JavaScript is required for this website to work.
post

Linksen leven vaak in een bubbel

Sander Carollo sprak met Fikry El Azzouzi

Harry De Paepe12/8/2015Leestijd 12 minuten

Als nachtwaker werkte hij aan zijn succesroman Drarrie in de nacht (2014). Ook als auteur trekt El Azzouzi aan de alarmbel.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

In zijn laatste boek schetst de 36-jarige Sint-Niklazenaar het hangen in de nacht van vier jonge gasten. Stoer scheppen ze op met grote plannen, tegelijk wetende dat ze het nooit zullen bereiken. Ze mijden de middelmaat en dwalen doelloos in nihilisme. En radicalisme. Karim bekeert tot de islam en probeert zijn broeders te overtuigen om te strijden tegen Assad. Zo kunnen ze iemand worden, iets betekenen. Achter deze drarries (spreek uit: drèrries, Arabisch voor jongens, geconnoteerd met street credibility) schuilt een naïef, speels puberaal gedrag met een akelige vatbaarheid voor de lokroep van ISIS. ‘Als jongere was ik vroeger heel naïef. Ik zou er ook perfect ingetrapt kunnen zijn’, bekent El Azzouzi. ‘Wat ik zie inspireert me: de verhalen die maatschappelijk relevant zijn wil ik brengen.’

De winnaar van de 65e Arkprijs van het Vrije Woord klust bij als opiniemaker en theaterschrijver. Met Troost (2013) en Reizen Jihad (2015) viel de Vlaamse Marokkaan in de prijzen. Toch staat het slechts in functie van zijn romans. ‘Het maakt mij een betere schrijver. Vaak vertellen auteurs vanuit hun jeugd. Uit hun verder leven slorpen ze minder op. Ze hebben zichzelf al gevormd. Ik probeer mijn nieuwsgierigheid te behouden.’ El Azzouzi speurt steden af, praat met mensen en voelt wat er leeft. Wonend in het Waasland, waar ook Drarrie in de nacht zich afspeelt, kan El Azzouzi zich terugtrekken uit het onstuimige stadsleven. ‘In de ochtend rijd ik meestal naar Antwerpen of Brussel. Ik schrijf wat in een theehuis en hang rond met vrienden. ’s Nachts kom ik weer thuis, ik heb vrij weinig slaap nodig.’

De literaire pen heeft veel in zijn achterhoofd, zoals zijn familiekroniek. ‘Ik slaag er niet in om het af te werken. Het probleem van Drarrie in de nacht en Reizen in Jihad is: ik krijg veel voorstellen en ik moet ook leren nee zeggen. Daarom ga ik me binnenkort afzonderen in Marokko om er te schrijven.’ Naar zijn mening kunnen jongeren zijn werk smaken. ‘Sommigen riepen al eens “hey drarrie” naar me en “drarrie in de nacht.’

Doorbraak: op TV Brussel vergeleek je ronselaars die jongeren overtuigen om in Syrië te strijden met hiphoppers.

‘Het zijn charismatische figuren. Hun Nederlands is uitstekend. Ze zijn heel overtuigend en kunnen perfect inspelen op hun situatie. Zij begrijpen hun issues. Daarmee hebben ze een kilometer voorsprong op de rest. Een buitenlandse imam kan je perfect vergelijken met een pastoor: wie luistert daar nog naar? Veel wolligheid: voor jongeren is dat niet interessant, dan ga je letterlijk lopen.’

Proportioneel gezien komen in Europa de meeste Syriëstrijders uit ons land. Hoe komt dat jongeren hier zo prikkelbaar zijn?

‘Ik denk vooral dat hier goede ronselaars zijn. Ze kunnen hun boodschap goed verkopen. Ook via de sociale media. Er moet er maar één vertrekken en de rest volgt.’

Het thema boeit je wel: voor het toneelstuk “Reizen Jihad” heb je heel wat betrokkenen gesproken.

