Voor de eerste keer eten bij het restaurant van een Cubaan
Cuba.
foto © Unsplash
Waarin Alain gaat eten in een Cubaans restaurant en herinneringen ophaalt aan zijn Cuba-reis.
Ik ging vorige week voor de eerste keer eten bij het restaurant van een Cubaan. Ik was er al ontelbare keren voorbijgereden en telkens dacht ik dat ik er dringend eens de benen onder tafel moest steken. Het kwam er maar niet van, misschien wel omdat ik de Cubaanse keuken niet meteen associeer met grote culinaire uitspattingen. Wat ik me wat het eten betreft herinner van mijn bezoek aan Cuba, meer dan twintig jaar geleden, was niet meteen een culinair avontuur.
Ik reed er toen het eiland rond met Eugenio, een kennis van een kennis, die ons illegale logies bij mensen thuis bezorgde en ons ’s middags en ’s avonds al even illegale eethuizen binnensmokkelde, die ze in Cuba ‘paladares’ noemen. In Cienfuegos herinner ik me nog levendig zo’n paladar, waar een bejaard besje de houtel lepel zwaaide. We werden snel haar voordeur binnengeloodst in de hoop dat niemand ons had gezien. De schrik voor verklikking zat er flink in.
Middagmaal
Het middagmaal van die dag bestond uit Moros y Christianos wist de vrouw ons te vertellen. En een glas water, por supuesto! Het gekende Moros y Christianos-gerecht bestaat uit rijst (de Christenen) en bruine bonen (de Moren). Nu hadden we de vorige dagen ook al veel Christenen en Moren gegeten, maar omdat het eten schaars was in Cuba, zweeg ik er zedig over. Je moet de mensen niet nog erger op hun ziel trappen.
Eugenio echter was minder diplomatisch: ook bij hem kwamen de rijst en de bonen stilaan de oren uit. En dus vroeg hij voorzichtig of er misschien ook niet iets meer was. De vrouw dacht even na en fluisterde dan samenzweerderig dat de buurvrouw misschien nog wel een kipje had voor een paar US dollars meer. Dat klonk ons als vrolijk gekakel in de oren en dus verdween de kokkin langs de achterdeur via de tuin naar de buurvrouw.
We hoorden de vrouwen even overleggen en luttele seconden later klonk een luid ‘kotkotkedei’ gevolgd door een ‘kwek’, en dan niets meer. De kip smaakte heerlijk en ’s avonds konden we gelukkig ook in het huis logeren. Dat kwam goed uit, want toen de man des huizes ’s avonds thuis kwam bleek hij nog een fles rum in de kast te hebben staan, die hij voor enkele US dollars wel met ons wilde delen.
Logeren
Dat logeren bij particulieren liep niet altijd over een leien dakje overigens. Zo had Eugenio op een dag gepland om bij familie te logeren in Havana. Hij had vanuit Varadero, waar hij toen werkte en waar wij geland waren, geprobeerd om hen telefonisch te bereiken, maar de telefoonlijnen met Havana deden het niet, dus togen we op de bonnefooi naar Havana. Hij zou dan wel aanbellen bij de achterneef. Toen we bij het huis aankwamen moesten we in de auto blijven zitten. Hij ging eerst poolshoogte nemen of er nog een bed vrij was.
Na een half uur kwam hij terug met de mededeling dat het in orde was. Er was wel een klein probleempje geweest, want de oude grootvader des huizes was de vorige nacht overleden. Dat bleek echter niet onoverkomelijk. Hij werd op dat eigenste ogenblik verhuisd uit zijn bed en opgebaard in het salon, zodat wij onze intrek konden nemen in opa’s bed. Het bleef even stil in de auto. ‘Bedoel je dat… eh… we in het sterfbed van de abuelo gaan slapen?’ vroeg ik aarzelend.
Sterfbed
Eugenio knikte een beetje verlegen. ‘Ja, maar ze zijn het bed nu aan het opdekken met nieuwe lakens’, verzekerde hij ons. ‘Vers gewassen en gestreken’, voegde hij er met een lichte trots in de stem aan toe. Morgen moeten we wel een andere plaats zoeken om te slapen, want misschien worden de buren jaloers en dan gaan ze misschien beginnen te klikken. Vanavond gaat nog: we zeggen wel dat jullie je condoleances komen brengen. En het geld voor de overnachting komt erg gelegen voor de familie, nu de abuelo dood is hebben ze immers een pensioentje minder.
En dus sliepen we die avond in het bed van bompa. We draaiden het matras toch nog even voor alle zekerheid om toen we onze intrek in de kamer namen. Toen we de volgende ochtend afscheid namen van de familie en ons medeleven betuigden vroeg de dochter des huizes of we goed hadden geslapen. We logen van ‘ja’, een zijdelingse blik op de abuelo gevestigd, die inderdaad op de salontafel lag opgebaard. In zijn zondagse kleren zag ik. De dochter fluisterde ons nog snel toe dat ze niet alleen de lakens had ververst, maar ook het matras had omgedraaid voor we de kamer hadden betrokken. Ik geloof dat ik een lichte grijns op het gezicht van de dode zag verschijnen.
Alain Grootaers (1964) was achtereenvolgens profvoetballer (1 jaar), journalist (altijd al), hoofdredacteur, uitgever, radio- en tv maker, auteur, olijfboer, reisorganisator en documentairemaker. Sommigen zouden zeggen: twaalf stielen en dertien ongelukken maar zelf houdt hij het op: uomo universalis. Hij woont op een boerderij in Andalucía.
Ook televisiepresentatoren zouden vandaag een ‘voorbeeldfunctie’ hebben. Dat is klinkklare onzin.
‘Het bloed dat vloeit kleeft aan de handen van Hamas’, zegt de Israëlische ambassadeur in België. Maar hoe moet het verder? Een gesprek.