JavaScript is required for this website to work.
post

Nederlands Pensioenstelsel ter discussie

Henk Jurgens26/1/2015Leestijd 4 minuten

Nederland heeft een goed pensioenstel, schreef de Nederlandse Bank afgelopen week in haar bijdrage aan de Nationale Pensioendialoog. Niettemin spelen ontwikkelingen in de samenleving zoals vergrijzing en wijzigende arbeidspatronen, die aanleiding geven voor fundamentele veranderingen.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

In het verleden hebben schommelingen in de pensioenpremie de economische op- en neergang versterkt. Premieschommelingen beïnvloeden de koopkracht van werknemers, de concurrentiepositie en de werkgelegenheid. Een toekomstig stelsel voorkomt zoveel mogelijk dat de premies fluctueren met de economische situatie. Het verwerken van financiële schokken door geleidelijke aanpassingen van de pensioenen is hiertoe de beste methode.

Deze week is de Nationale Pensioendialoog door staatssecretaris Jetta Klijnsma afgesloten. De uitkomsten gaat ze verwerken in een notitie die komend voorjaar naar de Tweede Kamer zal worden gestuurd. 

Het Nederlandse pensioenstelsel staat dus ter discussie. Ontwikkelingen in de samenleving maken een discussie noodzakelijk.

Tot 2012 werd het Nederlandse systeem algemeen als het beste ter wereld gezien. In de Global Pension Index van het adviesbureau Mercer, waarin pensioenstelsels wereldwijd vergeleken worden, stond Nederland jarenlang op nummer één. Nu is Nederland gezakt naar plaats drie achter Denemarken en Australië. Maar koningin Elizabeth liet op 4 juni vorig jaar in haar troonrede weten dat de Britse regering het komend jaar –het jaar voor de algemene verkiezingen in de UK- het pensioenstelsel wil omvormen naar Nederlands voorbeeld en de New York Times schreef in oktober ’14 nog dat het Nederlandse stelsel het beste ter wereld was. Het is maar hoe je er naar kijkt.

Het Nederlandse pensioenstelsel rust op drie pijlers: de overheidsvoorziening AOW (de Algemene Ouderdomswet), de aanvullende collectieve pensioenen en de individuele verzekeringen die mensen zelf afsluiten. Samen bepalen deze pijlers de hoogte van het pensioen dat iemand ontvangt.

De eerste pijler, de AOW, is ingevoerd in 1957 als opvolger van de Noodwet Ouderdomsvoorziening uit 1947. Het is een staatspensioen, een basisinkomen voor gepensioneerden om te kunnen rondkomen. Iedereen die in Nederland woont of werkt bouwt automatisch AOW op. Het is een volksverzekering geen sociale voorziening. Ook mensen die niet werken bouwen AOW-rechten op. De AOW wordt gefinancierd door middel van een omslagstelsel. De beroepsbevolking betaalt deels de kosten van de AOW via premies over hun loon of uitkering en dit wordt aangevuld uit de algemene middelen van de overheid. Via de belastingen betaalt iedereen dus daaraan mee.

Inmiddels wordt de leeftijd waarop iemand recht heeft op AOW verhoogd. Dit is een direct gevolg van de vergrijzing. De gemiddelde levensverwachting van een man is in Nederland tussen 1950 en 2012 gestegen van 70,4 jaar tot 79,1 en van een vrouw van 72,7 jaar tot 82,8.

Tot voor een paar jaar kreeg je op je 65e AOW. Deze leeftijd wordt nu geleidelijk verhoogt. Het ligt in de bedoeling dat de mensen in 2023 pas om hun 67e van hun AOW kunnen gaan genieten.

De tweede pijler bestaat uit de collectieve bedrijfspensioenen. In de CAO, de collectieve arbeidsovereenkomst, tussen werkgevers en werknemers waarin de afspraken over de arbeidsvoorwaarden worden vastgelegd, worden ook de pensioenrechten van de werknemers geregeld. Een CAO wordt algemeen verbindend verklaard voor de betreffende bedrijfstak. De pensioengelden van werknemers worden ondergebracht in pensioenfondsen. Er zijn drie soorten pensioenfondsen: Bedrijfstakpensioenfondsen (bijvoorbeeld de overheid, de bouw of de detailhandel); Ondernemingspensioenfondsen (voor alleen een onderneming of concern); Beroepspensioenfondsen (voor vrije beroepsbeoefenaren).

Pensioenfondsen hebben geen winstoogmerk. Het zijn stichtingen die geen deel uitmaken van een bedrijf.

