JavaScript is required for this website to work.
Politiek

Hoe België zich van ‘le Congo belge’ ontdeed

Jules Gheude21/6/2020Leestijd 5 minuten
Postzegels, geen standbeelden

Postzegels, geen standbeelden

foto © collage

Was België ook in 1960 al onmachtig? François Perin laat zien hoe dat land de dekolonisatie aanpakte, en dat was niet bijzonder fraai

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

In januari 1960 nam François Perin deel aan de rondetafelconferentie over de dekolonisering. Die dekolonisering noemde hij een miskleun en een knoeiboel, en dit was zijn analyse:

België heeft zich met een verbijsterende snelheid van zijn kolonie afgemaakt. (…) Nooit was er een begin gemaakt met een ernstige voorbereiding op de onafhankelijkheid. België dacht dit enorme stuk van Afrika tot in der eeuwigheid te kunnen besturen. (…) Het rekende op zijn missionarissen om de Afrikanen een eenvoudige en ongelooflijk naïeve moraal bij te brengen, een afspiegeling van de het denkbeeldige prototype van de ‘doodbrave, monogame katholieke arbeider’.

Niet één ernstig antropologisch werk had zelfs maar enige invloed op de kijk van België op zijn koloniale onderdanen. Tussen de katholieke kerk en de koloniale administratie bestond een hecht verbond. Er werd helemaal geen hooggeschoolde elite gevormd die in staat was geweest om op korte termijn de Belgische koloniale kaderleden te vervangen.

Belgisch Congo was een homogeen katholieke en francofone natie. Zelfs de Vlaamse paters van Scheut onderwezen in het Frans.

De zaken begonnen spaak te lopen toen, ten tijde van de liberaal-socialistische regering Van Acker IV (1954-1958), de liberale minister Auguste Buisseret dat katholieke monopolie trachtte te breken. Als katholicisme en Belgische Staat niet meer perfect samenvallen, is die Belgische Staat niet langer respectabel! (…)
De bisschoppen in Afrika en het Vaticaan maken al in 1956-1957 hun standpunt bekend. De Kerk verkoos een onafhankelijk Congo – waar zij hoopte op een bijna-monopolie in het onderwijs en de zorg – boven een kolonie waar niet-katholieke structuren, ingesteld door minister Buisseret, met de tijd tot ontwikkeling konden komen.

De opstanden van 4 januari in Neder-Congo en de eisen van de eerste ‘culturele associaties’, zoals A.B.A.K.O., die hun politieke, vaak tribale  bindingen slecht konden camoufleren,  maakten een ongunstige indruk op de publieke opinie die bang was voor een koloniale oorlog. (…)

Moord is geen bezwaar

De organisaties die onafhankelijkheid eisen zijn allemaal tribaal en lokaal. Alleen Patrice Lumumba stond een heel-Congolees nationalisme voor ogen, dat niet te tijd van leven heeft gekregen. Het ontbreken van enige nationale structuur verklaart zijn snelle val en de moord op hem na enkele dagen van glorie.

Het plan van 12 augustus 1958 om troepen naar Congo te sturen werd na de oproer van januari 1959 snel opgeborgen.
De F.G.T.B. had gedreigd met radicale weerstand tegen dat regeringsplan, eventueel ondersteund met stakingen. De weerstand binnen de christelijke vakbond mocht dan discreter zijn, hij was niet minder vaststaand.

Wat de zakenwereld betreft, die gedroeg zich buitengewoon passief. Men mag ervan uitgaan dat de onafhankelijkheid van Congo hen niet deerde. Integendeel, in de wetenschap dat de Afrikaanse samenleving geen kaderleden had die bekwaam waren om ondernemingen te laten draaien, dachten ze de hele economie van het land in handen te houden. (…) De zakenwereld hadden een federaal stelsel gewenst, met een zwak centraal gezag, en met lokale besturen die de vrije hand hadden. Alleen het nationalisme van Lumumba verontrustte hen, want die was juist voorstander van een sterk centraal gezag.

Aldus waren alle krachten gebundeld om Congo snel af te stoten: de Kerk wist zich almachtig en wenste dat ook, en de Belgische publieke opinie was verlamd van schrik bij de gedachte aan een gewapende onderdrukking waar de gewone milicien gevaar bij had kunnen lopen. De zakenwereld ging ervan uit dat ze het makkelijk op een akkoordje konden gooien met de Afrikaanse chefs, en dat zonder enige controle vanuit het vaderland. En tenslotte hadden de Vlamingen weinig voeling met een koloniale onderneming die exclusief francofoon was. De vage voornemens om in Congo ook het Nederlands te introduceren hadden bij de Afrikanen wat kwaad bloed gezet.

Boudewijn als autocraat

Ook de monarchie liet zich niet onbetuigd: de radiotoespraak van Boudewijn op 13 januari 1959, waarin de onafhankelijkheid te berde werd gebracht, was alleen door de premier, de vicepremier en de minister van Koloniën gedekt. Zij waren heel kort voor de uitzending op de hoogte gebracht. Met verstomming geslagen hoorden de andere regeringsleden het op de radio.

