Hoe een ster taande
Ernst Nolte (1923-2016) meer ‘Geschichtsdenker’ dan vakhistoricus
Nolte zag in het fascisme een antwoord op het bolsjewisme. Die stelling leidde in het Duitsland van de jaren ’80 tot de Historikerstreit.
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementWie het fascisme wil bestuderen, grijpt al gauw terug naar het boek Der Faschismus in seiner Epoche waarmee de veertigjarige leraar klassieke talen Ernst Nolte in 1963 op slag de overstap kon maken naar de universiteit. De belangrijke historicus Hans-Ulrich Wehler roemde het ‘Habilitationsschrift’ (een ’tweede’ doctoraat) als ‘het belangrijkste werk dat de Duitse geschiedeniswetenschap in de laatste twee decennia ten deel was gevallen’. Voor het eerst vergeleek een wetenschapper op ideeënhistorisch vlak het Duitse nationaalsocialisme met het Italiaanse fascisme en de Franse ‘Action française’. Zijn basisidee was dat het ‘liberale systeem’ in West-Europa deze bewegingen gebruikte om zich te verdedigen tegen het communisme. Het boek bevatte dus al de kern van een boodschap waarmee hij 23 jaar later de ‘Historikerstreit’ zou ontketenen in het intellectueel-politieke milieu van de Bondsrepubliek Duitsland.
Buitenstaander
Ernst Nolte, die op donderdag 18 augustus overleed, was als persoon en als wetenschapper al een ‘Außenseiter’, een buitenstaander. Hij was een van de weinigen van jaargang 1923 die niet in het uniform van de ‘Wehrmacht’ werden geperst. Dat had hij te danken aan een fysieke handicap, het ontbreken van drie vingers aan de linkerhand. Zijn jongere broer sneuvelde als achttienjarige. Nolte stamde uit een katholieke familie uit het Ruhrgebied. Toevallig begon de bezetting van het Ruhrgebied door Franse en Belgische troepen op 11 januari 1923, zijn geboortedag. In datzelfde jaar kwamen de Duitse communisten (KPD) in oktober in opstand in Hamburg en pleegden de nationaalsocialisten (NSDAP) onder Adolf Hitler een maand later een mislukte putsch in München. Het was alsof die gebeurtenissen in de woelige Republiek van Weimar zijn opvatting weerspiegelden dat het Hitlerfascisme een reactie was op het bolsjewisme zoals belichaamd door de KPD.
Bedreiging
Nolte studeerde tijdens de oorlogsjaren filosofie en klassieke talen in Freiburg. Een van zijn professoren was de beroemde filosoof Martin Heidegger. In 1952 promoveerde hij bij Eugen Fink met een doctoraat over Karl Marx. Met zijn standaardwerk Der Faschismus in seiner Epoche groeide Nolte uit tot een ster aan het wetenschappelijk firmament van de Bondsrepubliek. Hij begon echter al vroeg op weerstand te stoten. Het gild van de historici keek met de nodige argwaan naar een man die vanaf de zijkant was binnengedrongen. Nolte zag zichzelf ook meer als ‘Geschichtsdenker’ dan als historicus. Meer dan voor het ‘wie’ en ‘wat’ interesseerde hij zich voor het ‘waarom’ van het historische gebeuren. Zo vroeg hij zich af waar het nationaalsocialisme vandaan kwam en of het ‘werkelijk een beweging van ‘extreemrechts” was of niet veelmeer een aantal “linkse’ trekken vertoonde waaraan het een belangrijk deel van zijn successen te danken had’ (1). Vormde het fascisme tegenover het marxisme niet een beweging ‘mit einer entgegengesetzten und doch benachbarten Ideologie’ (met een tegenovergestelde en toch verwante ideologie)? Het Derde Rijk moest volgens hem ‘vooral in de context van de door de Industriële Revolutie veroorzaakte breuken, crises, angsten en therapieën geplaatst worden; het moet in het bijzonder betrokken worden op de Russische Revolutie als zijn belangrijkste ontstaansvoorwaarde’. De jaartallen in de titel van nog een ander belangrijk werk van hem – Der europäische Bürgerkrieg 1917–1945. Nationalsozialismus und Bolschewismus – verwijzen niet toevallig naar het begin van de Russische revolutie en het einde van het Derde Rijk. Nolte merkte op dat het ‘nieuwe’ aan het marxisme erin bestond dat het zich niet beperkte tot het bestrijden van het kapitalistische systeem, maar het eigenlijk vernietigen wilde. Had Karl Marx niet de ‘Tod der Bourgeoisie’ verkondigd? Volgens Nolte schiep de Russische revolutie een ‘ existentiële bedreiging’ voor het liberale systeem en ontstond daartegen verzet in de vorm van fascistische bewegingen in verschillende kapitalistische landen. Het fascisme vormde in die optiek een ‘antimarxisme’. Het antisemitisme van Adolf Hitler zou volgens Nolte ook af te leiden vallen uit zijn strijd tegen het marxistisch bolsjewisme. Al in 1961 had Nolte dat willen aantonen met een artikel over een geschrift waarmee de dichter Dietrich Eckart (1868-1923) een grote invloed zou hebben uitgeoefend op Hitler (2). In dat postuum uitgegeven werkje met de titel Der Bolschewismus von Moses bis Lenin –Zwiegespräch zwischen Adolf Hitler und mir verdedigde Eckart de stelling dat de joden al in het Oude Egypte de opstand gepreekt hadden en dat Lenin in Rusland de mislukte revolutie van Mozes tot een goed eind zou gebracht hebben.
