JavaScript is required for this website to work.

Nazi miljardairs. De donkere geschiedenis van de rijkste families van Duitsland

Boudewijn Bouckaert26/1/2023Leestijd 5 minuten
TitelNazi miljardairs
SubtitelDe donkere geschiedenis van de rijkste families van Duitsland
AuteurDavid De Jong
UitgeverMeulenhoff
Onze beoordeling
Aantal bladzijden400

Duitse zakenlui draaiden tijdens het nazi-regime vlot mee in de oorlogseconomie. Het gaat om bekende merknamen die we ook vandaag nog graag kopen.

Gisterochtend trok ik even mijn financiële toestand na door mijn bankrekening op de Deutsche Bank en de stand van mijn TAK-23-verzekering bij Allianz te checken. Ik merkte tussendoor dat mijn brandmelder niet meer werkte en verving het oude Varta-batterijtje door een nieuw. ’s Middags verorberde ik haastig een pesto-mozzarella-pizza van Oetker om dan in de Mercedes te stappen van een vriend om al carpoolend naar een vergadering te rijden. Na de vergadering carpoolde ik terug met een andere vriend in zijn blinkende Volkswagen.

Als je het boek ‘Nazimiljardairs’ van David De Jong (400 blz.) doorworsteld hebt, zie je de ‘bruine’ draad doorheen dit, uiteraard wat aangedikte maar toch niet onmogelijke, dagverslag. Ik heb op één dag gebruik gemaakt van diensten en producten vanwege de vijf families, wier levensloop voor, doorheen en na de naziperiode (1933-1945) in dit boek wordt verteld. Von Finck met Allianz en Deutsche Bank, Quandt met Varta , Oetker met de pizza’s, Flick als grote Daimler-Benz-aandeelhouder en Porsche als de ontwerper van de Volkswagen.

De aartsvaders

Deze vijf families boerden reeds voor de nazi-machtsovername relatief wel en hadden dikwijls geprofiteerd van de uiterst speculatieve jaren na WOI, toen de Duitse nationale bank met haar hyperinflatie de schulden van bedrijven deed verdampen maar tegelijkertijd de Duitse middenklasse ruïneerde.

Gunther Quandt was een textielmagnaat in de jaren ’20, maar breidde zijn zakenimperium aanzienlijk uit door de accu-fabriek AFA (later Varta) te verwerven en later ook posities in de wapenindustrie te verwerven. Familiaal was hij nauw verweven met de nazitop. Zijn vrouw, Magda Ritschel, kreeg immers een affaire met nazi-opperfanaat Joseph Goebbels. Zij zou van hem scheiden en met Goebbels hertrouwen en nog vijf kinderen van hem krijgen. Zij zou deze vijf kinderen vergiftigen in Hitlers’ bunker in april 1945. Wie de film ‘Der Untergang’ heeft gezien herinnert zich wellicht nog deze ziekmakende scène.

Friedrich Flick was een staalfabrikant en had hoge winsten gemaakt tijdens WOI.  Met deze superwinsten verwierf hij nog andere staalbedrijven en was reeds in 1924 een van de machtigste industriëlen van Duitsland.

August von Finck was een aristocratische financier uit München en bezat een meerderheidsaandeel in de bank Merck Finck en de verzekeringsmaatschappij Allianz.

Ferdinand Porsche had samen met de Joodse Duitser Adolf Rosenberg een bedrijf voor auto-ontwerp en zou later van de autogekke Adolf Hitler de opdracht krijgen ‘een wagen voor het volk’ te maken.

August Oetker was een fabrikant van cake- en puddingmixen en bakpoeder. Zijn bedrijf werd geleid door stiefvader Kaselowski, een ijverige nazi-fan.

De door David De Jong beschreven families zijn uiteraard niet de enige zakenfamilies die een rol speelden in de nazi-economie. Daarnaast zijn er ook nog de beruchte staal- en wapenproducent Alfried Krupp en de directeurs van de chemiereus IG-Farben en wellicht nog talrijke andere kleinere garnalen. Kenmerkend voor de vijf beschreven families is evenwel dat zij nog altijd een grote rol spelen in de wereldeconomie.

Arisering

Gedurende de jaren ’30 wilden de nazi’s werk maken van de zogenaamde ‘arisering’ van het bedrijfsleven. De hyper-geïntegreerde Duitse Joden waren goed vertegenwoordigd in het zakenleven wat natuurlijk de mythe spekte van de ‘het Joods-kapitalistische complot’.

De ‘arisering’ verliep via een handig, maar duivels samenspel tussen de politieke nazi-overheden en ‘Arische’ zakenlui. De nazi’s verklaarden bedrijven vatbaar voor ’arisering’ wat meteen de gelegenheid bood aan niet-Joodse zakenlui de Joodse eigenaars en aandeelhouders te chanteren en hen te dwingen hun bedrijven of aandelen ver beneden de marktprijs te verkopen. Vele Joodse zakenlui emigreerden, andere pleegden zelfmoord, sommigen bleven maar eindigden later in de nazivernietigingskampen. De Jong schetst accuraat hoe de vijf vermelde zakenfamilies hun imperium ‘goedkoop’ konden uitbreiden door van deze ‘arisering’ gebruik te maken.

