JavaScript is required for this website to work.
post

Mark Grammens en de progressieve spelling

Koenraad Elst25/5/2013Leestijd 7 minuten

Het einde van Grammens’ Journaal is voor Koenraad Elst een mooie gelegenheid om het over spelling (en veel meer) te hebben.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Mark Grammens, doctor in de rechten en zelfstandig journalist, is 80 geworden. Zoals al lang beloofd, stopt hij met zijn eenmanstijdschrift Journaal. Het laatste nummer bevat een bijlage met slotbedenkingen van oud-bedrijfsleider en historicus Luc Pauwels (abonnee nr.1), oud-Trends-hoofdredacteur Frans Crols, politoloog prof. em. Yvan Van den Berghe en oud-Standaard-hoofdredacteur Manu Ruys. De hoofdtitel in het laatste, zoals 25 jaar geleden in het eerste nummer, is: Trouw moet blijken.

Tijdens Mark Grammens’ werkende leven heerste hoofdzakelijk (1947-95) een dubbele regeling voor de Nederlandse spelling. Enerzijds koos de overheid voor de zogenaamde voorkeursspelling (contact), anderzijds kozen vele geletterden in het Noorden en vele media en instituten in het Zuiden voor de ‘toegelaten’ of ‘progressieve’ spelling (kontakt). Deze dubbelspelling werd in 1995, na de ontmoeting van de ministers van Cultuur en van Onderwijs in Breda (zie mijn boek De Vier van Breda, Delta-stichting, Wijnegem 1996) opgeheven. De toegelaten spelling werd de verboden spelling, een variant op de voorkeursspelling werd de enige officiële spelling. De meeste Nederlandse media hadden altijd de voorkeursspelling gevolgd, dus voor hen was de aanpassing aan de eenheidsspelling bijna onmerkbaar. Vlaamse media zoals De Standaard, Knack en De Morgen, die progressief geschreven hadden, schakelden over op de nieuwe eenheidsspelling. Alleen Mark Grammens hield stand.

Spelling en ideologie

De progressieve spelling ontstond in 1891 bij Kollewijn en werd in Vlaanderen gemeengoed in het begin van de volgende eeuw, zeker na de Eerste Wereldoorlog. Hij dateert dus uit de tijd toen Vlaamsgezind en links nog samengingen en werd door beide stromingen in Vlaanderen gebruikt. Zo heette de nationale afdeling van de communistische internationale de Kommunistische Partij van België, dit in tegenstelling met de Communistische Partij van Nederland.  Extreemlinks gebruikte een extreme variant van deze progressieve spelling: Boerzwa buiten (op een muur in het Leuvense stadspark gekalkt), Krieties Tejater. Het Leuvense studentenblad Veto , met zijn extreemlinkse geschiedenis, zwoer bij verschillende varianten van de progressieve spelling tot een eind na de officiële spellinghervorming van 1995, toen het in het progressieve kamp erg eenzaam werd.

Maar ook de Vlaamse beweging omarmde haar, en schreef op de IJzertoren: Alles voor Vlaanderen, Vlaanderen voor Kristus. Ideologisch vertegenwoordigde de spelling een mozaïek. Een hoofdrol werd gespeeld door Vlaamsgezinde jezuïeten, zoals de woordenboekmaker Jozef Verschueren, en andere priester-intellectuelen. Vandaar bv. het Kristus-Koninginstituut te Sint-Job-in-‘t-Goor. Bisschoppelijke colleges daarentegen heetten meestal college en legden het conformisme op, dus de voorkeursspelling. De voorkeur van het onderwijs voor de officiële spelling maakte dat de minder leesgrage jongeren, dus de grote meerderheid, van de progressieve variant vervreemdden en zich nauwelijks van de spellingkwestie bewust waren.  

In Nederland, waar de progressieve spelling ontstond en in het Fries (zoals ook in het Afrikaans) de norm geworden was, werd zij meer gebruikt dan men in Vlaanderen weleens denkt. Als ik in Soesterberg bij uitgeverij Aspekt kom, zie ik aan de overkant van de straat het congrescentrum Kontakt der Kontinenten. Daar speelde echter een andere vorm van conformisme: de ‘toegelaten’ spelling had een alternatief imago, was dus in bij de provo’s en dergelijke, maar de officiële wereld vond deze beslist te min. In Den Haag kiest men voor wat een officieel statuut heeft, wat dus als ‘deftig’ geldt, ongeacht de gebeurlijke politieke of wetenschappelijke argumenten voor het alternatief.

Gaandeweg, en anders dan in Nederland, kreeg de progressieve spelling in Vlaanderen een ‘rechtse’ stempel. Het socialisme was na de oorlog overtuigd belgicistisch en dus tegen de progressieve spelling; de vakbondsbladen deden in deze niet mee met de Vlaamse elitemedia. Toen het flamingantisme door de groei van het Vlaams Blok (dat zelf nochtans tégen de progressieve spelling pleitte, louter vanuit een afkeer van het woord ‘progressief’) helemaal in een kwade reuk kwam te staan, bekeerden trendgevoelige intellectuelen zoals Guy Mortier zich tot de voorkeursspelling. Humo ging nog vóór de officiële spellingwijziging op de voorkeursspelling over. De Morgen was dan weer één van de laatste media die dit zouden doen, kennelijk uit een andere maar verwante overweging, nl. onverschilligheid tegenover de hele kwestie, die maar bestond voor wie aan de Nederlandse taal belang hechtte.

