hertogdom Brabant. In deze beide gewesten zal het protestantisme voet aan de grond krijgen. Ze zullen dus een wrede Reconquista onder de katholieke Spaanse koning Filips II te verduren krijgen.

Voor Vlaanderen is dit tijdperk een echt en vreselijk drama. Deze Reconquista stopt immers met de vernietiging van Antwerpen, terwijl de noordelijke provincies, onder de leiding van Willem de Zwijger, zich aan de Spaanse voogdij onttrekken om de Verenigde Provincies te vormen, zowat een prefiguratie van Nederland. Dankzij de vertaling van de bijbel, werd het Nederlands een zuivere en verzorgde taal. In Vlaanderen werd het katholicisme met geweld opgelegd: hier was dus geen bijbelvertaling die de basis vormde van een algemene cultuurtaal. De bevolking kende slechts haar plaatselijke dialecten.

Een ding is zeker : zonder het katholieke fanatisme van Filip II zou Vlaanderen deel hebben uitgemaakt van Nederland. Zo’n toestand, die op een culturele en taalgenocide lijkt, brengt natuurlijk de katholieke historicus Godefroid Kurth in een benarde positie.

Noch het Oostenrijkse tijdperk, noch de Franse voogdij, hebben een Belgisch gevoel doen ontstaan. Henri Pirenne moet het zelf erkennen, schrijft François Perin : als de ster van Napoleon niet meer schittert, voelt men zich ook geen Belg.

Het Verenigd Koningrijk der Nederlanden was een fiasco. En François Perin legt uit hoe de Belgische revolutie er kwam: De beroemde revolutie van 1830 barstte los in de Muntschouwburg, na een uitvoering van « La Muette de Portici ». Maar wie kon zich destijds een operaticket veroorloven ? Zeker niet de werkende klasse, maar wel de burgers. Het is de burgerij die ontvlamd geraakte. Daarna staat het Brusselse volk op, in één enkele gemeente. De burgerij heeft er echter schrik van, en brengt een tegenbeweging op gang, namelijk de Garde Civique om de orde te handhaven. Zo is onze revolutie!

Na de revolutie, wordt het “Nationaal Belgisch Congres” door amper twee procent van de bevolking gekozen : De hoge burgerij, die de cijns kon betalen. En deze elite sprak Frans. Wat de keuze van het staatshoofd betreft, daarvoor zorgde Groot-Brittannië in onze plaats. België is dus geheel buiten de volkswil ontstaan.

Algemeen gesproken houdt François Perin niet van staten. Hij kwalificeert ze als koude monsters, uit geweld geboren.

Al in zijn jongelingsjaren ondervindt hij wat hij noemt de malaise van Belg te zijn. België ervaart hij alseen mediocre bastaardconstructie, als een artificieel bufferland, door Engeland gewild om zich tegen Frankrijk te beveiligen, vijftien jaar na de nederlaag van Napoleon in Waterloo.

Talleyrand, de befaamde Franse diplomaat, was trouwens zeer sceptisch over de levenskansen van dit nieuwe koninkrijk. In 1832, verklaarde hij : De Belgen? Zij zullen niet blijven bestaan. Het is geen natie, en nog geen tweehonderd protocollen zullen er ooit een natie van maken. Dit België zal nooit een land zijn. Het kan niet lukken.

Al van bij het begin stelt men vast dat de constructie wankel is. Hoe kan zo’n staat rustig evolueren, als men deze brief van Charles Rogier aan Jean Raikem leest : De eerste beginselen van een goede administratie zijn op het exclusieve gebruik van één taal gebaseerd, en het is duidelijk dat de enige taal van de Belgen het Frans moet zijn. Om tot dit resultaat te komen, is het noodzakelijk alle civiele en militaire ambten aan Walen en Luxemburgers toe te vertrouwen. De Vlamingen zullen dus voorlopig geen toegang tot deze ambten hebben. Op die manier zullen ze verplicht zijn het Frans te leren en zo zal het Germaanse element geleidelijk verdwijnen.

Een tweede taalgenocide, dus ! Wel, het is precies om deze genocide te vermijden dat de Vlaamse Beweging ontstaan is.

De overgrote meerderheid van de Franstaligen weet niet hoe hard deze beweging heeft moeten vechten voor de eerste taalwetten, die Vlaanderen ook politiek gestalte zouden geven. In het begin van de 20ste eeuw, had Kardinaal Mercier het nog altijd over de Belgische eenheid, die door het gebruik van de Franse taal gecimenteerd is. Volgens hem was het Vlaams een taal voor meiden en knechten.

Een en ander heeft duurzame sporen nagelaten en een sterk Vlaams nationaal gevoel doen ontstaan.

François Perin heeft zich uitgesloofd om België te hervormen, zodat Vlamingen en Franstaligen er harmonieuzer in zouden kunnen samenleven. Als minister voor Institutionele Hervormingen heeft hij in 1974 met de zweep de wet op de voorlopige regionalisering doen aannemen, en op die manier het verdere verloop onomkeerbaar gemaakt. Maar al snel kwam hij tot het besef dat het federalisme geen eindpunt was voor Vlaanderen, maar enkel een etappe die toeliet om vooruitgang te maken op de weg naar onafhankelijkheid.