‘We hebben gepraat met kenners, imams, ouders die hun zoon er verloren hebben of van wie hun zoon nog steeds aan het front strijdt, ex-Syriëstrijders… De verhalen zijn heel interessant. Ik vind die jongeren eerder slachtoffer dan dader. Als ze naar Syrië gaan, spreken ze de taal niet, zitten ze in een vreemd land en worden ze misbruikt. Enerzijds om aan het front te vechten als kanonnenvlees, anderzijds voor in de keuken of whatever. Als ze hun fout inzien – wat bij het merendeel het geval is – is het voor hen quasi onmogelijk om terug te keren.’

‘Op zich is het eigenlijk niets nieuws. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden er jonge gasten geronseld om te vechten tegen de Russen. Tijdens de Spaanse burgeroorlog werden er mensen geronseld om tegen de dictatuur van Franco te vechten. Er werd hier ook geronseld om in Zuid-Korea tegen de communisten te vechten….’

Het heeft volgens jou een hoog testosterongehalte. We zien ook meer en meer jonge meisjes die gecharmeerd worden…

‘Jonge gasten proberen op een bepaalde manier met elkaar te wedijveren. Ze gaan vaak voor het avontuur. Ze hebben helemaal geen besef van wat er gebeurt. Meisjes krijgen vaak een romantisch ideaalbeeld en denken daar hun religie te kunnen uiten. Hier is de hoofddoek al een probleem, laat staan een boerka. Vanuit een vroom ideaalbeeld denken moslima’s daar hun godsdienst perfect te kunnen beleven, wat heel goedgelovig is.’

In een reportage van Rudi Vranckx bleek volgens enkele jongeren uit Vilvoorde de oorzaak van de vlucht naar Syrië bij het boerkaverbod. Ligt dat zo gevoelig?

‘Ja, ook het hoofddoekenverbod (zoals in het gemeenschapsonderwijs, nvdr.) is puur symbolisch. Het westerse denken stond voor de vrijheid van godsdienst. Dat werd teniet gedaan door het hoofddoekenverbod. De profeet beledigen mag dan weer wel. Die hypocrisie kaarten de jongeren aan. Zij zijn niet dom, verre van.’

Je bent eigenlijk vanuit je persoonlijke achtergrond dat Syriëverhaal beginnen vertellen.

 ‘Ja, absoluut. Ik wil de vinger op de wonde leggen.’

Gebeurt dat niet te weinig?

‘Absoluut. Veel schrijvers zitten in hun eigen cocon. Veel lezers willen ook alleen verhalen van onder de kerktoren, wat voor hen heel herkenbaar is. “Drarrie in de nacht” is een verhaal over jonge gasten. De blanke lezer kan misschien denken: “Leuk verhaal, maar niet mijn ding.” Jammer, want die wereld moeten ze ook kennen. Als over vijftig jaar een literatuurwetenschapper terugkijkt op hoe de wereld van een halve eeuw geleden was en hij enkel Tom Lanoye en Dimitri Verhulst leest, heeft hij geen correct beeld over de wereld van toen. Volgens mij schrijven vele auteurs quasi niet over andere leefwerelden zoals die van moslims. Ze zijn niet nieuwsgierig om eens even in een stad als Antwerpen of Brussel te vertoeven.’

Een schrijver moet een soort speurder zijn?

‘Jazeker. Het is niet enkel mooie zinnen schrijven, je moet de dingen ook beschrijven onder het mom van een verhaal.’

Je eerste roman, Het schapenfeest (2010), was vrij speels. Je tweede, Drarrrie in de nacht, eerder nihilistisch. Zelfs wat eng op het open einde. Een groot contrast.

‘Het is bewust zo gedaan, maar er zit ook een lijn in. Het hoofdpersonage is de hele tijd op zoek naar zichzelf. “Wie ben ik? Wat wil ik worden?” Dat weet hij totaal niet. Die twijfel zit er heel fel in. In “Het schapenfeest” is het nog speels verwoord.’

