JavaScript is required for this website to work.
post

Raf Walschaerts (Kommil Foo): ‘Kunst mag je niet aan censuur onderwerpen’

Winny Matheeussen16/4/2022Leestijd 6 minuten
Raf Walschaerts

Raf Walschaerts

foto © LVA

Raf Walschaerts (56) van Kommil Foo stelt met spijt vast dat er steeds vaker met moraliserende bril naar kunst gekeken wordt.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Een duizendpoot is hij. Muzikant, verhalenverteller, moppentapper, koning van de onzin, maar altijd met een harde kern geworteld in de dagelijkse realiteit. Een gesprek met Raf Walschaerts (56) over 35 jaar broederlijk cabaret, maar evengoed over het polariserende aspect van cultuursubsidies en het gevaar van moraliserende politiek binnen de podiumkunsten. Een uitgebreidere versie van dit interview kan u trouwens lezen in het jongste Doorbraak Magazine.

Raf Walschaerts vormt samen met zijn jongere broer Mich (53) het succesvolle cabaretduo Kommil Foo. Sinds 1987 timmeren ze samen aan de weg, eerst in jeugdhuizen en kleine zaaltjes. Later, in 1992, braken ze definitief door met Plank, een avondvullende voorstelling in de grotere theaters.

Nu zijn ze bezig met het overzichtsrevue Oogst maar het duo brengt ook een voorstelling met het Brussels Jazz Orchestra. En Raf Walschaerts schreef ook Akke Akke Tuut, een cabaretvoorstelling voor kleuters.

35 jaar op een podium met uw eigen broer. Hoe houdt u dit vol?

‘De eerste vaststelling is simpelweg dat het blijft lukken. Meer zelfs, die samenwerking wordt alsmaar makkelijker. Kommil Foo blijft evolueren. Wat we doen op de scene blijft veranderen. Anders blijft dat niet duren. We worden nog altijd getriggerd om samen te blijven werken. Dat komt omdat wij beiden nog altijd het gevoel hebben dat alleen wij twee Kommil Foo kunnen brengen.’

‘De eerste tien jaar brachten we veel meer kolder, maar nu moet ik vaststellen dat het serieuzer is geworden. De teksten van onze liedjes zijn bijna niet meer grappig. De slapstick die in onze verhalen zit, wisselen we nu af met bluesy, serieuze en gepijnigde liedjes. Dat konden we vroeger niet, we kregen het publiek daarin niet mee.’

Is uw publiek dan samen met jullie geëvolueerd? Zien jullie nog altijd dezelfde mensen in de zalen?

‘Dat weet ik eigenlijk niet. We merken wel dat ons publiek, zeker in de grote steden, heel divers is: het gaat van jong tot oud. Dat is fijn. De mensen die 35 jaar geleden kwamen kijken, zijn nu soms al de 70 voorbij. Die zijn we onderweg niet verloren.’

‘Maar het fijne aan een naam en reputatie hebben is dat je nu eigenlijk het publiek selecteert. De mensen weten waarnaar ze komen kijken. Bij onze eerste drie voorstellingen was dat anders. Toen hoorden we regelmatig zeggen: “Wat was dá, jong?” Dat komen we nu niet meer tegen. Ons publiek komt nu echt voor de mix van sérieux en flauwekul. En op dat gebied hebben we weinig concurrentie.’

Katholiek college

Wordt u gedreven door verontwaardiging?

‘Ik word eerder gedreven door engagement. Geen klassiek maatschappelijk engagement maar een verbondenheid met het materiaal dat we schrijven en brengen. Wanneer wij iets doen, vliegen we er voor 200 procent in. Dat kan rustig, traag, kalm en minimalistisch zijn, maar soms ook heel hard en snel. Ik word niet zozeer gedreven door verontwaardiging, maar alles wat ik uitspreek en doe, moet me telkens opnieuw vervullen. Dat is ook zo met Oogst. Die voorstelling duurt twee uur. We spelen geen noot, zeggen geen woord waar ik niet achtersta. Dat is niet zo evident. Met elke nieuwe voorstelling kom je daar steeds dichter bij.’

