JavaScript is required for this website to work.

Nederland, hier én aan de overkant

Karl Drabbe5/7/2014Leestijd 4 minuten
TitelNederland, hier én aan de overkant
AuteurHugo De Schepper
UitgeverPapieren Tijger
ISBN9789067282857
Onze beoordeling
Aantal bladzijden128
Prijs€ 35

Vier jaar terug publiceerde de jonge historicus Joey De Keyser het boek Vreemde ogen. Een kijk op de Zuidelijke Nederlanden 1400-1600. Toen zowat het meest geavanceerde en verstedelijkte gebied van Europa, zeker als je er de noordelijke gewesten Zeeland en Holland bij rekent. Zoals vandaag reisden vele handelaars, kooplui, politici, kunstenaars en hogere ambtenaren naar onze deltaregio. Vele hunner geschriften zijn nagelaten en geven een goed beeld van het leven in de Lage Landen bij de Noordzee, ook wel ‘Vlaanderen’ – jawel als verzamelnaam voor het geheel – genoemd, Nederland of Belgium. Synoniemen voor diezelfde rijke regio waar Maas en Schelde vloeien.

Niet alleen dagboeken en reisnotities uit de vroegmoderne tijd tonen een verrassend ‘unitair’ beeld van die Nederlanden in noord én zuid. Ook kaarten, door de eeuwen heen, geven een getrouw beeld van hoe een elite uit de Nederlanden naar de eigen regio keek. En hoewel Lode Wils in zijn synthese Van Clovis tot Happart – ik moet toegeven dat ik zijn actualisering Van Clovis tot Di Rupo nooit heb gelezen – eerder de nadruk legt op de verscheidenheid van de ‘protonaties’ in de Zeventien en oneffen Nederlanden – er is immers nooit een duidelijke definiëring geweest van die 17, men heeft ‘zich in allerlei bochten gewrongen om dat symbolische getal zeventien met provincienamen of met feodale titels in te vullen’ (p. 17) – de uit Vlaanderen afkomstige in Nederland docerende emeritus historicus Hugo De Schepper toont in een recente uitgave aan dat er wel degelijk een Nederlands natiebesef heerste van de vroegmoderne tijd – hij gaat zelfs terug tot de late middeleeuwen – tot op de vooravond van de Belgische revolutie.

Daartoe beroept de prof zich vooral op de studie van landkaarten door de eeuwen heen. Maar net als Joey De Keyser doet hij beroep op de klassieke beschrijvingen van onze gewesten van o.a. Albrecht Dürer en Guicciardini. Daar en in tal van andere geschriften worden, door de eeuwen heen, Vlaams, Nederlands, Belgisch door elkaar gebruikt als pars pro toto en homoniem voor onze deltaregio. Zelfs na de scheiding. Hoogstens worden nadien begrippen gebruikt als ‘Franse’, ‘Hollandse’ en ‘Oostenrijkse Nederlanden’ om de politiek-militair uit elkaar gerukte delta te benoemen. Maar de naam ‘Nederlanden’ bleef behouden voor het geheel. Zelfs ‘aparte kaarten van de Republiek en van het Oostenrijkse Nederland waren veeleer uitzonderlijk. Zowel binnen als buiten de Nederlanden werd het cartografisch beeld (…) als één land bepaald’. (p. 45) Overigens, zelfs als Peter Minnewit (alias Pieter Minneurt of Pierre Minuit), die uit het Kleefse (vandaag dus Duitse) stadje Wesel afkomstig is, Manhattan koopt en de kolonie ‘Belgica Nova’ begint, heet die evenzeer ‘Nieuw Nederlandt’ op kaarten en officiële documenten. (p. 85)