Toeval of niet? Ayoub van in Het schapenfeest speelt ook mee in Drarrie in de nacht.

‘Ik was eigenlijk niet van plan om verder te schrijven aan Het schapenfeest. Totdat ik het idee kreeg om een vervolg te geven aan de vijf jaar oudere Ayoub. Zo ontstond Drarrie in de nacht. Ik denk eraan om er een trilogie van te maken.’

Drarrie in de nacht is een verhaal van jongeren zonder doel die ’s nachts wat ronddwalen. Pas op het einde speelt Syrië mee. Wat was je uitgangspunt?

‘Het boek was deels autobiografisch: in mijn jeugd doolde ik ook wat. Ik dacht iets te bereiken. Topvoetballer, zakenman of zo. “Dat komt nog”, dacht ik. “Nu lukt het niet, maar later… Wacht maar.” Enerzijds hebben jongeren totaal geen verwachtingen, anderzijds hebben ze torenhoge ambities in hun achterhoofd. Dat vond ik interessant om aan te kaarten.’

En dan gebruikte je Syrië als kapstok?

‘Ja. Toen ik jong was, speelde dat ook al mee, maar toen was het Afghanistan.’

Je hebt veel media-aandacht gehad door die radicalisering te betrekken in je roman.

‘Ik ben beginnen schrijven alvorens Syrië is beginnen boomen. Toen ik er in eind 2012 over schreef was de Arabische Lente begonnen, over Syrië bleef het relatief kalm. Ik heb nooit gedacht dat het zo’n omvang zou krijgen.’

Je theatergezelschap vindt dat je perfect de verwarring van deze tijd weergeeft.

‘Met het SINCOLLETIEF proberen we stadsverhalen te vertellen. Een diverse stad staat voor op de rest van het land. Er beweegt van alles. Wij vertellen onder andere over de botsing van religie met andere waarden. We leven in een superdiverse maatschappij: we moeten daarom een nieuw soort samenleving vormen. Een vrijheid van godsdienst waarbij je je religie echt kan beleven, anders creëer je verschillende samenlevingen. Je ziet dat nu al met het ontstaan van islamscholen. In een coherente samenleving moet iedereen zijn religie of overtuiging kunnen beleven. Anders krijg je dat probleem van die Syriëstrijders.’

Hoe komt dat die hoofddoekensymboliek zo belangrijk is?

‘Voor een vrouw is het haar identiteit. Een verbod wordt dan een vorm van onderdrukking. Ik denk eerder dat je de vraag kan omkeren: waarom maken ze zo’n probleem van een hoofddoek? Met een verbod heb je geen communicatie meer. Jongeren blazen die hoofddoekenkwestie niet op. Ouderen wel. De soixante-huitards hebben nog het juk van de katholieke kerk gekend. Zij wilden volledig af van gelovigen, maar wat ze zo verafschuwden zijn ze zelf geworden.’

 Je haalt dat identiteitsvraagstuk aan via godsdienst. Ook blanke, ongelovige jongeren zijn op zoek naar wie ze zijn.

‘Die verwarring zit overal. Er komt zo veel op hen af. Ze krijgen te veel prikkels. Ze willen erbij horen. Ze experimenteren, willen van alles wat. Selfies en sociale media zijn wat filmsterachtig. Sociale media en technologie zijn de demonen van deze tijd. Vroeger kon je nog lange artikelen lezen, tegenwoordig moet alles kort en snel zijn. Het is allemaal heel fragmentarisch.’

Met je theaterstukken kan je een gemengd publiek boeien. Jullie zijn wél divers. Dat is ook de kritiek die jullie gaven aan de culturele sector.

‘Elders is vaak het publiek vijftigplus en blank. Naar ons komen veel verschillende jongeren. Veel cultuurhuizen zijn op dat vlak heel jaloers. We zeggen vlakaf hoe het moet. De theaterwereld is eigenlijk vrij conservatief, ze houden vast aan hun eigen publiek. Gelukkig beginnen ze het stilaan door te krijgen.’

