Debat over collaboratie en repressie nog niet in vergeetput
Titel | Opgesloten tussen zwart, wit en grijs |
---|---|
Subtitel | Het Kamp van Lokeren (1944-1947) |
Auteur | Björn Rzoska |
Uitgever | Doorbraak |
ISBN | 9789492639127 |
Onze beoordeling | |
Aantal bladzijden | 163 |
Prijs | € 21.50 |
Koop dit boek |
Het is de verdienste van Rzoska en wetenschappers dat ze de geschiedenis behoeden voor de vergetelheid. Rzoska’s boek over collaboratie en repressie helpt daarbij.
Toen Björn Rzoska in 1999 op basis van zijn licentiaatsverhandeling een boek schreef over het kamp van Lokeren (Zij komen allen aan de beurt, de zwarten) zat de Tweede Wereldoorlog al 50 jaar in de diepte van de geschiedenis. Ondertussen kropen we nog eens 20 jaar verder weg van collaboratie- en repressietijden. Dezer dagen is de herwerkte versie van het boek (Opgesloten tussen zwart, wit en grijs. Het kamp van Lokeren) stof voor een druk bijgewoonde boekvoorstelling in Lokeren, maar ook voor een interessant debat, en volgende donderdag voor een tweede debat, in Antwerpen deze keer. De belangstelling voor de thematiek blijft groot, al worden de krijgers in de zaal wat ouder en weten we dat ook dit thema stilaan verschuift naar de vergeetput van de geschiedenis.
In Lokeren, de belangrijkste herinneringsplaats van de repressie in de Vlaamse Beweging, passeerden zo’n 20.000 gedetineerden, ‘eerder lichte gevallen’, aldus professor Bruno De Wever in een woord vooraf. Zo’n 60 procent ervan werd niet strafrechterlijk veroordeeld.
Wie waren die gedetineerden? De ‘overlevering’ wordt – in veel gevallen terecht – bijgestuurd door het telraam van de wetenschap. Wat al eens de universiteit van Lokeren wordt genoemd, was zeker geen ‘kamp van intellectuelen’, al zaten daar onder meer Filip De Pillecijn, Jozef Goosenaerts, Gaston Feremans en Remi Piryns (de twee laatstgenoemden zorgden er voor tekst en toon van Gebed voor het Vaderland). Meer dan de helft van de veroordeelden waren arbeiders, toont Rzoska aan.
Hoe werd er geleefd? In de beginperiode was het kamp overbevolkt, en het werd gevat door miserie (voeding, verzorging, sanitair…) Een tentoonstelling die momenteel loopt in het Stadsmuseum van Lokeren neemt de bezoeker op een boeiende manier mee in de tijd.
Debat
Over die miserie – verdiend of niet, te zwaar of terecht – gaat het ten dele in het boek en ging het vooral in een lang debat voorafgaand aan de boekvoorstelling. De kloof tussen betrokkenen en hun families en een hele resem Vlaamsgezinde auteurs die erover berichtten enerzijds en veel wetenschappers en duiders die de ‘zwarte legende’ relativeren anderzijds, blijft diep.
Het is een verhaal tussen relativeren, reduceren of zelfs negeren, en tussen emotie en wetenschap, in beide kampen. Een evenwichtsoefening in die materie blijft delicaat. Rzoska’s boek zweeft daar tussenin.
Voor Bruno De Wever, die de inleiding van het boek schreef, heeft ‘het overgrote deel’ van de gevangenen zich schuldig gemaakt aan collaboratie en tegenover schuld staat ‘legitieme’ boete. Ook Rzoska spreekt over ‘terechte bestraffing’. Maar ook de Belgische rechtsstaat – die behoorlijk functioneerde in de naoorlog – ontspoorde soms of ageerde soms ‘niet legitiem’, weet hij. Een politieke consensus bereiken over ‘betwiste herinneringen’ blijft ook vandaag dromerij.
Verklikking, aanhoudingen, mishandelingen, plunderingen, maar ook bestraffing en wederrechtelijke executies kun je ‘interpreteren’, uitvergroten of minimaliseren.
Rzoska kent het probleem. Zijn grootvader aan moederskant was ‘fout’ (Waffen-SS’er en Oostfronter). Zijn grootvader aan vaderskant was een geallieerde soldaat bij het Poolse bevrijdingsleger en kwam zo in Waasmunster terecht.
