JavaScript is required for this website to work.
Media

Hoe het nieuws tot stand komt in de grote stad

De kwetsbaarheid van (niet-linkse) media

Wouter Roorda7/5/2019Leestijd 4 minuten
crowdfunding Geenstijl (Reporters)

crowdfunding Geenstijl (Reporters)

Nieuws krijgen we uit verschillende bronnen, zo toont een analyse van de ‘geboorte’ van nieuws in de vier grootste Nederlandse steden.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Nieuw mediaonderzoek in Nederland brengt een complex en evoluerend medialandschap in kaart. Maar ondanks nieuwe onlinemedia, blijft ook in Nederland de positie van niet-linkse media erg kwetsbaar. De wijze waarop overheidssubsidies worden uitgedeeld, maakt die situatie er niet beter op.

Nieuwsecosystemen

Op 25 april presenteerde het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek het rapport Nieuws in de grote stad, een analyse van de nieuwsvoorziening in de vier grootste Nederlandse steden (Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht). Dit onderzoek bevat interessante resultaten over hoe het nieuws tot stand komt en welke rol de betrokken actoren daarin spelen. Waar vroeger dagbladen (en de televisie en radio) de nieuwsvoorziening domineerden, is dat met de komst van internet en vooral sociale media fors veranderd. De onderzoekers spreken in het rapport dan ook van ‘nieuwsecosystemen’: veel verschillende actoren, met ieder hun eigen plekje.

In elk van de vier grootste Nederlandse steden brengt een aanzienlijk aantal aanbieders wekelijks lokaal nieuws. In het onderzoek werden gemiddeld ruim zeventig nieuwsmerken per stad gevonden, opererend vanaf ongeveer honderdtwintig verschillende offline- en onlineplatformen. Achter een relatief klein deel, een op de zes merken, schuilt een krant of omroep. Gemiddeld gaat het om drie à vier dagbladen, vijf huis‐aan‐huisbladen, een regionale en twee lokale publieke omroepen. Tegenover deze traditionele media staan vijf keer zoveel ‘hyperlocals’: veelal particuliere initiatieven met een website of Facebookpagina. Zij brengen (vaak met onregelmatige tussenpozen) nieuws uit de stad of wijk of leggen zich toe op een inhoudelijke niche. Bijna driekwart van de honderdtwintig platformen met lokaal nieuws behoort tot deze hyperlocals.

De mediatieke voedselketen

Aan de hand van een aantal langlopende nieuwsgebeurtenissen brengt het onderzoek de rol van verschillende media-actoren in kaart. Hieruit blijkt dat regionale en lokale media hofleverancier zijn van het ‘harde’ nieuws. De hyperlocals verspreiden nieuws van uiteenlopende bronnen en richten zich sterk op interactie met hun publiek. Ten slotte zijn er de alerte individuen op sociale media die tips geven en deskundigen die meningen ventileren. Landelijke media brengen ook achtergronden en analyse.

Via een enquête bevroegen de onderzoekers het nieuwsgebruik en voorkeuren van inwoners van de vier grote steden. Ruim de helft van de inwoners verkrijgt zijn nieuws vooral online, tegenover een op de drie die het meest gebruik maakt van televisie of radio en een op de tien die in de eerste plaats een papieren dagblad leest. Opvallend is de belangrijke rol van Facebook als de belangrijkste online nieuwsleverancier. De gebruiker is ook het meest tevreden over onlinemedia (gemiddeld een acht op tien) en het minst over media op papier (gemiddeld een zesje).

Geven en ontvangen

Een belangrijke les is dat elk medium een ander soort van communicatie is. Twitter en Facebook zijn eigenstandige kanalen, die men niet enkel moet gebruiken als aftreksel van of teaser voor verhalen in de meer traditionele media. Verder blijken die traditionele media vaak gericht op alleen het zenden van een bepaalde boodschap. Sommige beperkten in de onderzoeksperiode de mogelijkheid tot het geven van reacties en negeerden waardevolle tips in de commentaarsectie.