Natuurlijk waren er verschillen tussen de gewesten. Maar er is tot de scheiding van de Nederlanden een duidelijk kerngebied van Vlaanderen, Doornik, Brabant, Zeeland en Holland – soms ook het Utrechtse oversticht (min of meer de huidige provincie Utrecht), en ‘de rest’. Dat laatste is dan de periferie. Die – in het noorden – eerder op het oosten, op het Duitse keizerrijk en dito geopolitieke en sociaaleconomische ruitme was gericht. En in het zuiden van de Lage Landen keek men eerder naar … inderdaad … het zuiden. Niet Frankrijk, maar Spanje. Het katholieke moederland tot wiens Habsburgse rijk de Nederlanden hoorden, tenminste tot 1648. Als er dus sprake was van een mentale, cultureel-politieke (centralisering, calvinisme-katholicisme) of sociaal-economische scheiding (o.a. verstedelijking, handel-landbouw, scholingsgraad …) dan kun je spreken van een centrum-periferiestructuur, en niet van een noord-zuidverschil. Dat volkstaal hier ook een element is, bespraken we eerder al n.a.v. de herinnering van de Unies van Atrecht en Utrecht. De Schepper: er bestond in die tijd ‘helemaal geen antagonisme noch een scheiding tussen het zogenaamde “noorden” en “zuiden” van de Nederlanden, in tegenstelling tot wat de meeste onderwijshandboeken hebben geleerd en nog altijd leren’. (p. 29). In de tegenwoordige tijd dit stellen, is wel niet correct. Misschien is het lang geleden dat de emeritus nog leerboeken geschiedenis uit het ‘zuiden’ heeft gezien. Maar dit doet niets af van het feit dat de apriorismen over ‘Vlaanderen’ versus ‘Holland’ ‘kunstmatig’ zijn, zoals de historicus-auteur zelf stelt (p. 29).

Ook na de scheiding van de Nederlanden in 1585 (de facto) en 1648 (de jure) bestond er echter een Nederlands besef overheen de gewesten. Het prinsbisdom Luik hoorde daar niét toe, het huidige Belgisch Limburg maakte daar haast integraal deel van uit. Ook dat uit zich in het gebruik in noord en zuid (en in buitenland) van dezelfde begrippen – alweer, nog steeds – voor de regio. Het zuiden noemde zich ‘Nederlands’, en zo ook het ‘Noorden’, en omgekeerd maakten beide regio’s – dus ook al beleefde de Republiek al volop haar geroemde Gouden Eeuw – gebruik van de Belgische begrippen Belgium, Belgica of Gallia Belgica. Elders sprak men gemeenzaam over ’the Lovve Countries, otherwise alled Flanders’, Flamengs, la Flandres, Flandes, Fiandra, Dietschland, de ‘langue Thioise’ of ‘Dietsche tonghe’, over Paese Basso/Paesi Bassi, Pais Bajo/Paises Baxos, Pais Bas, ‘bovendien inwisselbaar met Belgium of met wat daarvan afgeleid werd’ (p. 20-22). Al die substantieven en adjectieven sloegen, volgens De Schepper, op ‘de territoria die door de Bourgondisch-Habsburgse monarchen waren samengevoegd. De synoniemen (zie hoger) waren een weergave van de reële interactie tussen de internationale onafhankelijkheid, de politiekinstitutionele (sic) staatsvorming en de intellectueelculturele (sic) en economische integratie binnen de betrokken geografische ruimte’. (p. 23) Verder stelt hij: dat ‘de Lage Landen geen contrasterende entiteiten boven en onder de grote rivieren (laten) zien, maar integendeel een in grote mate coherent en op elkaar afgestemd geheel van provincies’ (p. 31).

Begrippen als ‘Nederlands’, ‘Hollands’ (het voetbal, horresco referens), ‘Belgisch’ en ‘Vlaams’ hebben vandaag ‘een geheel of gedeeltelijk andere betekenis en inhoud gekregen dan die welk ze gedurende eeuwen hadden’, schrijft De Schepper al in de inleiding van zijn vlot leesbare en rijk geïllustreerde Belgium dat is Nederlandt. ‘In de contemporaine bronnen komen de benamingen “Noordelijke” en “Zuidelijke Nederlanden” voor 1800 helemaal niet voor’. (p. 31)

Een aanrader voor wie ‘hier en aan de overkant, daar en hier is Nederland’ in kaart- en schriftbeeld verder wil verkennen. Of ontdekken.

Karl Drabbe is uitgever van ERTSBERG. Hij is historicus en wereldreiziger en werkt al sinds 1993 mee aan Doorbraak.

Commentaren en reacties