Vorige week het pas geopende Brusselse Biermuseum bezocht, officieel Belgian Beer World. Het bevindt zich in het voormalige Beursgebouw aan de Anspachlaan die nu verkeersvrij is. Het moest een belevingscentrum worden rond de Belgische brouwerscultuur, en 'even iconisch als het Atomium'. Van dat laatste heeft het wel iets weg, maar dan in de negatieve zin: een toeristisch cliché met een ietwat belegen pedagogische saaiheid. De beleving zit meer in de architectuur, vooral de prachtig vernieuwde hal met zijn wow-effect, dan…
Niet ingelogd - Plus artikel - log in of neem een gratis maandabonnement
Uw Abonnement is (bijna) verlopen
Uw (proef)abonnement is verlopen (of uw browser weet nog niet van de vernieuwing)
Vorige week het pas geopende Brusselse Biermuseum bezocht, officieel Belgian Beer World. Het bevindt zich in het voormalige Beursgebouw aan de Anspachlaan die nu verkeersvrij is. Het moest een belevingscentrum worden rond de Belgische brouwerscultuur, en ‘even iconisch als het Atomium’.
Van dat laatste heeft het wel iets weg, maar dan in de negatieve zin: een toeristisch cliché met een ietwat belegen pedagogische saaiheid. De beleving zit meer in de architectuur, vooral de prachtig vernieuwde hal met zijn wow-effect, dan in het bierverhaal zelf. En wat ons ook ergerde: enkel Nederlands-onkundig personeel dat snel in het Frans probeert over te schakelen. Dat zoiets nog kan in 2023, het mag verbazen. Maar het initiatief is nu eenmaal Brussels, en daar zijn de taaltoestanden gekend.
Stevig prijskaartje
Voor bezieler Sven Gatz (Open Vld) gaat daarmee een lang gekoesterde natte droom in vervulling. Naar verluidt zou hij er ook een plaatsje voor zijn praalgraf gereserveerd hebben. Maar is zo’n ex-beursgebouw de ideale locatie voor een bierbelevingscentrum? Neen, natuurlijk niet. Het lag daar toevallig niets te doen, en de Stad Brussel wilde er wat mee. De Stad kocht het Beursgebouw in 2011 aan voor ongeveer 5 miljoen euro. De renovatie ging in 2019 van start, met de architecten Robbrecht en Daem, Beau en Popoff. Dat zal ook wel het prijskaartje bepaald hebben: in 2019, toen de werken van start gingen, bedroeg het budget 35 miljoen euro, uiteindelijk werden het er 90 miljoen.
Nog een mirakel dus dat het gebouw opgeleverd geraakte, wat niet van alle Brusselse projecten kan gezegd worden. De Stad betaalt zowat de helft, de rest komt van het Brussels Gewest, de federale regering en de Europese Unie.
De belangrijkste architecturale ingreep is de dwarsdoorgang die gemaakt werd tussen de kant van Brasserie Le Cirio en die van de Falstaff, twee iconische Brusselse cafés met Art Nouveau inrichting. Op zich een leuk idee, en als droog/warme publieke ruimte zeker iets voor de daklozen en sans-papiers onder u. Burgemeester Philippe Close (PS), bevestigt deze functie: ‘Dit is een publiek gebouw, het is er voor iedereen’.
City marketing
De opbouw van het museum zelf dan. Uiteindelijk werd dit het visitekaartje van 74 grote brouwers, die samen vijf miljoen euro bijeen brachten, een peulschil in vergelijking met de globale kostprijs. De kleine artisanale brouwers, die toch de levendige kern vormen van onze biertraditie, zijn afwezig, om te beginnen omdat ze het sponsorbedrag niet konden of wilden ophoesten. Dat Erwin Vanmol met zijn Gronckel Tripel er niet bij staat, kunnen we nog begrijpen. Maar ook Cantillon, l’Ermitage, en tal van kleinere Vlaamse streekbrouwers komen in het verhaal niet voor.
Wel de bierreus Inbev, waarvan men op de dakverdieping de Leffe blond kan degusteren, een industrieel product dat nauwelijks nog wat te maken heeft met de Belgische biercultuur. Dit is dan ook vooral bedoeld als Brusselse city marketing, eerder dan een tempel voor bierfanaten. Na een tijdje heb je de koperen kuipen met gefilmd bier wel gezien, evenals de soms stroeve tekstplaatjes in het Engels, Frans (duidelijk de brontaal) en Nederlands.
De ‘beleving’ begint met een ode aan de Belgitude, en eindigt via ‘interactieve tools’ en wat uitleg over gistingsprocessen op het dakterras, waar je voor je ticket van 17 euro één klein glaasje naar keuze mag proeven. Dit krijgt u op advies van een virtuele barman die u een aantal vragen stelt om uw keuze te bepalen. Help. Van de grote dorst liepen we deze hindernis voorbij en kregen toch onze langverwachte neut. Ook weeral in het Frans te bestellen uiteraard.
Kleinsteedse bureaucratie
Wie denkt in dit museum inzicht te krijgen in het wezen van onze biercultuur, komt uiteraard bedrogen uit. Daarvoor is het opzet te ‘Brussels-Belgisch’ en worden teveel verwijzingen naar regionale verschillen angstvallig vermeden. Er bestaat eigenlijk zelfs niet iets zoals een ‘Belgische biercultuur’, het gaat om Vlaamse, Waalse en Brusselse brouwers met een eigen receptuur die verbonden is met de specifieke gesteldheid van bodem én de lucht. Geheimhouding en particulariteit zijn daarin essentieel.
Vermits dit museum een promotioneel gebeuren is voor de grote Belgische brouwers, zal de bezoeker niet moeten rekenen op een degustatie van bijvoorbeeld de Westvleteren-trappist, herhaaldelijk uitgeroepen tot het ‘beste bier ter wereld’. Waarom zouden de paters van de Sint Sixtus-abdij afdokken voor een plaatsje aan de Brusselse degustatiestand, er is een wachttijd van twee maanden om een bestelling aan de abdij te mogen afhalen, met een maximum van drie bakken. Hun motto: ‘Wij brouwen om te leven. Wij leven niet om te brouwen.’
Artificieel
De afwezigheid van kleine artisanale brouwers en de nadruk op het industriële productieproces lijken dan weer wel op de maat van het pompeuze beursgebouw geschreven. Voor de rest kunnen echte bierfanaten zich het bezoek besparen. Het scenario is artificieel, mist warmte en authenticiteit – echte smaken en geuren ontbreken nagenoeg compleet in dit museum – en te nadrukkelijk Belgisch-Brussels. Luckas Vander Taelen vindt heel het opzet zelfs het hersenspinsel van een typisch Brusselse kleinsteedse bureaucratie, waardoor de stad nooit haar kosmopolitische ambities kan waarmaken. De hardnekkig in stand gehouden baronieën zijn het politieke symbool ervan. Manneken Pis, bier en wafels zijn de sterkhouders van het toeristische nep-Brussel dat zich binnen 1 km van de Grote Markt uitstrekt, inclusief de Rue des Bouchers, één grote tourist trap met vreselijke gaarkeukens.
Een paar km verder houdt deze façade op en worden in het midden van de dag mensen op straat met kalashnikovs afgemaakt. De Brusselse politie laat er zich zelfs niet meer zien. Als alternatief belevingscentrum, met kogelvrije vesten, heeft deze site dan wel mogelijkheden. Want naast het bier en de wafels is dit hell hole toch nog voor iets anders internationaal beroemd. City marketing dus.