JavaScript is required for this website to work.
post

Het theater zoals het te voorzien en te verwachten was

Jan Fabre, genie of artistieke pooier?

ColumnJohan Sanctorum14/9/2018Leestijd 4 minuten

foto © Reporters

Het Vlaamse artistieke kot staat op stelten. In een open brief, gepubliceerd in Recto-Verso [https://l.facebook.com/l.php?u=https%3A%2F%2Fwww.rektoverso.be%2Fartikel%2Fopen-brief-metoo-en-troubleynjan-fabre&h=AT1VbqNSxbkZVjJNJ8vU011KN29AXEEuSUU99dTgx2eVguvlPWM5WLEhy-yA5S3KsZb8Kmm89bYDlqttp1QjGrfLRFtVq2gn36hezWldAumngMB8shqjt2CMkRynlzuW8nGVyr4bVMfjuxUM0jM], doen de danseressen in dienst van Jan Fabres gezelschap Troubleyn een boekje open over de manier hoe hij met zijn medewerkers omgaat, vooral de vrouwelijke dan, die tijdens de repetities voor het rot van de straat worden uitgescholden, vernederd, dit om ze ‘gefocust’ te houden. …

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Het Vlaamse artistieke kot staat op stelten. In een open brief, gepubliceerd in Recto-Verso, doen de danseressen in dienst van Jan Fabres gezelschap Troubleyn een boekje open over de manier hoe hij met zijn medewerkers omgaat, vooral de vrouwelijke dan, die tijdens de repetities voor het rot van de straat worden uitgescholden, vernederd, dit om ze ‘gefocust’ te houden. Want ja, het werk van Fabre staat voor lijden, zweet, uitputting, begrijpt u. Maar daar blijft het niet bij, de meisjes werden ook op visite bij de meester uitgenodigd om intieme fotoshoots te maken, gevolgd door nog nadere kennismaking met zijn viriele uitstraling. Ingaan op die avances betekende een solorol, weigeren stond zowat gelijk met ontslag.

Het zoveelste #MeToo-verhaal, zo lijkt. Toch is deze knuppel in het hoenderhok een blamage voor heel het Vlaamse cultureel establishment dat Jan Fabre op handen draagt, de media die hem bejubelden (en nu verguizen), inclusief de Vlaamse overheid die hem en zijn gezelschap royaal sponsort. Maar vooral: Fabre wordt in de brief ontmaskerd als een nepkunstenaar, een middelmatige slavendrijver/pooier die van de vernedering zijn handelsmerk maakt en blote lijven ten tonele voert die moeten afzien omdat een bepaald publiek daarop kickt (‘Hij noemt ons “krijgers van de schoonheid”, maar uiteindelijk voel je je vooral een geslagen hond.’).

De open brief van de Fabredanseressen bevat best wel boeiende passages die aantonen dat het inderdaad om méér gaat dan om seksueel overschrijdend gedrag op de werkvloer, waartoe de socialistische vakbond ACOD het probeert te herleiden. Het gaat namelijk om een ontmaskering van kunst die er geen is behalve loutere pose (‘Wat zijn we in de naam van kunst zo desperaat aan het verdedigen en rechtvaardigen? Wie beschermen we, en waarom zouden we die koers willen blijven aanhouden?’), en om een al dan niet bedekte vrouwenhaat die uit de perverse psyche van Jan Fabre ettert als een symptoom van mislukking, onmacht, frustratie.

Komaan meisjes, niet flauw doen

Installatie met (levende) spinnen en scheermesjes (2015)

Hoezo, frustratie? Dat vraagt om een cultuurfilosofische noot. Kunst is namelijk in hoge mate een mannenzaak, volgens bepaalde antrolopogen omdat mannen niet in staat zijn kinderen te baren. Sinds de renaissance komt het mannelijk genie naar voor als homo universalis die macht uitstraalt, de schepper naar de kroon steekt, en zijn mannelijkheid sublimeert tot een vulkaan van creativiteit.

De donkere kant van dat briljante machtsvertoon is een problematische relatie met het wezen dat écht leven brengt, en geen tableaux vivants: de vrouw. Het kunstwerk is an sich een ontkenning van de natuur, onder de vlag van het schoonheidsideaal: een geschilderde bloem is natuurlijk geen bloem (‘ceci n’est pas une pipe’), het is maar wat verf op doek, maar om een of andere reden zuigt die nepbloem onze aandacht op, ook al omdat ze in een museum hangt en door de powers that be wordt gepromoot als Cultuur.

