Dribbelen langs de Donau: joods voetbal in Oostenrijk en Hongarije
Het vrije joodse voetbal: bedenkingen bij 75 jaar Auschwitz (2)
Het Oostenrijkse Wunderteam in 1932. Staand, vijfde van links: ploegkapitein Matthias Sindelar.
foto ©
Niet alleen in Duitsland en Italië bracht de joodse diaspora een zwierig voetbal. Ook Oostenrijk en Hongarije vielen er als een blok voor.
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementHet artistieke voetbal is wereldwijd een introductie van de 19de–eeuwse kinderen van verschillende diaspora’s geweest. De vertolkers van dit vernieuwend voetbal brachten de voorbije eeuw de avontuurlijkste stijl. Het spel om de bal hielp hen als mens vooruit.
Het joods-humanisme had daarin tijdens het Interbellum een ‘verbindende en overstijgende kracht’. Op het Europese vasteland smeedden ze via hun kunstzinnig voetbal een uniek verbond. Ze koppelden ondernemersgeest aan levensgenot en inzet voor de wereldvrede en democratie.
Ze bestreden hun achterstelling en discriminatie onder meer via het voetbal, dat later door de nazi’s als das Judenspiel zou worden gebrandmerkt. Daarmee beïnvloedden ze blijvend zowel Pelé als Johan Cruijff – de beste voetballers van de twintigste eeuw. Over ‘de verborgen geschiedenis van het vrije joodse voetbal.’
Hugo’s Weense Wunderteam
Austria Wenen zag het licht in de Kaffeehauzer van de beroemde Ringstrasse, het kloppend hart van de culturele oppositie in Wenen. In deze koffiehuizen floreerden de gesprekken over kunst, literatuur, muziek, politiek en…voetbal. De club werd gesticht in het beroemde Ring-Kaffee in de Bergstrasse 9 door intellectuelen en kunstenaars van vrijzinnig-joodse origine. Ze hoorden nergens thuis, waren ‘heimatlos’, écht joods.
Hugo Meisl (1881, geboren in het Boheemse deel van het grote Oostenrijks-Hongaarse rijk) verhuisde met zijn ouders in 1887 naar Wenen. De temperamentvolle zoon van een joodse koopmansfamilie domineerde van 1919 af het Weense voetbal, dat hij passend omschreef als ‘een idee’. Hij organiseerde in 1924 de eerste profcompetitie op het vasteland en contacteerde de Ierse Engelsman Jimmy Hogan om het Schotse ‘passing game’ te verzoenen met de Weense ‘Donaustijl’.
Meisl ontwierp de Austrialeerschool – het vrije voetbal als een idee vol schoonheid – en kneedde migrantenkinderen uit Hongarije, Moldavië en Bohemen tot belangrijkste vertolkers van zijn levensbeschouwing in het Oostenrijkse Wunderteam, dat tussen 1931 en 1933 het beste ter wereld werd genoemd. Aanhangers van Austria veroorloofden zich de liberale vrijheden en zaten verspreid over de hele stad. Ze loofden het intelligente spel.
Voetbal met het hoofd
Austria hanteerde als ‘Leitmotiv’: voetbal is denken met het hoofd. Iedere balactie hoorde mooi en positief te worden afgerond. Eerst op zoek gaan naar een medespeler vooraleer op doel te schieten. Vooruitdenken. Snelheid in het spel. Balcirculatie. Vrijlopen. Tore nie gewaltsam schiessen. Zo klonk de strenge stelregel. Het spel van de Violetten, de paarsen, hoorde kunstzinnig te zijn.
Austria voetbalde ‘liberaal’ en individualistisch. Met de perfecte balans tussen constructie en gevoel. De kunst van de aanval. De een-twee-combinatie. De uiterste perfectie van de woordvoerders. Het onverwachte orgelpunt, in de praktijk gebracht door Matthias Sindelar, de absolute vedette van het Interbellum.
Anschluss ist Ausschluss
De politieke omwenteling van 1938 was levensbedreigend voor Austria. Hugo Meisl maakte die niet meer mee. Hij overleed aan een hartstilstand in 1937. Austria telde veel joodse spelers en bestuursleden en haar creatieve spelstijl vloekte met de Duitse viriliteit. De nazi’s noemden Austria ‘die Judenverein’ en plaatsten de club in quarantaine. Stadion en secretariaat werden gesloten, gronden en goederen in beslag genomen. De meeste Oostenrijkers begroetten met de nodige hysterie de Duitse inval.
Nazi-Duitsland bezegelde de ‘Anschluss’ van Oostenrijk met een georkestreerde, zogenaamd verzoenende voetbalwedstrijd: das Versöhnungsspiel. Nadien zou coach Sepp Herberger het beste van beide teams kneden tot het superieure elftal van het Derde Rijk. Eén man strooide tijdens de wedstrijd zand in de machine: Matthias Sindelar.
De superspits van het Oostenrijkse Wunderteam voerde zijn laatste kunstje op. Hij morste voor de pauze opzettelijk én opzichtig met de kansen. Nadien gaf hij de Duitsers de genadeslag: 2-0. Na zijn doelpunt danste hij uitbundig én provocerend voor de eretribune. Hij stelde met zijn éénmansactie de wansmaak aan de kaak en hielp het Duitse feest om zeep.
