Ira Glasser: ‘Meestal bepaalt een ander wat onder haatspraak valt’
De vrijheid van meningsuiting is een grondwettelijk gegarandeerd recht in de VS
foto © Zakarie Faibis / Wikimedia Commons
Ira Glasser, voormalig directeur van de ACLU, legt uit waarom haatspraak verbieden een stommiteit is voor progressieven en liberalen.
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementVorige week was Ira Glasser te gast bij televisiepresentator Joe Rogan. Glasser is een oudgediende van de American Civil Liberties Union (ACLU). Hij was van 1978 tot 2001 algemeen directeur van de ACLU. Hij bouwde de organisatie uit tot een nationaal civiele vrijheden-powerhouse. Glasser legt bij Rogan uit waarom het dom is om zogenaamde haatspraak te verbieden.
Glasser heeft een palmares om u tegen te zeggen wat betreft het opkomen voor de vrijheid van meningsuiting. Hij is degene die — als Jood — de verdediging op zich nam van de American Nazi Party (ANP) toen die in 1977 een mars wou houden in Skokie, een stadje in de buurt van Chicago. De ACLU won die zaak. Toch ging de mars niet door, omdat de ACLU nog een andere zaak won, waarin ze een wet van Chicago aanvocht die een borg van $ 250.000 eiste van elke groep die wou manifesteren om mogelijke schade te dekken. Die wet zorgde volgens de ACLU feitelijk voor een verbod op manifestaties, omdat die borg voor de meeste groepen praktisch niet haalbaar was. Na de winst in die tweede zaak verkoos de ANP haar manifestatie in Marquette Park in Chicago te houden.
Glasser is altijd van mening geweest dat de vrijheid van meningsuiting van eenieder steeds dient te worden verdedigd wanneer die door de overheid dreigt te worden ingeperkt. Hoe aberrant en walgelijk je die menig of de persoon die ze uitdraagt ook mag vinden. Hij heeft herhaaldelijk verklaard dat ook voor hem de vrijheid van meningsuiting een verworven smaak (acquired taste) is, die tegen-intuïtief is. In de quotes hieronder legt hij uit waarom haatspraak nooit een categorie mag zijn die verboden wordt.
Wie bepaalt wat haatspraak is?
‘Wanneer mensen zeggen dat ze haatspraak willen verbieden, hebben ze het eigenlijk over taalgebruik dat zij haten. Maar wanneer je toelaat dat zoiets als haatspraak verbannen wordt, is de enige vraag die er toe doet: wie bepaalt wat haatspraak is? Wanneer de overheid daarover beslist, zal dat niet altijd gaan over het taalgebruik dat jij haat. Het zal gaan over het taalgebruik dat zij haat.’
‘De progressieven die nu van voor in de rij staan om haatspraak te verbieden, hebben het dan over taalgebruik dat vooroordelen verkondigt gebaseerd op huidskleur, afkomst, religie of geslacht. Dát bedoelen zij met haatspraak. Ik vraag hen dan wat hen doet vermoeden dat zij steeds de macht gaan hebben om te bepalen wat er onder haatspraak valt. Wat gebeurt er wanneer de kerel die dat bepaalt Joe McCarthy is? Wat als dat Rudy Giuliani is, die toen hij burgemeester van New York was -zonder succes- trachtte om kunst te bannen waarvan hij vond dat die respectloos was tegenover zijn religie?’
‘Het taalgebruik en de expressie die deze mensen haten zijn niet hetzelfde als waaraan ik een hekel heb. Dat is ook niet het taalgebruik of de expressie die progressieven haten. Maar zij waren destijds wel degenen die daarover konden beslissen. Dat is het probleem, dat is de reden waarom haatspraak geen categorie mag zijn die men mag verbieden. Want dit hangt allemaal af van wie gaat beslissen over wat er dan tot die categorie behoort. Wat zij haten zal niet hetzelfde zijn als wat je zelf haat.’
Enkele voorbeelden uit de realiteit
Glasser illustreert zijn stelling aan de hand van twee voorbeelden die duidelijk maken hoe het verbannen van een subjectief begrip als haatspraak als een boemerang terug komt.