Aangezien België aan het onafhankelijke Congo een democratisch en parlementair stelsel wilde nalaten, liet de regering de 19de mei 1960 door het parlement een grondwet goedkeuren, op 17 juni gevolgd door een wet op de publieke vrijheden.

Heeft de koning de hoop gekoesterd dat hij als staatshoofd van Congo zou worden verkozen, een heruitgave van het precedent van Leopold II, maar dan in een democratisch kleedje, aangepast aan de Europese opvattingen van het einde van de XXste eeuw? Werd hij geïnspireerd door de herinnering aan zijn onmiskenbare publieke succes bij zijn bezoeken aan de kolonie? Die illusie zal vlug de  wereld uit zijn.

De rondetafelconferentie van januari 1960 bespoedigde de gebeurtenissen: de onafhankelijkheid werd vastgelegd voor 30 juni. Het parlementaire regime, een doordrukje van het Europese systeem, met een staatshoofd en een eerste minister, werd de nieuwe staat meteen al fataal. Die dualiteit is eigen aan de Europese geschiedenis maar totaal onverenigbaar met de Afrikaanse mentaliteit: een luipaardvel biedt geen plaats voor twee. (…)

Democratie exporteren

De Belgische regering had toegestaan dat de Congolese delegaties zich lieten bijstaan door Belgische juristen. Samen met Jules Gérard-Libois, Van Bilsen en enkele anderen maakte ik deel uit van juridische raadgevers. Ik was getuige van debatten over de regeringsvorm en de bevoegdheden van het staatshoofd. Veel van die Afrikaanse afgevaardigden waren te vinden voor het Europese parlementaire systeem, in de naïeve overtuiging dat ‘wat goed was voor de Belgen ook wel goed zou zijn voor de Congolezen.’

Behorend tot die linkse intelligentsia die met een flinke dosis illusies  alle dekoloniseringsprocessen ter wereld steunde, had ik toch enige twijfels en koesterde ik enige argwaan.

In het kleine handboekje dat ik opstelde, op verzoek van mijn vrienden bij het CRISP, schreef ik dit: ‘De Afrikaanse  staten hebben nood aan werkdadige regeringen met een degelijke stabiliteit. Europese stelsels overplanten in een continent dat heel andere omstandigheden kent, levert gegarandeerd de val van die artificiële regimes op. Het zou treurig zijn om bij gebrek aan verbeelding de jonge Congolese staat met een structurele zwakte op te zadelen, die al snel staatsgrepen, militaire pronunciamiento’s en gewelddadige revoluties zou opleveren.’*
Ik wenste nochtans eerlijk dat de operatie zou slagen. Het was allerminst mijn bedoeling om voor onheilsprofeet te spelen. Nooit heb ik me verheugd over de kwellingen die de arme bevolking in de voormalige Belgische kolonie zou ondergaan.

De geëxporteerde democratie was dus een totale mislukking. Bepaalde Belgische ultra’s gingen dan voor de Katangese afscheiding. Dat was de rest van de ex-kolonie een tweede keer in de steek laten. De blanken dachten zo, via de persoon van de gewoonterechtelijke Lunda-chef Tsjombé, de exploitatie van de bodemschatten van de rijkste provincie voor zich te kunnen houden. De zaak kreeg internationaal weerklank en een UNO-strijdmacht maakte een eind aan dit krankzinnige avontuur. België had overal zijn gezicht verloren. (…)

België, dat aanvankelijk zo schoorvoetend had deelgenomen aan het koloniale avontuur van eind XIXde eeuw, heeft naar best vermogen  de kolonie beheerd die het in 1908 als legaat kreeg toegeschoven. De administratie deed gewetensvol haar werk en men keek vol bewondering naar het ‘beschavingswerk’ van de missionarissen, maar men begreep niets van de onderscheiden bevolkingen die binnen arbitraire grenzen waren bijeengezet als gevolg van de Europese opdeling door de Conferentie van Berlijn  in 1885.

De dekolonisatieperiode overviel België compleet bij verrassing  en bij de echo’s van de eerste rellen liet men die lastige erfenis van Leopold varen. Het nationaal gevoel werd er niet groter op. De onmiddellijke repercussies van dit ongelukkige koloniale avontuur op de binnenlandse politiek gaven het land een lelijke knauw.

________

* François Perin, Les institutions politiques du Congo indépendant au 30 juin 1960, Institut politique congolais Léopoldville et CRISP, 1960, p. 39.

vertaling Marc Vanfraechem

 

Jules Gheude (1946) is oud-medewerker en biograaf van François Perin. Hij publiceerde meerdere essays over de Belgische communautaire kwestie. In 2009 was hij voorzitter van de Staten-Generaal van Wallonië, een burgerinitiatief om de Waalse geesten van het post-Belgische tijdperk bewust te maken. Sinds 2010 bezielt hij de Gewif (Groupe d’Etudes pour la Wallonie intégrée à la France). Van 1982 tot 2011 was hij directeur aan Wallonie-Bruxelles International (WBI).

Commentaren en reacties