Onze leerlingen hebben de best mogelijke kansen
Over de misvattingen rond sociale ongelijkheid in het Vlaamse onderwijs
Doorbraak sprak met professor Wim Van den Broeck aan de vooravond van zijn lezing en opiniestuk over (on)gelijke kansen in het Vlaamse onderwijs.
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementProf. Dr. Wim Van den Broeck (faculteit psychologie en educatiewetenschappen, VUB) werd bij Doorbraak al eens eerder geïnterviewd over het thema zittenblijven. Toen kwam hij tot de conclusie dat zittenblijven, in tegenstelling tot wat het overheidsbeleid propageert, niet nefast is voor schoolkinderen. Voor de onderwijsvereniging ‘De Werkvloer’ gaf de professor een opzienbarende lezing (27/02/2014) die, volgens ‘De Werkvloer’, ervoor zou zorgen dat er ‘na deze lezing over sociale ongelijkheid in het Vlaams onderwijs anders gepraat moet worden.’ Aan de vooravond van zijn toelichting in Gent en zijn opiniestuk in De Morgen (01/03/2014) had Doorbraak de kans om Wim Van den Broeck een aantal vragen te stellen.
Doorbraak: Er is de laatste tijd nogal wat te doen geweest rond sociale ongelijkheid in ons onderwijs. U geeft er op 27 februari 2014 een lezing over voor het onderwijsinitiatief ‘De Werkvloer’. Welke probleemstelling rond sociale ongelijkheid in het onderwijs stelt u vast?
Wim Van den Broeck: Al jaren wordt er met regelmaat in de media beweerd dat het Vlaamse onderwijs weliswaar sterk is wat betreft de gemiddelde prestaties voor wiskunde, wetenschap en begrijpend lezen, maar ook kampioen in ongelijke kansen. Deze bewering is gesteund op allerlei onderzoeksrapporten die vooral door sociologen werden uitgevoerd. Eigenaardig genoeg zijn er in de wetenschappelijke literatuur zowel bronnen die aangeven dat Vlaanderen het op dat vlak inderdaad heel slecht doet, maar ook bronnen die aangeven dat Vlaanderen het juist heel goed doet wat betreft gelijke kansen. De voorstanders van een onderwijshervorming in de richting van een brede eerste graad verwijzen dan graag naar de eerste genoemde studies, omdat ze menen dat die sociale ongelijkheid vooral een gevolg is van onze onderwijsstructuur met een vroege studiekeuze. De tegenstanders van een hervorming verwijzen dan weer naar de andere studies. Wetenschappelijk is het dan interessant om te proberen achterhalen waarom we het in de ene studies goed doen en in andere slecht voor sociale ongelijkheid.
Hoe zit die vork dan aan de steel?
Uit onze analyses blijkt dat we in werkelijkheid behoorden tot de absolute wereldtop, niet alleen op het vlak van het algemene niveau, maar ook wat betreft de kansen die we gaven aan de zwakkere leerlingen, ongeacht wat de kenmerken zijn van deze groep, of het nu kansarmoede of allochtone herkomst is. Het feit dat we op dit ogenblik wat gezakt zijn qua algemeen niveau houdt meteen in dat we het nu iets minder goed doen voor de zwakkere leerlingen, in tegenstelling tot wat de media daarover berichtten. Maar toch heeft Vlaanderen nog altijd het hoogste percentage veerkrachtige leerlingen van heel Europa. We bieden ze dus de best mogelijke kansen. We doen het veel beter dan alle landen met een late studiekeuze in Europa. Verder blijkt dat landen met een grote maatschappelijke diversiteit, zoals Vlaanderen, wellicht de meeste baat hebben bij een vroege studiekeuze, zowel voor het algemene niveau als voor het bieden van kansen aan de sociaal zwakkeren. Voor landen met een kleinere maatschappelijke diversiteit, zoals sommige oosterse en Scandinavische landen, maakt vroege of late studiekeuze niet veel uit.’
Is dat verkeerd beeld van sociale ongelijkheid in het Vlaamse onderwijs dan een gevolg van fout onderzoek of van een ideologisch gericht beleid?
Elke wetenschapper kan iets over het hoofd zien of kleine of minder kleine fouten maken, maar hier is mij duidelijk geworden dat men door de ideologische bril die men op had volstrekt onkritisch werd over sommige aannamen die men maakte, en alleen maar data zag die pasten in het eigen denkraam en alle andere feiten niet meer zag.’
Welke visie biedt u het onderwijs aan rond gelijke kansen ?
