Het koude crematorium: verslag uit het land van Auschwitz
Titel | Het koude crematorium |
---|---|
Subtitel | Verslag uit het land van Auschwitz |
Auteur | József Debreczeni |
Uitgever | Singel Uitgeverijen |
ISBN | 9789029550840 |
Onze beoordeling | |
Aantal bladzijden | 247 |
Prijs | € 23,99 |
‘Het koude crematorium’ is een vergeten relaas over de onvoorstelbare ellende in onbekende bijkampen van Auschwitz.
Over de Holocaust zijn zeer veel indrukwekkende boeken geschreven. Als een vergeten getuigenis uit 1950 opnieuw wordt uitgegeven, is het onvermijdelijk dat men zich afvraagt of er nog iets toe te voegen valt. Het antwoord is helaas ja, want Het koude crematorium van de Hongaar Joszef Debreczeni is een ijzingwekkend ‘verslag uit het land van Auschwitz’. Die ondertitel is enigszins misleidend, want slechts enkele pagina’s gaan over het Poolse vernietigingskamp. Het unieke aan dit boek is dat het een inzicht biedt over het functioneren van minder gekende werkkampen rond een ander kamp in de buurt: Gross Rozen.
Voor een goed begrip: dit boek gaat niet over de grote industriële bedrijven die vlak naast Auschwitz gevangenen als arbeidskrachten exploiteerden, waarover Dirk Verhofstadt zijn Chef-kok in IG Auschwitz schreef. In de kampen waar Debreczeni terechtkomt worden gevangenen ingezet bij tunnelbouw die kadert in een verdedigingsstrategie tegen vijandige legers.
Slaven als slavendrijvers
De nazi’s wisten dat de beste slavendrijvers slaven zijn die er voordeel bij hebben hun lotgenoten te onderdrukken. Debreczeni krijgt bijna nooit SS-ers te zien. Hij maakt aan den lijve kennis met de ‘kamparistocratie’, die bestaat uit door de nazi’s aangeduide blokoversten die zonder scrupules terreur laten heersen in ruil voor kleine privilegies zoals dikkere soep. Die ‘kapo’s’ omringen zich met andere gevangen die hun vaak absurde orders uitvoeren.
Debreczeni schetst een deprimerend beeld van het kampleven, waar van enige solidariteit tussen de gevangenen geen sprake is. Het dagelijkse appèl wordt door Joodse kapo’s als een sadistische show in scène gezet waar de machteloze gevangen uren moeten toekijken hoe overtreders doodgeknuppeld worden. Eén keer wordt hij wel geconfronteerd met een SS-chef. Die spreekt de gevangen beleefd met ‘U’ aan en vraagt de hardst werkende gevangene te mogen zien. Als die naar voor treedt, schiet hij hem meteen door het hoofd. Om te laten zien, zegt hij, dat ‘zelfs de beste Jood moet creperen’.
De hel van Dante
‘Lasciate ogni speranza.’ De woorden die Dante boven het portaal van zijn hel zette zijn van toepassing op dit inferno. Debreczeni beseft dat alleen de dood soelaas biedt. Het systeem is berekend op een levensduur van vier maanden en de aanvoer van nieuwe werkkrachten is tot kort voor de bevrijding eindeloos. Maar het is het laatste deel van zijn lijdensweg dat, ook voor de lezer, ondraaglijk is. Debreczeni komt terecht in Dörnhau, in wat moet doorgaan voor een ziekenkamp. Enige zorg wordt er niet verleend. Zieke gevangenen liggen met zijn drieën naakt op houtzaagsel in een bed te wachten op de dood.
Hier is zelfs geen vergassing of vuur nodig. Een gevangene noemt het een ‘koud crematorium’, vandaar de titel van Debreczeni’s nieuwe boek. Voor almaar minder eten wordt gevochten, er breekt een tyfusepidemie uit, iedereen heeft diarree en de menselijke drek staat kniehoog. De kadavers rotten ter plekke. Geconfronteerd met zoveel ellende, roept Debreczeni uit: ‘Visionairs van pen, krijt, steen en penseel, jullie die ooit een poging hebben gedaan om de grimas van het lijden en het sterven weer te geven, zieners van de dodendans, graveurs van de gruwelen, boekstavers van de hel, kom hier maar naartoe.’
Zijn beschrijving is bij momenten ondraaglijk, maar net daarom is deze getuigenis over de vergeten dodenkampen zo belangrijk.
Luckas Vander Taelen (1958) werkte als tv-regisseur, en was voor Groen schepen, Vlaams en Europees Parlementslid en senator.
Het federale Beliris-fonds, bestemd voor de uitstraling van Brussel, wordt systematisch misbruikt door de bevoegde minister Karine Lalieux (PS).