De kunstenaar beseft dat eigenlijk ook wel, en weet met die levende vrouw geen blijf. Hij houdt haar in de buurt, als muze, observeert haar, zet haar op een pied-de-stal. Maar tegelijk is en blijft haar baarmoeder duizend keer krachtiger dan zijn penseel of pen. Ze is puur natuur en dus eigenlijk een levende ontkenning van de nature morte  die de kunstenaar ons aanbiedt. Dus moet de kunstenaar haar telkens opnieuw symbolisch dematerialiseren. Hoe? Via het model dat langzamerhand in het schilderij opgaat, als een praalgraf, maar toch: een graf.

Die tragiek van de muze heeft prachtige kunstwerken opgeleverd, van de Mona Lisa tot de Olympia van Manet. We vergeven het de schilder dat hij zijn model desincarneerde, omdat het knap gedaan is en het artefact onze bewondering opwekt, geholpen door een legertje interpreten en kenners. Met een beetje geluk kreeg die muze toch nog een ereplekje in de bio van de artiest, en straalde zijn roem wat op haar af.

Waarom is Fabre niets meer dan een karikatuur hiervan? Omdat hij de toeëigening van modellen/actrices/danseressen niet kan omzetten in echte schoonheid, maar enkel in de vernedering, die als kunst wordt geëtaleerd. Dat is pijnlijk, aan beide kanten: de kunstenaar erkent daarmee zijn middelmatigheid, het subject (de vrouw) wordt volledig geïnstrumentaliseerd, tot op het sadistische af. Met verplichte seks op de slaapkamer van de chef als toemaatje.

Idem dito voor de relatie met dieren. De fameuze act waarin hij katten van de trap van het Antwerpse stadhuis wierp, veroorzaakte enige consternatie bij dierenliefhebbers, maar het gaat verder: de haat jegens de vrouw en jegens het dier komen namelijk beide voort uit een frustratie van de mislukte artiest die er niet in slaagt de natuur te sublimeren. Ook de installatie met spinnen in een doolhof van scheermesjes hoort bij het misogyne Fabre-universum. Het oordeel van de danseressen is hard: Fabre snapt niks van vrouwen, noch van de mens of de natuur.Ofwel mondt het uit in edelkitsj, ofwel in het soort hypertheatrale porno waarop hij in Vlaanderen het quasi-monopolie bezit.

Commandeur in de Leopoldsorde

Effectief, kan zijn beeldend werk de mislukte transformatie nog enigszins verhullen, op het theater vallen de maskers. Dus worden danseressen vernederd, misbruikt, geobjectiveerd tot slavin-hoeren, in dienst van het hogere ideaal. En eerlijk is eerlijk: ze deden het met graagte, want Fabre stond voor succes en roem op de internationale scène. De man werd een icoon, via het Vlaamse cultuurministerie in het internationale kunstencircuit gekatapulteerd.

Om een of andere bizarre reden heeft de Vlaamse overheid deze morbiede ‘kunst’ van de vernedering als sinds de jaren ’80 met handenvol subsidiegeld naar zich toe getrokken, waarbij Fabre zichzelf uitriep tot opvolger van Rubens. Uiteindelijk belandden de dode kevers zelfs aan het plafond van het Koninklijk Paleis in Laken, werd Fabre de chou van Paola, en mocht hij zich Commandeur in de Orde van Leopold II noemen. Terwijl niemand merkte dat het hier om een vorm van volksverlakkerij ging, geënsceneerd als een SM-spektakel. De artistieke snobs wisten met hun superlatieven geen blijf.

Het is natuurlijk tamelijk idioot dat het doorprikken van de Fabre-ballon moet gebeuren via de zoveelste #MeToo-brief, voornamelijk anoniem ondertekend. Zal die klaagzang van de danseressen gevolgen hebben? Ik schat het effect minimaal. Jan Fabre zal niet van zijn artistiek voetstuk donderen, want dan zouden wij al het belastinggeld kunnen terugvorderen waarmee zijn strapatsen werden gefinancierd. En staat heel de canon van de Vlaamse moderne kunst op zijn kop. De spreidstand van de danseressen bestaat er uiteindelijk toch in dat ze niet uit het circuit willen tuimelen. Er zal een openhartig gesprek komen onder het toeziend oog van minister Gatz, en een en ander zal met de mantel der liefde worden toegedekt. ‘Het is theater zoals te verwachten en te voorzien was’, zo luidde de titel van een productie uit 1982 waarin de meester de toon zette. Soms is met de titel van een werk alles gezegd.

 

Johan Sanctorum (°1954) studeerde filosofie en kunstgeschiedenis aan de VUB. Achtereenvolgens docent filosofie, tijdschriftuitgever, theaterdramaturg, communicatieconsultant en auteur/columnist ontpopte hij zich tot een van de scherpste pennen in Vlaanderen en veel gevraagd lezinggever. Cultuur, politiek en media zijn de uitverkoren domeinen. Sanctorum schuwt de controverse niet. Humor, ironie en sarcasme zijn nooit ver weg.

Commentaren en reacties