De oorlog

Tijdens de oorlog geraakt alles in ‘overdrive’. De bedrijven van de vermelde zakentycoons krijgen reusachtige bestellingen, niet alleen van wapens, maar ook van kleding en voeding. Door de massale mobilisatie van Duitse mannen (circa 16 miljoen militairen!) was er een reuzengroot arbeiderstekort. Om dit op te vangen zette men op massale schaal vreemde arbeidsvrijwilligers, dwangarbeiders, krijgsgevangenen, gewone gevangenen en Joden in.

Duitsland werd in de jaren 1941-45 één groot slavenkamp. De SS was de leverancier van gevangenen die in satellietkampen in de buurt van de productielocaties werden ondergebracht. De bedrijven die de SS-slaven gebruikten moesten een loon betalen aan de SS. Een loon dat niet werd doorgestort aan de dwangarbeiders. De werkomstandigheden in de bedrijven en de leefomstandigheden in de kampen waren dikwijls afschuwelijk. Het systeem zorgde echter voor giga-winsten voor de betrokken ondernemers.

Het naspel

Na de nederlaag werden deze tycoons voor de rechter gedaagd. Flick, Krupp en de directeurs van IG-Farben stonden terecht in Neurenberg en kregen zware gevangenisstraffen. De anderen kwamen voor Duitse rechtbanken en kwamen er met lichte straffen vanaf.

Begin jaren ’50 gaven de westerse geallieerden aan de families de controle terug over hun zakenimperiums. Met de beginnende koude oorlog zagen de westerse geallieerden liever een bloeiend West-Duitsland als uithangbord tegen het communisme. Voor het Duitse ‘Wirschaftswunder’ was de industriële en commerciële ervaring van de genoemde tycoons blijkbaar broodnodig.

Morele dilemma’s               

De lectuur van deze ongemeen knappe historiografie doet onwillekeurig vragen rijzen over de morele dilemma’s waarmee deze zakenlieden werden geconfronteerd. De meesten onder hen waren geen nazi-aanhangers en steunden voor 1933 eerder de centrumrechtse partijen. Wat zou er gebeurd zijn indien zij vlakaf geweigerd hadden met de nazi-schurkenstaat samen te werken? Voor kunstenaars en wetenschappers, zoals Thomas Mann en Einstein, was het dilemma niet zo prangend. Als zij emigreerden namen ze hun ‘human capital’ met zich mee. Deze zakenlui riskeerden echter dat de nazi’s, in geval van tegenwerking, hun bedrijven zouden nationaliseren. Zij hadden dus meer te verliezen.

Uiteraard kan men niet van elke zakenman verwachten een Schindler te zijn die op gewiekste wijze honderden Joden redde van de nazi-moordmachine. Maar toch, als je de gewilligheid en zelfs het enthousiasme ziet waarmee deze zakenlui in de nazi-oorlogseconomie meedraaiden en daarmee fabuleuze winsten opstreken, dan kan men hun morele medeplichtigheid moeilijk ontkennen. Het is goed dat David De Jong hier de puntjes op de i heeft gezet.

Geen lijntjes doortrekken

In een laatste hoofdstuk heeft de Jong het over de politieke betrokkenheid van deze families in het Duitsland van na de oorlog tot op heden. De auteur wijst erop de nazaten van deze families centrumrechtse partijen zoals FDP en CDU-CSU en organisaties die de vrijemarkteconomie promoten, zoals het Duitse von Mises-Instituut, sponsoren. De auteur laat hier uitschijnen dat deze steun een soort verwaterde verderzetting is van hun vroegere nazisympathieën. Dat is nogal kort door de bocht. Men kan het zakenlieden moeilijk verwijten dat zij geen (legale) donaties geven aan partijen die hen zonder vergoeding willen onteigenen (communisten) of hen zwaar willen belasten en reguleren (socialisten).

De Jong had misschien aandachtiger de door hemzelf geciteerde woorden van aanklager Telford Taylor in het proces tegen Flick moeten lezen. ‘De verdachten, aldus Taylor, gaven blijk van hun toewijding aan het winstsysteem, maar ze waren minder gehecht aan bepaalde andere fundamentele principes waarop de ondernemersgemeenschap van elke beschaafde natie zou moeten bouwen.’ (p.252)

Inderdaad, vrij ondernemerschap is meer dan alleen winst maken. Het betekent ook dat men de eigendom van iedereen respecteert en geen eigendomsroof pleegt, zoals arisering, en dat men zijn winst maakt via vrije concurrentie en niet via staatskapitalistische oligopolies. De Jong zou moeten toejuichen dat deze zakenlieden nu de ideeën van Ludwig von Mises, een voor de nazi’s gevluchte Jood, steunen. Voor een bekering tot de goede principes is het immers nooit te laat.

Boudewijn Bouckaert (1947) is emeritus hoogleraar rechten en 'law and economics' aan de Ugent. Hij was Vlaams Parlementslid voor LDD en voorzitter van de klassiek-liberale club Nova Civitas en van het Overlegcentrum voor Vlaamse Verenigingen. Vandaag is hij voorzitter van de klassiek-liberale denktank Libera!

Meer van Boudewijn Bouckaert
Commentaren en reacties