Het Journaal echter gebruikte tot het einde de progressieve spelling, ruim vijftien jaar nadat de andere Vlaamse media hiermee gestopt waren. Mark Grammens vond het de moeite niet meer om zijn spelling te wijzigen of hij nam de redenen om progressief te schrijven, vooral de flamingantische reden, ernstig. Hij liet zijn trouw blijken.

Redenen voor de progressieve spelling

De zowel proletarische als flamingantische hoofdreden voor deze keuze was dat zij eenvoudiger en volkser was. Schrijf kommunist net zoals kapitein (Frans capitaine), kaas (Latijn caseus) en kunnen (stam-Nederlands).

Er waren ook wetenschappelijke redenen.   De officiële spelling bevat redeloze draken die in andere talen niet voorkomen, zoals microkosmos of elektronica, of klimaat naast acclimatiseren, in alle talen behalve het Nederlands twee keer met c of twee keer met k; of tekst/context, in alle talen twee keer ks of twee keer x. Spellingconformisten beweren wel eens dat een taal niet de uitspraak hoeft te volgen en beroepen zich daarbij op ‘bijvoorbeeld het Frans of het Engels’ – implicerend dat ze alle talen bestudeerd hebben en die twee eruit kozen. In werkelijkheid zijn dat meestal de enige vreemde talen die zij kennen; en zelfs die twee hebben zulke draken niet.

Er zijn talen die hun eigen woordenschat etymologisch schrijven, soms ver afwijkend van de huidige uitspraak (zoals het Chinees, het Tibetaans en grotendeels het Frans en het Engels, of zoals grotendeels het Nederlands van Matthias De Vries en Lammert Allard Te Winkel, 100 jaar geleden in voege), maar dat is op wereldschaal een kleine minderheid. Het Nederlands is niet helemaal fonetisch, getuige de bekende dt-regel. Het is zelfs niet helemaal fonologisch (waarbij men niet klanken maar spraakkundig relevante onderliggende klanken weergeeft), getuige het feit dat de dt-regel niet tot –tt-uitgangen uitgebreid wordt: als men hij leidt schrijft, zou het eigenlijk ook hij zett* moeten zijn. Toch is de Nederlandse spelling veel trouwer aan de uitspraak dan het Frans of het Engels en maar goed ook: uit onderzoek blijkt dat Italiaanse of Finse kinderen, die een nagenoeg feilloze klankweergave gewoon zijn, jaren eerder hun taal kunnen schrijven dan Engelse leeftijdgenoten en levenslang veel minder problemen hebben met spellen.

Nog minder talrijk zijn de talen die leenwoorden etymologisch spellen. Immigranten hebben integratieplicht en worden volledig geassimileerd. Het goed bekende Spaans of Italiaans (om over het minder bekende Indonesisch, Japans of Hindi te zwijgen) bijvoorbeeld proberen ook in hun ‘geleerde’ woordenschat niet om de Latijnse of Griekse vorm te bewaren maar schrijven overeenkomstig de eigen uitspraak. In het Nederlands gaat het soms dan nog om pseudo-etymologie, bv. organiseren komt van het Griekse organizein, waarvan de z terecht in het Latijn behouden wordt maar in het Frans naar de daarin geldende uitspraakconventies met s weergegeven; ‘dus’ wordt er in het Nederlands ook s geschreven, tegen de etymologie in. Er is bij ons voor deze leenwoorden maar één richting om een einde te maken aan de verwarring en dat is de vele al vernederlandste leenwoorden volgen en naar de stam-Nederlandse norm toe homogeniseren.

Daarnaast was er de specifiek Vlaamse reden dat men zich, door het Brusselse ambtenarenstation als Kongres te schrijven, kon afzetten tegen het Franse Congrès. De progressieve spelling was volkseigener. In recente jaren is dat echter zijn grote zwakte geworden. Uit het multiculturele eenheidsdenken volgde een ophemeling van het niet-homogene en veelvoudige (behalve juist op gebied van denken), van de vermenging, verwarring en Überfremdung. Leenwoorden heetten vroeger ‘bastaardwoorden’ en juist de bastaardisering wordt nu als ideaal voorgehouden. In die sfeer is pleiten voor een vereenvoudiging van de spelling tegendraads.