Men zegt vaak dat moslims conservatief zijn.

‘Ja. Het merendeel is conservatief. Daar is op zich niets mis mee. De islam is eigenlijk een wapper van diverse stromingen. Er zijn liberale moslims, mystieke en spirituele… Er zijn zelfs holebimoslims. In de islam is geen hiërarchie. Als je zegt: “Ik ben moslim”, dan ben je moslim. Niemand gaat je dat verbieden.’

En een imam?

‘Dat is iemand die voorgaat in het gebed. Hij kan je wel goede raad geven, maar kan je niets gebieden of verbieden. Wat een plaag is: de extreme imams uit Saudi-Arabië die hier beginnen op te komen. Zij worden van daaruit gesponsord aan de hand van boeken en dergelijke. Boeken over islamitische filosofen die een inspiratie vormden voor de Verlichting– waarover te weinig wordt gezegd – die vind je hier bijna niet. Jammer.’

De islam lijkt wel een reddingpakket: je moet het zelf maar uitzoeken. In het christendom verloopt alles veel georganiseerder.

‘Dat is goed verwoord. Er zijn weinig moskeeën. Er zijn weinig islamitische theologen à la Rik Torfs die over religie praten of filosofen die het vraagstuk kaderen. De Vlaamse overheid zou veel meer geld in de islam moeten steken. Dan komt het niet uit Arabië, moeten moslims het niet zelf uitzoeken en verloopt het meer gestructureerd. Ik vind dus dat de staat er meer tijd, moeite en vooral geld in moet steken.’

Sommige recensenten zeiden: “Fikry schrijft Vlaamser dan je denkt. Sommige passages doen zelfs aan Herman Brusselmans denken.” Je hebt ook talloze Vlaamse klassiekers gelezen…

‘Bepaalde dingen kan je niet ontkennen. Ik schaam me niet omdat ik Vlaming ben. Ik ben hier geboren. De Vlaming wordt soms aanzien als iemand die met zijn vlag staat te zwaaien… Dat is voor mij niet dé Vlaming. En Herman Brusselmans…. Ik gebruik ook humor, maar ik heb geen band met hem. Het gaat nergens over. Ik wil iets aankaarten.’

Vanwaar dat engagement?

‘Zo ben ik nu eenmaal: een strijdvaardige activist. Tegelijk heb ik iets nihilistisch in me. “We zullen het maar moeten aanvaarden.” Soms moet dat wel, maar te veel is overdreven.’

Je hebt een moeilijke schoolloopbaan achter de rug. Je werd naar het BSO gestuurd. Uiteindelijk haalde jij je diploma in het TSO en nu ben je een verdienstelijk auteur.

‘Na mijn schoolperiode had ik eens gesprek met een oud-klasgenoot uit het zesde leerjaar. “Je was toen wel een slimme kerel”, zei hij me. Toen begon ik mezelf vragen te stellen. “Waarom heb ik die richtingen gevolgd?” Mijn ouders en ik werden misleid: we waren zo naïef. Die toenmalige schooldirecteur was eigenlijk ook een soort ronselaar. Nu heb ik revanche genomen. Nu geef ik lezingen op universiteiten. Ik ben er ook beland, maar heb het niet gehaald.’

Je volgde Sociale & Politieke Wetenschappen. Uit engagement?

‘Inderdaad. Ik heb het niet afgemaakt omdat ik een beetje doolde en mij ook graag amuseerde…. Maar ik deed dat graag, de lessen volgen. Ik vond het wel interessant op de VUB.’

Een vrijzinnige universiteit nota bene.

‘Het vrijzinnige: daar is niets mis mee. Het is een respectabele overtuiging, absoluut. Voor mij stopt het als de ene de andere begint de verbieden of te gebieden.’

