Nederlanders zijn (waren) geen fascisten
Titel | In de ban van een beter verleden |
---|---|
Subtitel | Het Nederlandse fascisme 1923-1945 |
Auteur | Willem Huberts |
Uitgever | Vantilt |
ISBN | 9789460043178 |
Onze beoordeling | |
Aantal bladzijden | 277 |
Prijs | € 24.95 |
Ja, er bestond zoiets als een Nederlands fascisme, maar dan wel een fascisme sui generis.
Het Nederlands fascisme tijdens het interbellum was geen heus fascisme. Dat is ongeveer de synthese van Willem Huberts in zijn recente boek In de ban van een beter verleden, waarin hij een caleidoscoop schetst van alle partijen, verenigingen en bladen die tijdens het Nederlandse interbellum binnen een fascistische bandbreedte zouden kunnen geplaatst worden.
Hoorde bij die inleiding een ‘spoiler alert’ en hoeft u het 277 blz. tellende boek, gebaseerd op een doctoraal proefschrift, niet te lezen? Neen. Want In de ban van een beter verleden biedt voor het eerst sinds de verdienstelijke poging van Wim Zaal een helder overzicht van fascistische en fascistoïde bewegingen in Nederland.
Wélk fascisme?
Alles staat en valt natuurlijk met het referentiekader. Plaats: Nederland. Periode: interbellum en Tweede Wereldoorlog, meer bepaald 1923-1945. Ideologie: fascisme, alhoewel.
Wélk fascisme in het Nederlandse interbellum brengt Huberts in kaart? Dat maakt het meteen boeiend, want een vorser die zich aan een studie van het containerwoord fascisme begeeft, moet duidelijk zijn onderwerp aflijnen en determineren. Zowel in een eerste als in een laatste hoofdstuk laat Huberts verschillende fascismetheorieën en -typologieën de revue passeren. Alsof hij zich maar al te goed besefte dat hij zich op glad ijs bevond tussen Stanley Payne, Robert Paxton, Ernst Nolte, Roger Griffin en de vele andere theoretici en historici. Na afweging, kiest Huberts ervoor om de in het intbellum actieve bewegingen en partijen af te meten op het zogenaamde fascistische minimum van Roger Griffin.
Eendagsvliegen
In de ban van een beter verleden schetst het wel en wee van de tientallen organisaties en partijen die op een of andere manier een beroep deden op het fascisme dan wel zichzelf ronduit fascistisch noemden. Wie een beetje kaas heeft gegeten van de Nedelrandse politieke geschiedenis is wel bekend met het Verbond van Actualisten, Zwart Front en de Nationaal-Socialistische Beweging (NSB) van Antoon Mussert. Maar de grote Algemeene Nederlandsche Fascisten Bond, het Verbond voor Nationaal Herstel, Vereeniging De Bezem zijn, van de belangrijker organisaties minder bekend. Om nog maar te zwijgen over pakweg de Nederlandsche Bond van Belastingbetalers, Nederlandsche Oranje Nationalisten, maar liefst negen elkaar bestrijdende versies van de NSNAP (Nationaalsocialistische Nederlandse Arbeiderspartij), Oranje-Fascisten, Nationaal Verbond Plicht, Orde, Recht, het (Noord-)Nederlandse Verdinaso, Revolutionair Fascistisch Eenheidsfront en tientallen andere organisaties en partijen. Het is een immense en haast onbegonnen lijst die Huberts in kaart brengt, wat van het Nederlands fascisme destijds ook de risée maakte in politiek Nederland, en onder meer leidde tot de eigentijdse brochure De koddige geslachtstafel van het Nederlands fascisme 1923-1934, een uitgave van de katholieke partij RKSP.
Als een kat die zijn jongen tracht te vinden, brengt Huberts meticuleus een ‘who’s who in fascist Holland’ in kaart. Al krijgt het ene lemma heel wat meer aandacht dan het andere. Het beschikbare bronnenmateriaal is daar debet aan. Maar ook het vaak kortstondige en chaotische karakter van vele verenigingen die Huberts – velen noemt hij ‘eendagsvliegen’ – binnen het fascisme plaatste.
