JavaScript is required for this website to work.

Een conservatief herbront zich

Koenraad Elst27/10/2017Leestijd 5 minuten

Edmund Burke zijn helderziende ‘Reflections on the Revolution in France’, in een nieuwe vertaling en van een voorwoord voorzien door Theodore Dalrymple

De aartsvader van de conservatieve stroming in de moderne politiek, zo bestempelt men de Iers-Britse wijsgeer en parlementariër Edmund Burke (1729-1797). Hij zetelde nochtans voor de Whig-partij, de ‘liberalen’, de toenmalige linkervleugel. Zijn blijvende faam heeft hij vooral te danken aan zijn gedachten bij de Franse Revolutie, samengevat in het boek Reflections on the Revolution in France (1790), waarvan een selectie in Nederlandse vertaling heruitgegeven is als Franse Revolutie en Engelse traditie bij Doorbraak. Zowel Burke’s grondtekst als Theodore Dalrymple’s inleiding daarop zijn uitstekend vertaald en van verklarende voetnoten voorzien door Marc Vanfraechem.

In vergelijking met de massa marxistische en cultuurmarxistische geschriften zijn er niet veel inleidingen tot het conservatisme. Daarom alleen al is deze omstandige inleiding door Dalrymple op Burke’s grondtekst van deze belangrijke, doch onbekend-onbeminde politieke stroming welgekomen. Door eigen levenservaring tot het conservatisme gekomen, belicht Dalrymple hier het boek dat onwillekeurig tot zijn levensbeschouwelijke bron geworden is.
Dalrymple was tot voor kort als arts werkzaam. Hij verwierf bekendheid met zijn schampere maar zeer deskundige kritiek op de resultaten van decennia van pamperbeleid op de arbeids- en gezinsethos van de onderklasse. Sommige van zijn inzichten zijn meteen citeerbaar in hedendaagse debatten, bijvoorbeeld over de projectie van een hedendaagse waardenschaal op historische figuren. In Vlaanderen haalde hij de krantenkoppen toen de opkomende politicus Bart De Wever zich tot zijn type gezond-verstandsconservatisme bekende.

Burke geëvalueerd

Dalrymple geeft enkele tekortkomingen aan bij Burke, zoals het ook bij de linkse kritiek bekende feit dat deze erger jammerde over koningin Marie-Antoinette dan over de armoede van de boerenstand, en dat hij de gebreken van het Britse stelsel onderschatte. Verder was Burke hier en daar wijdlopig, al heb je daar in dit boek weinig last van, want irrelevante en langdradige passussen zijn eruit weggeselecteerd.
En dan is er nog de veranderende tijdsgeest, wat hier en daar zorgt voor onverwachte zienswijzen die in Burke’s eigen tijd begrijpelijker waren. Bijvoorbeeld noemt hij een wetmatigheid die we nu in de politiek zelden nog beseffen, namelijk het belang van riddertrouw: een koning hoeft niet op samenzweringen tegen hemzelf berekend te zijn als zijn mannen hun eed van trouw ernstig nemen (‘trouw verdrijft vrees’, p.56), zodat hij niet zijn toevlucht hoeft te nemen tot ‘tirannie uit voorzorg’. Er is hier en daar ook wat sarcasme dat nu niet meer als origineel zou gelden maar het toen wel was, bijvoorbeeld: ‘[De revolutionairen] hebben Frankrijk vrijgemaakt op de manier waarop die oprechte vrienden van de rechten van de mensheid, de Romeinen, de bevrijding van Griekenland, Macedonië en andere volkeren hebben aangepakt.’ (p.105)

Maar alles bijeen blijven de Reflections nog steeds, ook na ruim twee eeuwen, een hoeksteen van het politieke boekenlandschap: ‘Het is de mens niet gegeven in alles gelijk te hebben, en Burke maakte geen uitzondering op deze regel, maar over lopende zaken een diepzinnig boek geschreven hebben dat twee en een kwart eeuw later nog het lezen waard is, en dat voor onze huidige precaire situatie doordringende inzichten bevat, is een opmerkelijke prestatie die door maar een handvol andere schrijvers geëvenaard wordt.’ (p.21-22)

Conservatisme

Burke behoorde tot een milieu dat eigenlijk als geheel de bron van het conservatisme mag heten, met onder meer de woordenboekmaker Samuel Johnson, de geschiedkundige Edward Gibbon, de econoom Adam Smith en de wijsgeer David Hume. Alleen al hun vriendschap zegt veel over het conservatisme, want ze overbrugde ernstige meningsverschillen, die bij links, en bij een middelmatiger variant van rechts, tot verkettering zouden geleid hebben: anglicaans (Johnson en Burke) versus vrijzinnig (Hume en Gibbon), Tory versus Whig, pro en contra de eisen van de separatisten in de Amerikaanse koloniën.