Belangrijk maar weinig verrassend is de vaststelling dat jongeren en laagopgeleiden niet willen betalen voor nieuws. Als om een bijdrage zou worden gevraagd, dan haken ze af. Ook hoger opgeleiden zijn niet bereid om te betalen voor nieuws, wel voor achtergrond en duiding. Jongeren en laagopgeleiden hebben daaraan veel minder behoefte. Het rapport beschrijft dat analyse en duiding in de vier grootste Nederlandse steden gebeurt door de NOS, Trouw, De Volkskrant en NRC. Dit zijn media die vooral opereren op de linkerhelft van het mediaspectrum. Hun (betalende) achterban is vrij stabiel waardoor ze hun positie in het medialandschap kunnen consolideren.

Rechtse media: veel aandacht & weinig inkomsten

De twee grootste papieren kranten in Nederland (De Telegraaf en het Algemeen Dagblad) kampen de laatste jaren met forse oplagedalingen. Een logische verklaring hiervoor is dat zij zich nog teveel op nieuwsgaring concentreren. Andere partijen zijn daar beter (en vooral sneller) in. Verder zouden ze te weinig analyse en duiding brengen. De eerder rechts georiënteerde burger (schaarser dan de linkse in de vier grote Nederlandse steden) zoekt nochtans geen toevlucht tot het weekblad Elsevier. Dit tijdschrift doet wel veel aan analyse en duiding, maar verliest de laatste jaren veel abonnees. Analyse en duiding zijn echter veelal gratis te vinden op internet, waar rechts georiënteerde opiniewebsites zoals TPO, Opiniez en VoL veel aandacht en lezers trekken, net zoals De Dagelijkse Standaard en GeenStijl. Wat deze rechtse opiniewebsites echter met elkaar gemeen hebben, is dat hun zakenmodel financieel geen vetpot blijkt.

Daarnaast zijn de inkomstenstromen voor deze nieuwe, politiek niet correcte, media, vaak fragiel. Een boycotactie gericht op adverteerders georganiseerd door feministes die zich ergerden aan het in hun ogen te seksistische geluid van GeenStijl, deed de advertentie-inkomsten fors dalen en bracht de site financieel aan het wankelen. Ook TPO moest recent alle betaalde krachten de laan uitsturen omdat het geld op was. Mensen met een betaalde baan elders vullen de kolommen van alle rechtse opiniesites. Linkse tegenhangers als Joop en Sargasso leunen via hun intensieve banden met de publieke omroeporganisaties VARA en VPRO op subsidie en daarmee op belastinggeld. Voor onderzoeksjournalistiek door websites als De Correspondent en Follow the Money moet worden betaald. Ook voor hen is het scharrelen om elke keer weer de financiële middelen bij elkaar te krijgen, omdat het aantal mensen dat bereid is te betalen beperkt blijft tot enkele tienduizenden.

Mediasubsidies?

De auteurs maken zich in hun aanbevelingen vooral zorgen over de vraag of alle burgers voldoende worden bereikt. Op die zorg valt een en ander af te dingen. Het nieuwsecosysteem steunt weliswaar soms op een beperkt aantal pijlers, maar telkens wanneer er een pijler wegvalt springt er iemand in het gat. Zoals in een echt ecosysteem is het geheel flexibeler en minder fragiel dan dit op het eerste gezicht lijkt. Ook in het verleden was de groep die zich goed liet informeren betrekkelijk klein. Bovendien putte die in een erg verzuilde maatschappij als de Nederlandse vaak slechts uit één nieuwsbron. In plaats van een bewustwordingscampagne te subsidiëren, zoals de auteurs aanbevelen, zou de overheid zich beter afvragen waarom media als regionale en landelijke publieke omroepen zo fors moeten worden gesubsidieerd. Media met soortgelijke functies stellen het zonder subsidie. De subsidies lijken vooral de concurrentie te vervalsen.

Conclusie van het mediaonderzoek: het brengen en duiden van nieuws is een ingewikkeld samenspel geworden van allerlei mediavormen. De kunst is om daarin een plekje te vinden: een eigen niche omdat het een illusie lijkt om te denken dat je als medium zowel het nieuws als de achtergronden kan verslaan en duiden. Maar ook analyse en duiding kosten geld; voor niets gaat de zon op.

Wouter Roorda is econoom. Hij werkte 20 jaar bij verschillende Nederlandse ministeries, vooral op het terrein van arbeidsmarkt en sociale zekerheid. Tegenwoordig is hij actief als onafhankelijk columnist, investeerder en rentmeester.

Commentaren en reacties