Je bent niet de persoon waar mensen meteen schrik van krijgen: nochtans heb je als nachtwaker gewerkt.

‘Het was geen gevaarlijke job waarbij je met een pistool hoefde rond te lopen. Ik heb die functie bewust gekozen opdat ik kon schrijven. Ik wilde schrijver worden en zou er alles aan doen om dat te bereiken. En hoe kan je het beste schrijver worden? Door niet te werken. Al werkende moet je nog de tijd en energie vinden om je te concentreren op het schrijven. Maar de rekening moet betaald worden, dus dacht ik eraan om als nachtwerker mijn kost te verdienen. Voordien had ik een administratieve functie in de logistiek. Ik zag er een bewakingsagent de hele tijd lezen. Chill. Ik was daar zo jaloers op, dus ik dacht: “Dat moet ik doen”. Ik wilde als bewaker alleen werken en niet gestoord worden. Vrij snel kreeg ik zo’n post. Dan ben ik beginnen lezen en schrijven.’

‘Ik heb eigenlijk alles opgegeven om schrijver te worden. Van velen hoor ik: “Ik zou graag schrijver willen worden.” Daarop stel ik hen een job als bewaker of conciërge voor: je kan je dan volledig concentreren als schrijver. “Ja, maar ik ben nu advocaat en dan moet ik alles opgeven”, krijg ik dan te horen. Zo graag willen ze het dan blijkbaar niet worden. Je moet er fulltime mee bezig zijn. Ik ben eigenlijk continu schrijver. Overal krijg ik prikkels. Alles wat ik tegenkom slorp ik op voor in mijn romans.’

Innerlijk ben je altijd al schrijver geweest, als ik je zo bezig hoor.

‘Ja, ik denk het wel. Zonder het te beseffen had ik het in me. In mijn kindertijd was er nochtans geen haar op mijn hoofd dat eraan dacht om schrijver te worden. Een schrijver is zoiets als Herman Brusselmans: dat wil je niet worden. Dat was niet cool. Je wilde rapper zijn. Of topvoetballer. Nadat ik wat had meegemaakt, veel had gelezen, wist ik het: “Ik ga schrijver worden.” Het was een duik in diepe en het is goed afgelopen.’

Het is toch moeilijk: je hebt volharding nodig.

‘Nu heb ik dat minder, maar in het begin had ik vooral bevestiging nodig. “Is het goed?” Op den duur vraag je dat zelfs aan je vrienden die nooit een boek lezen. Dan lezen ze drie, vier zinnen. “Ja, het is wel goed.’

Had je een soort mentor?

‘Niet echt. Wel kreeg ik uit verschillende hoeken bemoedigen. Maar een mentor… Het schrijverswereldje is een apart wereldje. Ik sta er nog altijd een beetje buiten. Schrijvers die uitgenodigd worden voor voordrachten komen vaak uit dezelfde pot. Ik ben daar niet vaak bij. Ik heb de indruk dat ze denken: “Wat moeten we met die Fikry?” Op kwaliteit kunnen ze mij alleszins niet pakken.’

Heb je nog vrienden van vroeger?

‘Ja, ik trek nog op met vrienden waarmee ik ben opgegroeid. Ik vind het heel belangrijk om ze niet te vergeten. Dat is ware vriendschap. Ik heb lang gevoetbald: met je teamgenoten ben je allemaal bevriend. Stopt het voetbal, dan zie je elkaar niet meer. Ik denk dat het ook zo is in de theater- en schrijverswereld. Op lange termijn zijn er maar weinig vrienden die overblijven.’

Hebben zij ook een doel gevonden, zijn ze verlost van het nihilisme?

‘Niet bij iedereen is het goed gekomen: er zijn tragische verhalen. Anderen zijn gaan werken en hebben een gezin gesticht. De meesten zijn vrij burgerlijk geworden, hebben een huis en gezin.’

Je ouders zijn analfabeet, ze lezen je boeken niet…Jammer?