Johnson en Burke staan allebei bekend om hun pleidooien vóór de inheemse belangen in de overzeese gebieden: Johnson (die, kinderloos, zijn zwarte dienaar tot erfgenaam maakte) deed schamper over de Amerikaanse autonomisten, die van de beperkingen die de Britse Kroon oplegde vooral af wilden vanwege hun drang om de Indianen te onteigenen en negerslaven te mishandelen, ‘liberty’ zijnde het recht om te veroveren. Burke daarentegen sympathiseerde met hen in hun kritiek op de koloniale ondergeschiktheid: een ander soort anti-Britse stellingname. Burke leverde scherpe kritiek op de East India Company en haar corrupte en uitbuitende bewindvoering in Bengalen. Hun ‘going native’ is al één punt waarop hij en zijn vrienden niet beantwoordden aan het stereotiepe beeld dat de linkerzijde van haar tegenstanders cultiveert.
De vrijdenker Gibbon schreef over de anglicaan Burke, met wie hij de ontzetting over de Franse Revolutie deelde: ‘Ik bewonder zijn welsprekendheid, ik ben het eens met zijn politieke zienswijze, ik ben vol van zijn ridderlijkheid, ik kan hem zelfs zijn bijgeloof vergeven.’

Bescheidenheid

Burke hamert op onze eigen kleinheid, vergeleken bij de enorme erfenis die wij torsen. Nationale eigenheid bijvoorbeeld behoort tot dat erfgoed: ‘Ik kan niet vatten hoe iemand zulke graad van aanmatiging kan bereiken dat hij zijn land beschouwt als niets dan een blanco blad waarop hij kan krabbelen wat hem maar invalt.’
Wat Burke daar tegenoverstelt, is niet het hoera-patriottisme met zijn vlagvertoon. Politieke conflicten worden hier niet in het procrustesbed van begrippen als ‘volksaard’ gedwongen. De Britse kolonisten in Amerika hadden gewoon een belangenconflict met het moederland, zij gelden hier niet als ‘a new nation’, zoals de nationalistische president Abraham Lincoln het voorstelde. Evenmin waren de Fransen waren door hun volksaard gedoemd tot het revolutiescenario dat zich toen ontspon.
‘Progressief’ staat gelijk met de leer van het ‘onbeschreven blad’, de maakbare mens die geen vaderland heeft. En die ook geen andere dan een materiële dimensie heeft, en passief het herkneden door verlichte despoten moet ondergaan. Aldus bijvoorbeeld in het (op p.13 geciteerde) beeld dat voorzitter Mao geeft van de boerenstand, als een ‘onbeschreven blad waarop prachtige karakters kunnen geschreven worden.’

Veranderen om te behouden

‘Een staat die de middelen mist tot enige verandering, mist ook de middelen om zich te handhaven’, stelt Burke (p.30). Ter linkerzijde stelt men het graag zo voor, dat conservatieven tegen elke verandering gekant zijn, vastgeroest in een verleden waarvan zij het leven oneindig willen rekken. In werkelijkheid laveren zij op de wind, en zijn zij best bereid hun zeilen bij te stellen naargelang de windrichting, om hun eigenlijke koers te kunnen handhaven.
Een voorbeeld van elders. Eind 19de eeuw voelden sommige leidende figuren in China wel aan dat niet alleen de technologie, maar ook de instellingen aan modernisering toe waren. De literati Kang Youwei en Liang Qichao kregen van het keizerlijk hof carte blanche om hervormingen door te voeren, om uiteindelijk van het absolute Qing-keizerrijk een grondwettelijke monarchie naar Brits model te maken. Die formule zou continuïteit verzekeren en een geleidelijke modernisering aanmoedigen. Gezien de bloedige 20ste-eeuwse geschiedenis van de Republiek en de Volksrepubliek, met trage of negatieve economische ontwikkeling, was dat wel de best mogelijke oplossing. Echter, de écht reactionaire krachten binnen het keizerlijk milieu zagen die hervormingen niet graag, en binnen de honderd dagen werden ze teruggedraaid.
Gevolg was een polarisatie die het republikeinse kamp versterkte en in 1911 tot een revolutie leidde, met de troonsafstand van de laatste keizer, Pu Yi, en de aanstelling van een eerste president, Sun Yixian (Sun Yat-sen), en met in het zog daarvan de instabiliteit en de crisissen die de hervormers hadden willen voorkomen. Tekenende bijzonderheid is de kwestie van de inbinding van de voeten bij elitevrouwen: daadwerkelijk pas afgedwongen door het maoïstisch bewind, was dat verbod al afgekondigd onder de Republiek en zelfs al onder het Keizerrijk, dat wel degelijk bereid was tot de hervormingen die de revolutionairen achteraf als resultaat van hun eigen machtsgreep voorstelden.

Tegeltjeswijsheden

Bij het afscheid geven we nog wat wijsheden mee voor onderweg. Zo varieert Burke op Cicero ‘dat religie de basis van een beschaafde samenleving is, de bron van alle goeds en troost’ (p.61). En verder moeten filosofen niet de maatschappij naar hun eigen inzichten willen inrichten: ‘Waren ze zich maar bewust gebleven van hun onlosmakelijke eenheid, elk op zijn eigen plek!’ (p.57)
Wel ja, dat is het geheim: cuique suum, ‘elk het zijne’!

Koenraad Elst (1959) is orientalist. Hij werkte als politiek journalist bij diverse Vlaamse en Indiase media, van Trends en Punt tot The Pioneer en Pragyata Magazine, als assistant buitenlandbeleid in de Belgische senaat, en als gastprofessor in twee Indiase universiteiten. Zijn eigenlijke roeping vindt men echter in de tientallen onderzoekspapers en een dertigtal boeken, vooral over de belangrijkste hangijzers in de antieke en hedendaagse feiten- en ideeëngeschiedenis van India, en verder over faits divers als de islam.

Commentaren en reacties