Omwille van die Nederlandse taalfierheid schreef men destijds bv. Kongo en niet het Franse Congo. Overigens komt deze naam uit het Kikongo, waar hij met K geschreven wordt (‘bergen’ > ‘uit de bergen afkomstige stroom’) en beveelt de UNESCO aan om de spelling van de brontaal te gebruiken. Dus zelfs in het Frans zou men Kongo moeten schrijven. Nu, de Franssprekenden doen wat zij willen, maar de Vlamingen hebben terecht besloten om Kongo te schrijven en de Nederlanders volgden hen hierin. Echter, bij de spellinghervorming van 1995 grepen de modieuze intellectuelen hun kans om de flaminganten in het gezicht te spuwen en dus werd het Congo. De Nederlanders beschouwden dit woord als eigendom van België en zouden ondanks al hun spellingconservatisme een ‘Belgische’ keuze voor Kongo zonder meer aanvaard hebben. Maar die kwam er niet: de nominaal  Vlaamse ministers Hugo Weckx (CVP) en Luc Van den Bossche (SP) wilden hun belgicisme tonen en kozen resoluut voor Congo zoals Leopold II het schreef.

De Vlaamse mentaliteit

Voor zover hun taalkundige keuze niet tot politiek-belgicistische beweegredenen kan teruggebracht worden, speelden bij hen, zoals bij de meeste Vlamingen, twee factoren die nog erger mogen genoemd worden: onwetendheid en onverschilligheid. De meeste landgenoten zijn gewoon te dom om de wetenschappelijke principes of de politieke motieven achter de spellingkwestie te begrijpen. Het kan hen ook niet schelen, ondermeer omdat ze door gebrek aan leescultuur met het geschreven woord weinig te maken hebben. Bij de jongere generaties is deze ontlezing nog uitgesprokener geworden. En ik vrees dat vandaag ook een N-VA-minister er niet voor uit zijn zetel zou gekomen zijn.

De spellingshervorming van 1995 werd eigenlijk in Den Haag beslist. De Nederlandse regenten wilden eenvormigheid met zo min mogelijk verandering. Aan de wetenschappelijke en aan de typisch Vlaamse aspecten van deze kwestie dachten zij gewoon niet. Dat is historisch enigszins te begrijpen. Minder verschoonbaar is de totale passiviteit van de Vlamingen. Er is niet eens een poging geweest om aan de Nederlanders de typisch Vlaamse gevoeligheden uit te leggen. De spelling op de Ijzertoren werd ineens een ouderwetse rariteit maar de flaminganten zagen daarin geen probleem. Er is vanuit de Vlaamse beweging geen enkele druk uitgeoefend om deze beslissing te beïnvloeden. Voor wat grotendeels toch een taalbeweging was, is dit buitengewoon zwak te noemen.

Het Vlaamse forfait in het spellingbeleid is een afspiegeling van de onverschilligheid van de huidige Vlaamse bevolking tegenover de hele Vlaamse strijd. De Vlamingen die ik hierover aangesproken heb en die de moeite deden om dit passieve gedrag te verdedigen, zeiden dat zij hun energie voor belangrijker zaken bewaarden. Welke zouden dat wel zijn? Op welke glorieuze overwinningen kunnen zij zich beroepen? Voor zover mij bekend was de laatste Vlaamse overwinning het afschieten van het Egmontpact 35 jaar geleden, uitgerekend op initiatief van Mark Grammens. Zij die sindsdien hun energie bewaard hebben, bereiden kennelijk een wel zeer grote confrontatie voor.

De onnozelheid van de Vlamingen, inbegrepen de flaminganten, tegenover de politieke betekenis van de spellingkwestie voorspelt weinig goeds voor die ‘belangrijker zaken’. Wanneer ik in Doorbraak, of tot voor kort in Journaal, de argumentaties tegen het belgicisme lees, dan kan ik daar geen speld tussenkrijgen. En vooral: dan kan de tegenstander daar geen speld tussenkrijgen. Laat een Peter De Roover in een TV-debat los op de woordvoerders van het belgicisme, en zij verliezen hopeloos hun gezicht. De transfers, de internationale erkenning van een onafhankelijk Vlaanderen, enz.; overal staan zij met de mond vol tanden tegenover een flamingant die zijn dossiers kent. Waarom blijft de gemiddelde Vlaming dan afzijdig?

Een jaar of twintig geleden, in de vragenronde na een lezing, vroeg ik aan Mark Grammens wat de Vlamingen tegenhield om aan zijn overtuigend betoog enig gevolg te geven. Hij sloeg even de ogen ten hemel en zei alleen: ‘Ja, dat is natuurlijk dé vraag.’

<Een goed artikel? Misschien is het dan ook een goed idee om ons te steunen. Klik hier.>

Koenraad Elst (1959) is orientalist. Hij werkte als politiek journalist bij diverse Vlaamse en Indiase media, van Trends en Punt tot The Pioneer en Pragyata Magazine, als assistant buitenlandbeleid in de Belgische senaat, en als gastprofessor in twee Indiase universiteiten. Zijn eigenlijke roeping vindt men echter in de tientallen onderzoekspapers en een dertigtal boeken, vooral over de belangrijkste hangijzers in de antieke en hedendaagse feiten- en ideeëngeschiedenis van India, en verder over faits divers als de islam.

Commentaren en reacties