‘Op zich niet. Ze zien me niet als een schrijver. Ik vind dat ook niet nodig.’

Je relativeert dat nogal.

‘Ik vind dat helemaal niet erg.’

Ik las dat het bij de uitreiking van de Arkprijs van het Vrije Woord opviel dat je weinig entourage had…

‘Ik heb dat ook gelezen, in Doorbraak. Ik heb zeker voldoende entourage. Niet enkel ‘bruine mannen’ en vrouwen met hoofddoeken. Ik heb heel veel Vlaamse vrienden, zij feliciteerden me ook.’

Er was veel te doen omtrent die prijsuitreiking.

‘Ik gaf mijn speech door aan de vrouwen van BOEH (Baas Over Eigen Hoofd, nvdr.), een feministische organisatie die pleit voor de vrije keuze voor de vrouw. Een allegaartje van alles: vrijzinnigen, gelovigen, vrouwen met en zonder hoofddoek… Ik ken veel verhalen van vrouwen met een universitair diploma die een hoofddoek dragen, niet aan de bak kunnen komen en op een bepaalde manier in de marginaliteit geraken. Dat wou ik aankaarten. Volgens sommigen was dat not done. Velen hun gelaat sprak boekdelen, sommigen verlieten de zaal. Als aanwezige op een prijs voor het vrije woord is dat vrij hypocriet. Er waren veel van de oude garde aanwezig: voor hen is religie des duivels. Toch kan je het niet ontkennen: de wereld van vandaag zit vol religie. Ze kunnen er maar beter in dialoog mee gaan in plaats van het volledig te verbieden.’

Je vond je gebaar, je speech overhandigen aan BOEH, geen provocatie. Los daarvan: provoceren, dat doe je wel graag.

‘Onder het mom van columns, satire, literatuur… Mag voor mij alles, maar dan ook alles. Met humor beledigde ik in mijn columns. Politici en opiniemakers moeten daar maar tegen kunnen. Dat is voor mij ook een vorm van respect. Iedereen mag mij evengoed beledigen, ik kan er echt wel om lachen. Het ergste zou zijn als ze mij betuttelen. Nee, pak mij maar aan.’

Je schreef al columns voordat “Drarrie in de nacht” uitkwam.

‘Precies, voor De Morgen heb ik ongeveer twee jaar geschreven. Iedere week was er wel een hetze. Meermaals werd er veel druk geuit op de krant om me te ontslaan. Ik schreef over heilige huisjes. Wel, ik vind dat ik het recht heb om over Etienne Vermeersch te schrijven, zoals een column ook over de profeet mag gaan. Over vrijemeningsuiting moet je consequent zijn.’

Stel: je bent hoofdredacteur. Zou je de cartoons van Charlie Hebdo publiceren daags na de aanslag in Parijs?

‘Ik vind zeker dat dat moet kunnen. Ik zou het zelf ook gedaan hebben, denk ik. Ik zou vooral met de redactie er eens goed over nadenken en beslissen op basis van argumenten.’

Is het beeld over jou veranderd na “Drarrie in de nacht?”

‘Ja, ik denk het wel. Mijn eerste columns sloegen in als een bom. Niemand wist wie ik was. Er was geroddel op Twitter. “Het is waarschijnlijk een Vlaming: allochtonen kunnen niet zo goed schrijven.” Zulke commentaar.’

Je had het vaak over de N-VA. Je schreef vroeger ook columns voor Kifkif. Ben je links?

‘Ja, toch wel. Hoewel ik op vlak van criminaliteit eerder vrij rechts ben. Ik houd vooral van andere meningen. Het debat. De mainstream media zijn een valkuil. Ik houd ook veel van satire en columns. Koen Meulenaere is een fantastische columnist. Charlie Hebdo is geweldige satire. Dat moet allemaal kunnen.’

Je bent vrij liberaal op vlak van godsdienst, vrije meningsuiting… Mensen verwachten dat niet meteen van een moslim.