Archief
Het boek over het kamp van Lokeren samenvatten is onbegonnen werk. Er is de schets van het politiek historische kader, een blik op politiek Lokeren, op het krijgsgevangen- en hechteniskamp, op de repressiewetgeving… Rzoska heeft het over de belevenissen van zijn grootouders, van een aantal intellectuelen in het kamp, van de ‘gardiens’. Hij schetst de maatregelen van de regering in Londen en op een beslist boeiende manier het kampleven (voeding, hygiëne, relletjes, sociale verhoudingen, de intellectuelen, de kampfotograaf, cultuurleven…) …
Feiten
Interessant is het cijfermateriaal (Lokerse steekproef, vergeleken met nationale). Het zou leerrijk zou moeten zijn voor alle partijen. Van de 400.000 inciviekendossiers werden er 300.000 geklasseerd. De 100.000 resterende leidden tot 57.000 strafrechtszaken, goed voor 53.000 veroordelingen voor incivisme en gevangenisstraffen. 60 procent kreeg een correctionele straf (max. vijf jaar opsluiting) en 40 procent een criminele straf (van vijf jaar tot doodstraf). Van de 2940 doodstraffen werden er 242 uitgevoerd. De stap van objectieve cijfers naar subjectieve commentaar kan in twee richtingen worden gezet …
Interessant zijn de binnengrenzen van de collaboratie. De regering in Londen wou een onderscheid tussen wapendragers, administratieve collaborateurs, en de vage en arbitraire categorie van hen die ‘door hun houding aanleiding konden geven tot schandaal of beroering’… Maar bij de bevrijding liep het anders. De binnengrenzen bleven vaag. Te vaag? Interessant in dit verband is de info over de duur van de internering. Veroordeelden zaten er gemiddeld 512 dagen (anderhalf jaar) vast. Maar ook niet-veroordeelden bleven er gemiddeld 159 dagen geïnterneerd (iets meer dan vijf maand).
Bovendien was er ook een burgerlijke epuratie, die vaak familieleden trof. Er was de sociale en maatschappelijke marginalisering van kleine collaborateurs (met gevolgen voor stemrecht, jobuitoefening…), er was de administratieve zuivering (ambtenaren, stadspersoneel…), het niet toekennen van een bewijs van burgertrouw (nodig voor kopen, lenen, inschrijving unifs, handelszaak…). En last but not least, er was, vooral in september 1944 en mei 1945 de volksrepressie, in twee fasen.
Het zit ergens verborgen in de tekst, maar Rzoska wijst erop dat ‘de bewijslast werd omgekeerd’. Wie geïnterneerd werd, werd automatisch als schuldig bestempeld. Dat vindt de auteur ‘een van de meest negatieve aspecten van een internering’. De volkswoede om ‘iedere zwarte’ te pakken leidde tot misbruiken en frustratie bij betrokkenen en hun familie.
Bronnen
Rzoska vergelijkt Lokerse met nationale cijfers. In Lokeren zijn een kwart van de geïnterneerden gepasseerd. Van een kwart daarvan (5000 dossiers) zijn de dossiers bewaard. Die geven ons een ‘kijk van onderuit’ op de repressie. 60 procent van de Lokerse geïnterneerden werd nooit veroordeeld tot een vrijheidsstraf (geen bewijs, vergrijp te licht), maar wel gestraft. En daar zit veel verbittering.
Anderzijds leren de cijfers dat van de Lokerse veroordeelden 62 procent wapendragers waren (Waffen-SS, Vlaams Legioen, paramilitairen, politie, Fabriekswacht, Vlaamse Wacht, etc.). Meer dan het Vlaamse gemiddelde cijfer (20 procent).
Besluit
In het kluwen van overlevering en wetenschappelijke informatie probeert Rzoska toch een conclusie te trekken: ‘Het is duidelijk dat vlak na de bevrijding van België velen hun overtuigingen nog niet hadden losgelaten… Dat zouden de meeste van de Vlaams-nationalistische collaborateurs nooit doen. Ze erkenden het vaderland België niet.’ De repressie is vooral symbolisch gebleven ‘omdat de heropvoeding tot goede vaderlanders voor heel wat gestraften niet over hetzelfde vaderland ging als dat van de opvoeders’…
De titel van Rzoska’s boek is best interessant: Opgesloten tussen zwart, wit en grijs. Het lijkt een soort synthese tussen de these van veroordeelden en de antithese van de rechters. ‘Er zaten in Lokeren figuren die ver meegingen in de collaboratie, dan vele tinten grijs en ook echt onschuldige mensen.’
Misschien heeft ook Rzoska – wellicht bij gebrek aan harde documentatie – die laatste groep wat onderbelicht. Over de moeilijke grens tussen zwart en grijs is ook met dit boek het laatste woord nog niet geschreven.
Rzoska’s conclusie is interessant: ‘Misschien moeten wij, politici, afspreken dat een verzoening van bovenaf onbereikbaar zal blijven. Die kan niet worden opgelegd en moet van onderuit komen.’ En wat politici vooral wél moeten doen is de archieven toegankelijker maken, ook voor familie.
De repressie was voor hem ‘de grootste poging tot deradicalisering uit de Belgische geschiedenis’. Kunnen we met verder onderzoek over die (de)radicalisering vandaag nog iets aanvangen? Dat moet de auteur toch nog eens wat verder uitwerken.
Is het nog politiek relevant met die historie bezig te zijn? Het is de verdienste van Rzoska en wetenschappers dat ze de geschiedenis behoeden voor de vergetelheid. Al doodt de tijd ook die illusie.
Jan Van de Casteele is historicus. Hij was journalist bij Het Nieuwsblad (1989-1999), werd stafmedewerker van de VVB (vanaf 1999) en hoofdredacteur van Doorbraak van 2003 tot 2012. Sindsdien is hij zelfstandig journalist.
De peiling van VTM/HLN zal weinig partijen deugd hebben gedaan. Maar vergeleken met 2014 wijst ze op interessante structurele veranderingen.