‘Maar uw vraag ging om verontwaardiging. In het lied De Volgende zit dat in. Dat gaat over van je geloof vallen, een ervaring die ik als 17-jarige bewust heb meegemaakt. Ik ben christelijk opgevoed, heb zelfs overtuigd mijn plechtige communie gedaan. Rond mijn zeventiende, aan het katholiek college, kwam er de befaamde existentiële twijfel en viel ik met een grote klap van mijn geloof. Dat nummer gaat daarover. De huidige generatie heeft daar misschien minder voeling mee.’

Hoewel: die huidige generatie gaat misschien ook het eigen geloof afvallen. Er zijn nu nieuwe fenomenen, zoals de woke-ideologie, waar een religieuze dimensie aan zit. De kans bestaat dat zij de beperkingen van zo’n maatschappelijke dwangbuis gaan ontdekken.

‘Dat is optimistisch van u. Ik weet niet of mensen altijd tot inzicht komen. Ik sta zeer kritisch tegenover de manier waarop de woke-beweging kijkt naar kunst, zeker naar theater en al helemaal naar cabaret.’

Wat me opvalt is dat het op korte tijd bijna algemeen aanvaard lijkt om met een moraliserende bril naar een voorstelling te kijken. Ik kan daar moeilijk aan wennen. Je brengt op een podium, in een schilderij, een boek, toch wat je wil? Ik vind het heel raar dat daar nu plots al die ethische criteria bij komen kijken. Ik kan daar niet aan gewoon worden.’

Tafelspringers

De podiumkunsten verliezen hun onschuld door mee te stappen in een ideologisch geïnspireerd verhaal waarbij je je aan zelfcensuur onderwerpt, zou je kunnen stellen.

‘Juist. Dat is exact wat ik daarvan vind. Je mag kunst niet aan censuur onderwerpen. Maar het is in sneltempo aan het veranderen. Voor ons valt de kritiek nog mee, net omdat we geen tafelspringers zijn. Wat wij doen gaat over ontroering en poëtische zaken. Maar kijk naar de laatste voorstelling van Theo Maassen. Die schopt wel tegen het heilige woke-huisje aan en krijgt meteen de wind van voren. Ik stel vast dat de twintigers van nu, waar ik mee samenwerk, gewoon anders denken. Zeker in de artistieke en culturele sector is dat wijd verspreid.’

‘Ik sta daar dan met mijn ideaal dat kunst vrij moet zijn. Ik ben opgegroeid met het werk van Urbanus. De pater die godsdienst gaf op het college hield destijds een preek over hoe verderfelijk Bakske vol met Stro wel niet was. Dat werkte bij ons als een rode lap op een stier. Urbanus was een held, een nar die overal tegenaan schopte. Ook qua vorm was hij vernieuwend. Zijn belang kan onmogelijk overschat worden. En wat Urbanus deed kan momenteel steeds minder, met misschien als grote uitzondering Hans Teeuwen. Die man is wereldklasse.’

‘Maar om samen te vatten: je gaat je nu op een podium toch niet onderwerpen aan een voorgekauwd scenario waar je niet mag buiten treden? Enkel omdat het anders kwetsend of beledigend wordt voor bepaalde groepen? Ik zal dat nooit gewoon worden. Maar die discussie is steeds moeilijker te voeren.’

Iets anders: cultuursubsidies. De discussie daarrond is sterk gepolariseerd. Links is voor, rechts is tegen. Waarom is de rechterzijde zo negatief?

‘Ik denk dat die weerzin voor cultuursubsidies vooral gebaseerd is op onwetendheid. Al begrijp ik wel waar het vandaan komt. Elke subsidiëring werkt corrumperend, om het negatief te stellen.’

‘Aan de andere kant zijn er veel waardevolle cultuurprojecten die niet zonder subsidie kunnen. Ik werk al jaren bij 4Hoog, een productiehuis dat theater voor kleuters maakt. Ik vind het heel verfrissend om voor kleuters te schrijven. Maar kleutertheater kan je alleen maken met subsidies, want anders krijg je dat financieel niet rond.’