Storm
De ideeën van Nolte gingen dus al een hele tijd mee, maar een storm van verontwaardiging wekten ze pas veel later op, meer bepaald toen op 6 juni 1986 die vrije tribune van hem verscheen, in de Frankfurter Allgemeine Zeitung, onder de titel ‘Vergangenheit, die nicht vergehen will’ (verleden, dat niet wil voorbijgaan), een toespeling op het begrip ‘Vergangenheitsbewältigung’ waarmee Duitsland zijn nationaalsocialistische verleden probeert te verwerken. Nolte verdedigde er zijn stelling dat er een causaal verband zou bestaan tussen bolsjewisme en nationaalsocialisme, en hij deed dat in de volgende bewoordingen : ‘War nicht der „Archipel Gulag” ursprünglicher als Auschwitz? War nicht der “Klassenmord” der Bolschewiki das logische und faktische Prius des “Rassenmords” der Nationalsozialisten?’ Nolte stelde met andere woorden dat de Duitse bourgeoisie vanuit een angstreflex op de dodelijke bedreiging door het bolsjewisme (de ‘klassenmoord’) een beroep zou hebben gedaan op de nationaalsocialist Hitler om de rassenmoord te plegen op de joden, die mee aan de basis van het revolutionaire marxisme zouden liggen. Met een tegenreactie van de bekende filosoof Jürgen Habermas ontbrandde wat de ‘Historikerstreit’ genoemd wordt, maar in feite een intellectueel gevecht onder filosofen was. Habermas verweet Nolte de Holocaust te relativeren. De strijd woedde twee jaar lang in de media en ging ook over de manier waarop Duitsland zichzelf definieerde. Hij vond plaats op een ogenblik waarop sommige politici de last van het verleden van zich af wilden schudden. Toenmalig kanselier Helmut Kohl bijvoorbeeld had het over de ‘Gnade der späten Geburt’ (de genade die hen ten deel valt die zich door hun jeugdige leeftijd ten tijde van het Derde Rijk niet schuldig hadden gemaakt aan de misdaden van het nationaalsocialisme). Terwijl iemand als Nolte Duitsland geestelijk wilde bevrijden van de last van het nazi-verleden (door de primaire schuld – ‘das Prius’ – op de schouders van de bolsjewisten te laden), duidde Habermas de ‘Zweistaatlichkeit’ – de opdeling van Duitsland in twee staten – als boetedoening voor de volkenmoord op de joden.
Geïsoleerd
Ernst Nolte was een ‘wetenschappelijke ster’ tot aan de Historikerstreit. Daarna geraakte hij geïsoleerd. In een interview met Die Welt (24 juni 2006) betreurde hij het begrip ‘Auschwitz’ gebruikt te hebben en probeerde hij de idee te verduidelijken die al in zijn eerste werken terug te vinden was: ‘Ich hätte aber besser daran getan zu sagen: Roter Terror, Vernichtung der Bourgeoisie. Denn das war gemeint: Der bolschewistische Vernichtungswille, der sich damals gegen das bürgerliche Europa, gegen Deutschland richtete und einen entsprechenden Gegenimpuls auslöste.’ (Ik had er beter aan gedaan te zeggen: rode terreur, vernietiging van de bourgeoisie. Want dat was bedoeld: De bolsjewistische vernietigingswil, die zich toen tegen het burgerlijke Europa, tegen Duitsland richtte en een navenante tegenimpuls opwekte).
(1) Ernst Nolte, Rückblick auf mein Leben und Denken, Reinbek/München 2014, p. 18
(2) Ernst Nolte: Eine frühe Quelle zu Hitlers Antisemitismus, in Historische Zeitschrift, Bd. 192, Nr. 3/1961, p. 584-606.
Foto: © AFP
Dirk Rochtus (1961) is hoofddocent internationale politiek en Duitse geschiedenis aan de KU Leuven/Campus Antwerpen. Hij is voorzitter van het Archief en Documentatiecentrum voor het Vlaams-nationalisme (ADVN). Zijn onderzoek gaat vooral over Duitsland, Turkije, en vraagstukken van nationalisme.
Een volledige ambtstermijn zat er niet in voor de SPD’ers Brandt, Schmidt, Schröder en nu Scholz.
‘Afgrond’ verhaalt de waargebeurde verhouding tussen Venetia Stanley en de veel oudere Britse premier Henry Asquith, die leidde tot een kabinetscrisis.