De mythe van koning-ridder Albert I
Albert Coburg te paard in het Zuidpark
foto ©
Een klein, en bovendien willekeurig samengesteld landje kan zijn wil niet aan de groten opdringen, ondervond Albert I. Zijn rol wordt hier herbelicht.
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementNu men de honderdste verjaardag herdenkt van het einde van de Eerste Wereldoorlog, lijkt het ons nuttig om terug te komen op de rol die Albert I in dat conflict heeft gespeeld.
Geen scherpslijper
De houding van scherpslijper in de oorlogsvoering hield koning Albert nog tot in september 1918 van zich af. Hij was ervan overtuigd dat er geen winnaars of verliezers konden zijn. Wat hem betreft was er dus geen kwestie van, het radicale opzet van Frankrijk en Engeland te delen om Duitsland totaal te verpletteren en aan hun genade over te leveren.
In zijn aantekeningen van december 1916 schreef hij: De Britse regering wil een verpletterend offensief voorstellen voor de komende lente. Men wil ons leger in die onderneming betrekken, of eerder nog erover beschikken. […] wij hebben de wapens niet opgenomen om Duitsland te vernietigen. Wij stappen niet mee in onuitvoerbare ondernemingen. Welnu, offensieven slagen niet: die ervaring heeft men al opgedaan. Ik wil mijn mannen niet opofferen in operaties in het succes waarvan ik absoluut niet geloof.
Ommezwaai
Toen nu in augustus 1918 de instorting van Duitsland onomkeerbaar leek, aanvaardde Albert om zijn voorzichtigheid te laten varen, en zonder zich nog om het bloed van zijn mannen te bekommeren, besloot hij tot een offensief. Een kwart van de manschappen zou uitgeschakeld worden, schreef Jacques Willequet in zijn boek ‘Albert Ier, roi des Belges’.
Voor die ommezwaai in zijn gedachtegang geeft François Perin ons de werkelijke beweegreden in zijn boek ‘Histoire d’une nation introuvable’:
Doel was deze keer, aan de kant van de overwinnaars op de eerste rij te staan, en de schijn te geven dat hij aan het hoofd van het Belgische leger het grondgebied heroverde. In werkelijkheid had maarschalk Foch hem een heterogeen legerkorps toevertrouwd, samengesteld uit het Belgische leger, een korps van het Britse, en twee van het Franse leger. Na de wapenstilstand op 19 november vroeg Albert meteen aan Foch om die Engels-Frans-Belgische groep te ontbinden, zodat hij enkel aan het hoofd van het Belgische leger zou lijken te staan. De triomfantelijke intocht in Brussel kon dus doorgaan met de koning en enkel het Belgische leger, met uitsluiting van de geallieerden.
Wat hij graag had gewild
En steunend op de onthullingen van Jacques Willequet ging François Perin verder: Koning Albert ging zelfs zover de datering van de Wapenstilstand op 11 november te betreuren, want een wapenstilstand die hem de overwinning uit de handen rukte bedroefde hem. Wat hij had gewild was Gent en Brussel binnentrekken als strijder en overwinnaar. Maar nu trok hij binnen achter de hielen van een vijand die de wapens had neergelegd. Albert I was dus meer politicus dan soldaat. Zijn zorg was maximaal onafhankelijk te blijven van de geallieerden, en speciaal van Frankrijk.
Paradoxaal genoeg, zo constateerde Willequet, en terwijl beider bevolkingen nog verbroederden in de roes van de overwinning, stonden de Quai d’Orsay en de Wetstraat met getrokken messen tegenover elkaar.
Frankrijk legt zijn wil op
Frankrijk had net een zware prijs betaald voor de aanwezigheid van een klein neutraal staatje benoorden zijn grens. Een door Engeland in 1831 gewilde neutraliteit, vanwege zijn vrees voor het Franse imperialisme. Parijs stelde nu dus een douane-unie voor, de doorverbinding van de Belgische en Noord-Franse spoorwegen, een militair akkoord, en de opleiding van de Belgische officieren in de Franse militaire scholen.
Albert aanvaardde in 1920 dan wel de militaire alliantie, maar bleef zich verzetten tegen een verdergaande politieke integratie. Om niet al te sterk aan Frankrijk gebonden te lijken, drong hij er in juli 1921 bij de Britse regering op aan om zich bij de alliantie aan te sluiten, maar hij stuitte op een weigering van Londen.
En zo haalde de vorst zich de misnoegdheid van de Vlaamse politieke wereld op de hals, waarvan de slogan ‘Los van Frankrijk!’ zou weerklinken tussen de twee oorlogen.
François Perin besluit aldus: Koning Albert was niet bijzonder gesteld op zijn bevolking. Hij vond dat ze om de verkeerde redenen, en in elk wankel en willekeurig tot stand was gekomen. Maar tegen wil en dank deed hij voor natie en vaderland dienst als het stereotype van de oorlogsheld. Om geestdrift te wekken had de Belgische natie, geboren uit de oorlog en de overwinning van de geallieerden, een legendarisch personage verzonnen. Albert I liep daar niet in: ‘Henzelf juichen ze toe als ze mij toejuichen,’ zei hij als hij aan de menigte dacht.
vertaling Marc Vanfraechem
Jules Gheude (1946) is oud-medewerker en biograaf van François Perin. Hij publiceerde meerdere essays over de Belgische communautaire kwestie. In 2009 was hij voorzitter van de Staten-Generaal van Wallonië, een burgerinitiatief om de Waalse geesten van het post-Belgische tijdperk bewust te maken. Sinds 2010 bezielt hij de Gewif (Groupe d’Etudes pour la Wallonie intégrée à la France). Van 1982 tot 2011 was hij directeur aan Wallonie-Bruxelles International (WBI).
De voorzitters van PS, MR en Ecolo zouden een compromis bereikt hebben over de reorganisatie van de Franstalige instellingen. Al is die niet volledig.
Amerikakenners Roan Asselman en David Neyskens bespreken de actualiteit aan de overkant van de oceaan.