Liever de dood
Hij verborg zijn vele vriendschappen met joden niet en hield ze ook na de Duitse invasie koppig in stand. Matthias Sindelar liet zijn verachting voor het naziregime meermaals de vrije loop. Tot het hem te veel werd. Op 22 januari 1939 trof de politie hem samen met zijn joodse levensgezellin Camilla aan. Ze lagen naakt in bed. De likeurfles half leeg op de grond. Dood. Vijftienduizend treurende Weners woonden de rouwstoet bij.
Met zijn vermoedelijke zelfmoord pleegde Matthias Sindelar een vorm van teder verraad aan het leven. De grondlegger van de Weense ‘voetbal-jugendstill’ – esthetisch, elegant, verheven – wist het: na de nazi’s was er niets meer.
De joodse dichter en publicist Friedrich Torberg – vriend, bewonderaar en fan – zette Sindelars betekenis neer in een ontroerend afscheidsgedicht, dat aansluitend bij de Weense levensfilosofie, de humor met het lijden en de ironie met het fatalisme verbond.
Bela’s magische Magyaren
MTK Boedapest profileerde zich in dezelfde periode als een liberale, joodse voetbalclub met een visie: een sportvereniging zonder discriminatie. Rond 1900 bevolkten 165.000 joodse inwijkelingen Boedapest. Het leverde de stad de spotnaam ‘Judapest’ op. Het vertaalde zich naar een sterke aanwezigheid in vrije beroepen. In 1910 stamden in Boedapest 49 procent van de artsen, 45 procent van de juristen en 42 procent van de journalisten af van joodse families. Het zionisme en de orthodoxie amper voet aan de grond. De joden in Boedapest verkozen het humanisme en het voetbal boven de religie.
MTK won tussen 1914 en 1925 elf opeenvolgende landstitels – nog steeds een wereldrecord – en legde, onder invloed van coach Jimmy Hogan (weeral hij), de basis voor de prettig gestoorde Hongaarse visie op het spel.
Bela Guttmann sloot zich aan bij MTK in 1919. In 1940 vluchtte hij naar New York. Zijn vader en broer overleefden de hel niet. Na de Tweede Wereldoorlog zou hij uitgroeien tot de behouder van de ‘Donauvoetbalschool Wenen – Boedapest’ . Hij dicteerde als coach op het einde van de jaren veertig, toen hij de jonge Ferenc Puskas en Josip Boszik bij Kispest onder zijn hoede had, de richtlijnen voor de nieuwe weg van het Hongaarse voetbal, dat zou uitmonden in het revolutionaire spel van de Magic Magyars tussen 1950 en 1954. Hongarije leed in vijf jaar en vijftig wedstrijden slechts één nederlaag: de finale van het WK 1954 tegen West-Duitsland.
Hongaarse samba aan het IJ
In de herfst van 1954 lonkte Brazilië naar Guttmann. Hij openbaarde er het mysterie van de Magyaarse magie aan Didi, Pelé en Garrincha. De Braziliaanse voetbalsambaswing zag het licht en de socioloog Gilberto Freyre omschreef voetbal als ‘het emancipatiemodel voor mulatten en zwarten’. De Seleçao Caraninha werd vervolgens – met dank aan Bela – wereldkampioen in 1958 en 1962. Intussen zat hij in Lissabon waar hij Benfica tot het eerste Europese succeselftal kneedde met donkere Afrikaanse spelers, zoals Eusebio.
In de late jaren zestig ontwikkelden Rinus Michels en de Oostenrijker Ernst Happel de zogenaamde ‘Hollandse School’. Happel baseerde zich op het Weense Wunderteam van Hugo Meisl, Michels haalde zijn spreekwoordelijke mosterd bij onder meer Brazilië 1958 van Bela Guttman. Het totaalvoetbal was geboren.
Dankzij Johan Cruijff bedreef Ajax Amsterdam, ook al gedragen door een vrijdenkende joodse omgeving, van dan af de kunst van het voetballen. Oranje 1974 vond in stijl en uitstraling aansluiting bij de romantische idealen van de Donaufilosofie. En die had uiteindelijk haar oorsprong in…Duitsland. Bij Walther Bensemann.
Het vrijheidslievende voetbal contrasteerde in de twintigste eeuw met de hardvochtige spelsystemen. Het was de eeuwige tweestrijd tussen controle en kunst, tussen verjaagd worden en thuiskomen. Na de exodus restte vaak slechts de bal. Het joodse voetbalhumanisme schonk voor én na Auschwitz de wereld vreugde. Dankzij de erfenis van Walther, Hugo, Egri en Bela.
Dit is het slot van een tweedelig stuk. Lees hier deel 1.
Categorieën |
---|
Tags |
---|
Raf Willems (1960) noemt zichzelf voetbalschrijver met een boekenkast. Hij is uitgever en auteur van meer dan 40 boeken over ‘voetbal met een knipoog naar geschiedenis & samenleving’ en schreef voor het Nederlandse weekblad Voetbal International (1995-2000), de krant NRC Handelsblad (2001-2006) en de website Stichting meer dan Voetbal (2008-20014). Sinds 2014 Initiatiefnemer van voetbaldenktank & onlineplatform De Witte Duivel.
Franky Van der Elst wordt zestig. Een van onze beste voetballers, tegelijk ondergewaardeerd: boegbeeld van Club Brugge en de Rode Duivels.
Jack London was een veelschrijver én avonturier. Zijn omzwervingen overtuigden hem van de noodzaak van een socialistische samenleving, een idee dat hij verwerkte in zijn boeken.