Er bestaat in Nederland geen pensioenplicht. Middels de CAO wordt door de sociale partners bepaald of er een pensioenregeling wordt aangeboden. Zo’n 90% van de werknemers is aangesloten bij een pensioenfonds, waaronder driekwart bij een bedrijfstakpensioenfonds. De sociale partners vormen de besturen van deze fondsen.  

Nu de pensioenleeftijd omhoog is gegaan is inmiddels afgesproken dat werknemers niet langer 2,15% van hun inkomen aan pensioenpremie betalen maar 1,875%. Hierdoor wordt na 40 jaar werken een pensioen opgebouwd van 75% van het gemiddelde inkomen. Globaal gezien betalen werknemers 1/3 van hun totale pensioenpremie en hun werkgevers 2/3. Werknemers sparen dus samen met hun werkgevers voor hun aanvullend pensioen.

Pensioenfondsen beleggen de ingelegde gelden om later het aanvullend pensioen te kunnen uitbetalen. Het gaat hierbij om enorme bedragen. In 2008 was het Nederlands bruto nationaal product ongeveer 600 miljard euro, terwijl de pensioenfondsen in totaal ongeveer 700 miljard euro aan vermogen beheerden. In november 2013 beschikte het grootste pensioenfonds, het ABP, het bedrijfstakpensioenfonds voor overheid en onderwijs, over een vermogen van €312.592.000.000 en het pensioenfonds Zorg en Welzijn over  €148.846.000.000. Eind 2013 was het totale vermogen van de Nederlandse pensioenfondsen gestegen tot 1007 miljard euro, ofwel meer dan 1 biljoen euro.

Het vermogen van de vijf grootste pensioenfondsen steeg tussen eind 2008 en half 2014 met 295 miljard euro naar ruim 600 miljard. Dit was een gevolg van het rendement op hun beleggingen en van de inleg van premies. Het is geen wonder dat in sommige EU-landen begerig naar de Nederlandse pensioenfondsen wordt gekeken.

Wettelijk moeten de pensioenfondsen een dekkingsgraad van 104,3% hebben. De dekkingsgraad geeft aan in hoeverre de fondsen aan hun verplichtingen nu en in de toekomst kunnen voldoen. Eind december 2014 stond de dekkingsgraad van de vijf grootste fondsen op gemiddeld 108%.

In de afgelopen twintig jaar is het aantal pensioenfondsen gedaald van 1122 in 1992 naar 322 eind 2013. Verwacht wordt dat dit aantal door fusies in 2020 tot 150 fondsen gedaald zal zijn.

De derde pijler wordt gevormd door de individuele verzekeringsproducten. Met name zelfstandigen en werknemers in bedrijfstakken zonder collectieve pensioenregelingen maken hier gebruik van. Iedereen kan naar eigen wens een pensioenverzekering afsluiten.

Eén van de thema’s van de Nationale Pensioendialoog is de keuzevrijheid van de werknemers. Nu heeft Nederland een stelsel met min of meer gegarandeerde pensioenen. Als je meer keuzevrijheid introduceert en individuele voorkeuren een rol laat spelen stap je over op een ander stelsel met een grotere mate van onzekerheid. Of iemand op deze neoliberale keuzevrijheid zit te wachten is maar de vraag. Het huidige stelsel is gebaseerd op collectiviteit en solidariteit. Uit onderzoek blijkt dat drie op de vier werknemers blij zijn dat ze via hun werkgever verplicht hun pensioen opbouwen en zeven op de tien zien het helemaal niet zitten om zelf vrijwillig geld voor later opzij te moeten zetten. Verder is in discussie of pensioenfondsen niet voor meerdere bedrijfstakken pensioengelden kunnen gaan beheren. En dan is er natuurlijk ook het grote probleem van de ZZP’ers, de zelfstandigen zonder personeel. Nu veel werkzoekenden al dan niet gedwongen door uitkeringsinstanties voor zich zelf beginnen en het in de praktijk blijkt dat nagenoeg geen ZZP’er geld voor later opzij legt, is het in discussie of ook ZZP’ers niet tot pensioenfondsen moeten toetreden. Eind 2013 waren er ruim 800.000 ZZP’ers en de laatste jaren komen er meer dan 120.000 per jaar bij. Het probleem is dat vele ZZP-ers nu al problemen hebben om hun hoofd financieel boven water te houden.

Voor de zomer heeft het kabinet aan de Tweede Kamer een notitie over een verdere aanpassing van het pensioenstelsel beloofd. Of het tot fundamentele veranderingen in het stelsel zal leiden is maar de vraag.

 

Foto: (c) Reporters

De Nederlandse publicist Henk Jurgens (1942) is politicoloog (UvA). Hij schrijft regelmatig in Doorbraak over Nederland en de Nederlandse politiek.

Commentaren en reacties