Zelf verdedig ik consistent een visie die men zou kunnen noemen ‘een gematigd modernisme’ waarbij onderwijs een op zich onvervreemdbare waarde heeft, o.m. omdat onderwijs intrinsiek democratisch is en gericht is op verandering en vernieuwing. Of dit centrale idee van onderwijs nu belaagd wordt door conservatieven, die onderwijs zien als een instrument voor het behouden van een oude, vertrouwde wereld, of door progressieven, die onderwijs ondergeschikt maken als een instrument om hun ideaal toekomstbeeld te realiseren, in beide gevallen wordt er afbreuk gedaan aan de essentie van onderwijs en probeert men het onderwijs naar zijn hand te zetten. De centrale gedachte van onderwijs is m.i. dat alle leerlingen een verstand hebben dat hen in staat stelt te leren, ook al weten we wel dat de ene leerling slimmer is dan de andere. Bij het begin van elke les of elke proef zetten we alle leerlingen van de klas in dezelfde beginsituatie. Gelijke kansen bieden is dus de essentie van onderwijs. Ook al weten we dat leerlingen soms heel verschillende achtergronden hebben en ook niet gelijk zijn in intellectuele capaciteiten, toch gaat een leerkracht telkens uit van die principiële gelijkheid.
Past de nieuwe brede eerste graad dan niet in deze visie?
Een onderwijshervorming in de richting van een brede eerste graad lijkt daar inderdaad op het eerste gezicht misschien bij aan te sluiten, maar we moeten ook realistisch en praktisch zijn. Tot ongeveer op het einde van de basisschool kan men dit gelijkheidsprincipe redelijk goed handhaven. Daarna kan je moeilijk alle leerlingen nog over dezelfde kam scheren. Door te differentiëren in studierichtingen blijft het echter mogelijk om dit oerdegelijke principe te handhaven in elke richting en niet tussen de richtingen. Uit ons onderzoek blijkt nu dat de sociaaleconomische en maatschappelijke diversiteit een belangrijke rol speelt in welk onderwijssysteem het beste aansluit bij de maatschappelijke realiteit. Landen die maatschappelijk-cultureel erg homogeen zijn kunnen zich wellicht meerdere soorten systemen permitteren, met vroege of late studiekeuze. Landen, zoals Vlaanderen, die er divers zijn kunnen zich dat niet permitteren en kiezen best voor een systeem met eerder vroege studiekeuze. De vuistregel die hieruit naar voren komt luidt: organiseer de homogeniteit op het hoogst mogelijke aggregatieniveau.
U bent criticus van het ervaringsgericht onderwijs en de nadruk op het welbevinden van leerlingen. Volgens u leiden ze tot een kwaliteitsdaling. Geldt dat ook voor kinderen die alle kansen hebben en krijgen in het leven? Welk effect heeft dit op kansarme kinderen?
Kansarme kinderen zijn altijd meer de dupe van minder goed onderwijs. Maar kwaliteitsdaling is voor niemand goed.
In een lezing voor het onderwijsvakblad Klasse in oktober 2012 stelde u dat, ik parafraseer: ‘Goed onderwijs is in staat leerlingen uit moeilijke thuissituaties de gewone tijd te doen vergeten. Hun verleden tijd is al niet leuk en de toekomstige tijd ziet ook niet leuk uit. Goed onderwijs trekt ze in de tegenwoordige tijd’.
Onderwijs trekt kinderen uit hun vertrouwde leefwereld en voert ze in in de wereld van kennis, wetenschap en cultuur. Daardoor wordt de blik van kinderen niet narcistisch naar zichzelf gericht, maar wordt de blik naar buiten gericht, naar de wereld. Daardoor kunnen alle leerlingen, maar zeker leerlingen uit kansarme middens zich uit hun soms ellendige leefwereld bevrijden en kunnen ze opklimmen op de sociale ladder. Daar slaagt onderwijs nog altijd in, en zeker ons Vlaams onderwijs, zo blijkt uit de PISA-studies. We zijn daarin beter dan eender welk ander Europees land. Maar als we verder zakken qua algemeen niveau, dan gaat dat onherroepelijk samen met minder kansen bieden aan de kansarme lln. Vandaar dat alles moet ingezet worden om het algemene niveau terug naar omhoog te halen.
Tags |
---|
Personen |
---|
Harry De Paepe bezit een grote passie voor geschiedenis en Engeland. Hij is de auteur van verschillende boeken.
De uitgesproken Britse politica Kemi Badenoch (44) groeide op in Nigeria en werd gisteren verkozen tot leider van de Conservatieve Partij.
De laatste Amerikapodcast voor de presidentsverkiezingen: over een eekhoorn, vuilnis en slechte grappen.