Na de mislukking van het Egmont-Stuyvenbergpact in 1978, doet hij er alles aan om de liberale familie rond een gezamenlijk institutioneel ontwerp verenigd te houden. Maar geconfronteerd met de stugge onverzettelijkheid van de Vlaamse liberalen, nam hij ten slotte ontslag als senator en verklaarde dat België aan een drievoudige, ongeneeslijke en onomkeerbare kwaal leed: het Vlaamse nationalisme, de geborneerde en sectaire particratie, en de suïcidale en verlammende houding van de syndicaten.

Voor François Perin was het proces van de ontmanteling van de staat onomkeerbaar geworden. Niets zou de Vlaamse Natie nog kunnen verhinderen zich als soevereine Vlaamse Staat op te werpen.

In 1983, met andere woorden drieëntwintig jaar voor de docu-fictie “Bye-bye Belgium” van de RTBf, had François Perin in een artikel van Pourquoi Pas? het denkbeeldige scenario geschreven van een eenzijdige onafhankelijkheidsverklaring door het Vlaamse Parlement.

In zijn laatste interview met “Le Soir” in 2011, was zijn kijk niet veranderd : De Vlaamse beweging heeft over de hele lijn gewonnen. Een natie is geboren, met een collectief gevoel. Bart De Wever ligt in die lijn. Logischerwijs zegt hij : “We willen een onafhankelijke Vlaamse staat. En om dat uit te leggen, vliegt hij eerst naar Londen, bij Cameron. De Wever, die kent de geschiedenis. Engeland zal de eerste staat zijn om de onafhankelijkheid van Vlaanderen te erkennen, en Frankrijk zal er geen bezwaar tegen hebben. Ik wens dus het volgende scenario : een onafhankelijksverklaring van Vlaanderen, een vreedzame onderhandeling over de scheiding en over het lot van Brussel en Wallonië bij Frankrijk.

Hier wens ik iets toe te voegen.

Ik heb het artikel van Pieter Bauwens gelezen over Gerolf Annemans’ boek “De Ordelijke Opdeling van België – Quid Nunc?” Annemans heeft gelijk als hij schrijft dat confederalisme een zorgvuldig georganiseerd misverstand is. Rond dit begrip is inderdaad nogal veel mist gespoten. Wat wordt er eigenlijk mee bedoeld?

In het internationaal recht slaat “confederalisme” op de samenwerking waartoe soevereine staten besluiten. In ons geval zou dat betekenen dat België eerst moet ophouden te bestaan. Is dat de visie van Vlaanderen? Of bedoelt men er een ver doorgedreven federalisering mee? Dit wil zeggen: een uitgeklede centrale staat en maximale beslissingsmacht voor de deelstaten? Een opheldering hieromtrent is noodzakelijk.

Met de N-VA en met het Vlaams Belang is er geen misverstand : het einddoel is wel degelijk een onafhankelijk Vlaanderen. Maar wat Gerolf Annemans over Brussel schrijft verontrust mij. Volgens hem moet een soeverein, staatkundig onafhankelijk Vlaanderen Brussel opnemen. Sinds 1988 bestaat Brussel als gewest, met zijn eigen grenzen, ook als het door Vlaams gebied omringd is.

Welke internationale regels gelden eigenlijk als een staat verdwijnt? Wat de buitengrenzen van de verdwenen staat betreft, geldt uti possidetis juris : je zal bezitten wat je vroeger rechtens bezat. Daardoor worden de grenzen onaantastbaar.

Maar bij de ontmanteling van ex-Joegoslavië heeft de Europese Unie dit principe tot de interne administratieve grenzen uitgebreid (rapport van de Commissie Badinter in 1992). Als België verdwijnt, zou die jurisprudentie kunnen worden toegepast. Zou zouden de drie regio’s (Vlaanderen, Brussel en Wallonië) in aanmerking komen. De Vlaamse en Franse gemeenschappen kunnen immers niet geografisch worden afgebakend.

Als Vlaanderen echt zijn onafhankelijkheid wil en hoopt op internationale erkenning, heeft het er geen belang bij een krachmeting aan te gaan met Brussel als inzet, integendeel.

Het is duidelijk dat de Brusselaars hun specificiteit meer en meer willen laten zien. Uit een onderzoek van Rudi Janssens van de VUB in 2013 blijkt dat 74 procent van de Brusselaars voor een vorm van autonomie kiest. Formules waarbij Brussel aansluit bij een ander gewest zijn daarentegen allesbehalve populair : 4 procent wil bij Vlaanderen, en 4,6 procent zou zijn lot aan dat van Wallonië willen verbinden.

Wijlen Xavier Mabille, de befaamde voorzitter van het politiek onderzoekscentrum CRISP, oordeelde dat het probleem onvermijdelijk in een Europese en internationale context diende te worden gezien. Naar zijn smaak kreeg dit te weinig aandacht. Anders gezegd, zo schreef hij, Vlaanderen, of tenminste toch de meerderheid van de personen en instellingen die in naam van Vlaanderen optreden, zou kunnen beslissen over zijn eigen zelfbeschikking. Maar dat wil niet zeggen dat het tegelijk ook over de toekomst van Wallonië of Brussel zou kunnen beslissen.

Jules Gheude (1946) is oud-medewerker en biograaf van François Perin. Hij publiceerde meerdere essays over de Belgische communautaire kwestie. In 2009 was hij voorzitter van de Staten-Generaal van Wallonië, een burgerinitiatief om de Waalse geesten van het post-Belgische tijdperk bewust te maken. Sinds 2010 bezielt hij de Gewif (Groupe d’Etudes pour la Wallonie intégrée à la France). Van 1982 tot 2011 was hij directeur aan Wallonie-Bruxelles International (WBI).

Commentaren en reacties