‘In de jaren negentig was er een grote beweging op verschillende universiteitscampussen die haatspraak wilde verbannen. Wat zij daarmee bedoelde was het verbannen van racistisch taalgebruik. Veel zwarte studenten waren daar voorstander van. Ik stond toen aan het hoofd van de ACLU en ging regelmatig voor dit publiek spreken. Ik had een behoorlijke reputatie als verdediger van raciale rechtvaardigheid, positieve discriminatie en al dat soort zaken. Ik stond dus aan hun kant en zij wisten dat.’
‘Maar ik predikte niet tegen hen over het 1ste Amendement (de verankering van vrijheid van meningsuiting in de Amerikaanse Bill of Rights, WM). Ik stelde die zwarte studenten gewoon de volgende vraag: indien jullie er in slagen om haatspraak op de campus te verbannen, wat denken jullie dat er dan gaat gebeuren? Denken jullie dat jullie gaan beslissen wat er onder haatspraak valt? Of zal dat de raad van bestuur van de universiteit zijn? Die bestaat uit blanken, die delen jullie politieke mening niet.’
Zionisme
‘De waarheid is dat, indien er regels voor haatspraak waren geweest aan de universiteiten tijdens de jaren zestig, het grootste slachtoffer Malcolm X zou zijn geweest. Niet David Duke (voormalig grand wizard van de Ku Klux Klan, WM). De studenten keken me dan aan en zagen dat ze het nooit in dat perspectief hadden bekeken. Maar dát is net het probleem. Het probleem is wie er beslist er wat hatelijk? Wie beslist wat er verboden wordt? Dat zijn vaak niet de mensen die achter jouw zaak staan.’
‘Hetzelfde gebeurde er aan de universiteiten in het Verenigd Koninkrijk in 1973, toen de National Student Union haatspraak -racistische taal- verbood op de campussen in Engeland. Een groep zionistische studenten, die toen deel uitmaakten van de leiding van de beweging, waren daar voorstander van. Enkele jaren later waren er andere studenten. Die beslisten om een zionistische spreker te verbieden, op grond van de mening dat zionisme een vorm van racisme is. De zionistische studenten die de hate speechregels hadden gesteund, vonden niet dat zionisme een vorm van racisme is. Maar enkele jaren later vond een meerderheid van de National Student Union dit wél. Dezelfde hate speech-regels die die studenten hadden gesteund, werden uiteindelijk tegen hun eigen sprekers gebruikt. Zo zijn er honderden voorbeelden.’
Mostly, it ain’t you…
‘De reden waarom zo’n verboden niet werken, vind je in het feit dat niemand (objectief, WM) kan definiëren wat haatspraak is. Het komt er dus áltijd op neer wie daarover beslist op het moment zelf. Meestal ben jij dat niet.’
Wijze woorden. Hopelijk horen ze die ook in het parlement. De gretigheid waarmee opportunistische politici zoals minister van Justitie Van Quickenborne (Open Vld) als liberaal haatspraak wil verbieden is stuitend. Op het moment dat in de VS de rapen gaar zijn en zelfs de zittende president door Big Tech de mond gesnoerd wordt, grijpt deze klasse van politici de gelegenheid aan om subjectieve muilkorfwetten te introduceren, die eigenlijk vooral tot doel hebben welbepaalde politieke tegenstanders de mond te snoeren.
Prent de woorden van Ira Glasser goed in je geheugen. De man is een veteraan van vele veldslagen tegen discriminatie en voor sociale en raciale gerechtigheid. Toch heeft hij zich nooit laten vangen om de vrijheid van meningsuiting door de overheid aan banden te laten leggen. En al helemaal niet door de introductie van zo’n vaag begrip als ‘haatspraak’. De antagonist van vrijheid van meningsuiting is volgens Glasser steeds de macht. En die wordt ultiem vertegenwoordigd door de overheid. Elke sociale en liberale strijd heeft de vrijheid van meningsuiting nodig. Ze laten beknotten door een overheid is daarom voor progressieven én liberalen suïcidaal.
Tags |
---|
Winny Matheeussen (1973) noemt zichzelf misantroop, hondenvriend en bergzitter.
Amerikakenners Roan Asselman en David Neyskens buigen zich over de nasleep van de Amerikaanse presidentsverkiezingen.
‘Afgrond’ verhaalt de waargebeurde verhouding tussen Venetia Stanley en de veel oudere Britse premier Henry Asquith, die leidde tot een kabinetscrisis.