‘De moslim bestaat niet.’

Politicoloog Bilal Benyaich (VUB) noemt zichzelf een culturele moslim. Deel je dat sentiment?

‘Ja, maar ik geloof ook oprecht in God. Ik weet wel dat geloof niet rationeel is. Ik pieker daar ook soms over. Ik begrijp de standpunten van agnosten. Maar uiteindelijk is de big bang-theorie ook min of meer een geloof. Op de uitleg over de elementaire deeltjes kan je ook zeggen: “Wat kwam daar voor?” Ons verstand is te beperkt om bepaalde dingen te weten.’

Iets anders. Niña Weijers, auteur van De consequenties, getuigde meermaals over de eenzaamheid als schrijfster. Een bekend gevoel voor jou?

‘Als schrijver moet je bepaalde periodes van eenzaamheid hebben. Als nachtwaker deed ik shiften van zes tot zes. Ik genoot van de eenzaamheid. Eens thuis kon ik me opwinden over de aanwezigheid van mensen. Heel raar.’

Je hebt een duale persoonlijkheid: enerzijds hangen met de drarries, anderzijds moederziel alleen aan de schrijf als bewakingsagent.

‘Ik ben schuchter, tegelijk kan ik luidruchtig en uitbundig zijn. Vroeger kon ik dat kwijt door op straat te hangen en te experimenteren. Gelukkig heb ik geen aanleg voor verslavingen. Ik drink gemiddeld tien kopjes koffie per dag, maar ik kan perfect overschakelen op thee. Ik lust geen alcohol. Ik geraak niet verslaafd aan sigaretten. Ik kan goed mijn grenzen afbakenen. In “Rumble In Da Jungle” toonde ik eens mijn extraverte kant. Ik stond er zelf op de planken, als slammer. Ik trad op in een gouden pakje en met een zonnebril, als een soort pooier stond ik mezelf te verheerlijken.’

De dialogen in Drarrie in de nacht doen denken aan je theaterteksten.

‘Het geeft een zeker ritme, een bepaalde snelheid. Ik houd niet van lange beschrijvingen. Dikke boeken mogen voor mijn part dikwijls een derde dunner zijn. Een dik boek is vaak een vorm van ijdelheid.’

Je kan de tijdsgeest goed vatten. Psychiater Dirk De Wachter zei dat ook over de controversiële Michel Houllebecq.

‘Hij is een uitstekende schrijver. Ik las zijn laatste boek Soumission (Onderwerping, nvdr.). Een heel goed boek, alleen wat simplistisch over de islam. Hij beschrijft uitstekend het nihilisme in een maatschappij zonder hoop, die religie wel gaf. In zijn roman komt de islam aan de macht. Zij geeft duidelijkheid, als een houvast. Interessant om te lezen. Houllebecq staat een beetje voor op de tijdsgeest. Als schrijver moet je altijd een stapje voor zijn op de maatschappij. Veel schrijvers en theatermakers staan achter. Er gebeurt wat en ze zullen er maar iets over schrijven. Je moet rondhangen op straat: ik ben veel in Brussel en Antwerpen. Je moet weten wat er aan de hand is. Ik lees veel. Zowel DeWereldMorgen – een links medium – als Doorbraak, eerder een rechtse nieuwssite. Ik was heel blij met de positieve recensie van Doorbraak over Drarrie in de nacht. Linksen leven vaak in een bubbel: ze lezen enkel hun soort media. Ze moeten ook eens “de vijand” lezen. Je hoeft het daarom nog niet goed te vinden. Ik ben niet vastgeroest in mijn denken: ik sta open voor andere meningen, als mens zijnde is dat heel belangrijk.’

 

Dit interview verscheen eerder op FLUS.

Harry De Paepe (1981) is auteur en leraar. Hij heeft een grote passie voor geschiedenis en Engeland.

Commentaren en reacties