Petten en hoeden
Behalve de exhaustiviteit van het Nederlands fascisme die de auteur nastreefde, is de chronologische opdeling in vier fasen boeiend en vooral de tweedeling in twee strekkingen. Om het met de beeldspraak van de jaren 30 te zeggen: binnen de brede ‘fascistische’ stroming had je ‘de petten’ en ‘de hoeden’. De ‘petten’, dat sloeg op de radicale, opzwepende, grote meetings organiserende en op het morrende volk inspelende fascisten, die in stijl en optreden Mussolini en Hitler enigszins als model namen. De ‘hoeden’ zijn heren uit de burgerlijke elite, professoren vaak, die in de studeerkamer en de bibliotheek salon hielden, tijdschriften publiceerden en zelfs invloed trachtten uit te oefenen op conservatieve Kamerleden en ministers. ‘Hoeden’ zijn theoretici, ‘petten’ de activisten. De ‘hoeden’ waren reactionairen die terug wilden naar de tijd-van-toen, de ‘petten’ revolutionairen die een ‘volks’ fascisme nastreefden. Ze vonden elkaar niet. De kloof was te groot. Wat ook het echec van een bredere beweging of partij in de hand heeft gewerkt.
Mislukt fascisme
Al heeft natuurlijk ook de bredere politieke context ermee te maken dat het Nederlands fascisme er niet alleen erg verdeeld was, geen overtuigende leiders vond, en evenmin een draagvlak vond. Nederland was tijdens de Groote Oorlog neutraal gebleven, en had geen jonge generatie naar ‘revolutionaire vernieuwing’, naar ‘kladderadatsch’ strevende activisten die het hele systeem overhoop wilde gooien. Nederland ‘ontkwam aan de politieke en sociale ontreddering die optrad in de oorlogvoerende naties.’ De verzuiling ‘zorgde voor stabiliteit’, waardoor er in het land ‘niet zo’n rijke voedingsbodem voor malcontenten bestond’. Wel was er een ‘groeiende en zich luidruchtig manifesterende groep conservatief-liberale burgers die ontevreden waren over “de nieuwe tijd”’. Reactionairen zeg maar. Die laatsten – de ‘hoeden’ – vonden elkaar in het Verbond voor Nationaal Herstel, dat één Kamerzetel haalde; de NSB haalde er vier.
Nederlands fascisme
‘Al met al duurde de fascistische tocht door het Nederlandse politieke landschap maar kort en hij eindigde in een totaal echec,’ schrijft Huberts. Opkomst, verdeling, greep naar de macht tijdens WO II en instorting komen allen bevattelijk aan bod in dit boeiende overzichtswerk.
Tot slot onderzoekt Willem Huberts of er sprake is van een ‘Nederlands fascisme’ (ja) en of dat congruent is met ‘generiek fascisme’ (neen). Dat laatste wordt gekenmerkt door volgende ‘karaktertrekken’, gebaseerd op Griffins ‘fascist minimum’: revolutionair, palingenetisch (streven naar een radicaal vernieuwde natie en nieuwe mens), populistisch en ultranationalistisch. Van de zeven grootste, belangrijkste Nederlandse fascistische partijen is er één die voldoet aan alle vier criteria van dat fascistische minimum: het Zwart Front (1934-1941) van Arnold Meijer. Alle anderen waren immers eerder nationaal-conservatief dan revolutionair, trouw als ze waren aan het Nederlandse huis van Oranje. Enkel het Zwart Front wilde de grote staatkundige of institutionele ‘kladderadatsch’ en hanteerde een aangepaste stijl en tonaliteit.
In Nederland waren er dus maar weinig ‘échte’ fascisten.
Karl Drabbe is uitgever van ERTSBERG. Hij is historicus en wereldreiziger en werkt al sinds 1993 mee aan Doorbraak.
Naar goede traditie vindt vandaag voor de tiende keer een grote manifestatie voor meer autonomie plaats in Catalonië. Wat zal de impact zijn?