Ik merk dat het draagvlak voor cultuursubsidie enorm afneemt en ik vind dat jammer. Onterecht ook, want er worden prachtige zaken mee verwezenlijkt. De culturele rijkdom die we hier in Vlaanderen kennen is daar aan te danken. Neem nu die kindervoorstellingen. Die brengen toch een enorme meerwaarde voor de leefwereld van kleuters? Ik weet het, je hebt ook de producties van Studio 100, zonder subsidies. Maar dat is toch iets anders. Dat zijn massaproducties, die overigens gedragen worden door televisiebekendheid. Dat is een ander circuit, waar ik overigens het grootste respect voor heb.’

Opera

U vindt niet dat er te veel geld naar cultuur vloeit?

‘Uiteindelijk gaat er maar een klein bedrag naar de culturele sector. Niemand kan ontkennen dat er bij ons schitterende dingen worden verwezenlijkt met dat geld. Kijk naar het kindertheater, maar ook naar de jazz-scene en de opera. Of naar eigenzinnige theatergezelschappen als Kompanie De Koe, waar ik enorme fan van ben. Die brengen prachtig theater, maar voor een beperkt publiek. Je wil toch dat het mogelijk blijft dat beroepsmensen dit soort mooie dingen kunnen maken? Ik vind het een teken van beschaving dat we daar budget voor vrijmaken.’

Kommil Foo vraagt geen subsidies…

‘Wij brengen met Kommil Foo succesvol cabaret en trekken volle zalen, waardoor we goed onze boterham kunnen verdienen. Wat Mich en ik doen, dat we daar zo’n groot publiek mee bereiken en er goed van kunnen leven, zie ik als een chanske, een geluksfactor. Voor hetzelfde geld komt er maar 100 man naar ons kijken. En ook ons succes is mogelijk gemaakt door investeringen in cultuur. Wij maken gebruik van de infrastructuur die hier in Vlaanderen en Nederland bestaat. Nergens ter wereld is er op zo’n kleine oppervlakte een gelijkaardig netwerk van zalen te vinden. Dat valt pas op wanneer je het Nederlandse taalgebied verlaat.’

De manier waarop vanuit rechtse hoek naar cultuursubsidie wordt gekeken is vaak een kwestie van spijtige onwetendheid. Sommige podiumkunsten kunnen echt niet zelfbedruipend zijn. Auteur, regisseur, acteur, productiehuis…die kunnen onmogelijk betaald worden alleen van een uitkoopsom.’

Privésfeer

De culturele sector polariseert ook wel zelf. De N-VA heeft nu met Jan Jambon cultuur in handen. Nooit vloeide er meer geld naar de sector. Toch wordt Jambon uitgespuwd. Dat ressentiment wekt weerzin op ter rechterzijde.

‘Maar de hele maatschappij is politiek gepolariseerd! Je kan moeilijk verlangen van artiesten dat ze niet met politiek bezig zijn. Zelf ben ik zeker niet links, maar de culturele wereld neigt wel voornamelijk in die richting. Wanneer je de naam N-VA laat vallen, wekt dat al weerstand op. En niet alleen bij artiesten. Je ziet die polarisatie overal. De mensen maken geen onderscheid meer tussen N-VA en Vlaams Belang, om maar iets te zeggen.’

‘Ik heb het opgegeven om daarover te discussiëren. Ik heb geen zin om die zaken mee te nemen op het podium. Die strijd kan je niet winnen. Ik hou dat liever voor de privésfeer. Want ik ben politiek heel geïnteresseerd. Ik lees daar veel over, ben daar veel mee bezig. Ik lees ook Doorbraak. Maar ik vind geen vorm om met politiek bezig te zijn op het podium. Ik heb geen goesting om mijn publiek op te delen in twee kampen, wat onvermijdelijk gebeurt wanneer je politiek geladen onderwerpen aansnijdt.’

De uitgebreide versie van dit interview kan u lezen in het jongste Doorbraak Magazine.

Winny Matheeussen (1973) noemt zichzelf misantroop, hondenvriend en bergzitter.

Commentaren en reacties