JavaScript is required for this website to work.
post

Staatsman van ijzer en bloed (deel II)

Otto von Bismarck 200 jaar geleden geboren

Dirk Rochtus31/3/2015Leestijd 6 minuten

Zijn naam deed velen sidderen. Otto von Bismarck, stichter van het Duitse Rijk, werd 200 jaar geleden geboren.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Deel II (lees zeker ook Deel I)

De volgende passages over Bismarck zijn overgenomen uit mijn boek ‘Dominant Duitsland’ dat in 2013 bij Pelckmans verscheen. De eindnoten die in het boek voorkomen zijn in onderhavige tekst weggelaten. 

‘Kulturkampf’

Luther, die met zijn stellingen aan de kerkpoort van Wittenberg in 1517 de grondslag legde voor het protestantisme, groeide uit tot het symbool van het nationale verzet tegen de macht van de katholieke Kerk als dwingelandij. Bismarck die naast kanselier ook minister-president van Pruisen en als dusdanig vaandeldrager van een protestantse natie was, bond op zijn beurt de strijd aan met het ‘Zentrum’ en de katholieke clerus als de vertegenwoordigers van Rome in Duitsland. In een dispuut met de Heilige Stoel sprak hij in 1872 de beroemde woorden: ‘Nach Canossa gehen wir nicht,’ waarmee hij verwees naar de boetetocht die koning (en later keizer) Heinrich IV in 1077 naar het buitenverblijf van de toenmalige paus had ondernomen om er zich aan de kerkvorst te onderwerpen. De Reichstag keurde heel wat wetten goed die de vrijheid van de clerus beknotten of zelfs de jezuïetenorde verboden. De ‘Kulturkampf’ tussen staat en Kerk had echter politiek gezien een averechts effect. Slechts enkele doelstellingen van Bismarck bleven overeind zoals de invoering van het burgerlijke huwelijk. Bij achtereenvolgende verkiezingen voor de Rijksdag klom het ‘Zentrum’ van 18,6% in 1871 naar 28% in 1874.

Socialisten

De kanselier kreeg al vlug een andere interne vijand in het vizier, de socialisten, en om hen vanaf 1878 te kunnen bestrijden met de zogenaamde ‘Sozialistengesetze’ had hij ook de steun van het ‘Zentrum’ nodig in de Rijksdag. De ‘Sozialistische Arbeiterpartei’ (SAP) vormde als vertegenwoordiger van de in het kielzog van de industrialisering groeiende arbeidersklasse een uitdaging voor het establishment. Ze was in 1875 in Gotha ontstaan uit de versmelting van de ‘Allgemeiner Deutscher Arbeiterverein’ (ADAV) van Ferdinand Lassalle en de ‘Sozialdemokratische Arbeiterpartei’ (SDAP) van August Bebel en Wilhelm Liebknecht. Het socialisme van Lassalle draaide rond coöperatieve genootschappen en een sterke rol voor de natiestaat, dat van Bebel en Liebknecht in navolging van Karl Marx was revolutionair en internationalistisch georiënteerd. De oprichters van de SDAP hadden na de annexatie van Elzas en Lotharingen gestemd tegen de verdere toekenning van oorlogskredieten in de Frans-Duitse Oorlog en zich daarmee de reputatie van ‘vaterlandslose Gesellen’ op de hals gehaald. Bebel sprak in de Rijksdag zelfs zijn sympathie uit voor ‘La Commune’, de revolutionaire stadsraad die getracht had om in Parijs tussen maart en mei 1871 een nieuwe maatschappij op basis van radicaal-socialistische ideeën te vestigen. Bismarck ging de socialisten in 1878 te lijf met de ‘Sozialistengesetze’. Socialistische verenigingen en publicaties werden verboden, maar de Rijksdagfractie van de partij zelf kon voort blijven werken. In 1890 hief de nieuwe keizer de repressieve wetten op. Veel hadden ze niet geholpen, de ‘Sozialdemokratische Partei Deutschlands’ (SPD) zoals de socialistische partij zich vanaf dat jaar noemde, was gesterkt uit de catacomben gekomen. De kanselier had ook geprobeerd om met een andere soort wetten de arbeidersklasse te paaien en te immuniseren tegen de lokroep van de sociaaldemocratie, namelijk met de ‘Sozialgesetze’ die voorzagen in een pensioen en in een verzekering tegen ziekte en werkloosheid.

‘Grote Wende’

Naast de katholieken en de socialisten pakte Bismarck ook de liberalen aan. Economisch en financieel wilde hij inpikken op de tendens naar protectionisme die overal buiten de Angelsaksische wereld sterker werd. Duitsland beleefde in 1873 de zogenaamde ‘Gründerkrach’, een crash die voortvloeide uit een oververhitting van de economie vlak na de ‘Gründung’, de stichting van het Rijk. De depressie duurde zes jaar. Heel die tijd heersten angst en onzekerheid bij de bezittende klassen die dan nog werden verscherpt door het opkomende socialisme. De middenklasse legde de schuld voor de crisis bij het liberalisme dat een ongeremd kapitalisme zou verdedigen en zocht haar heil in de armen van een sterke beschermende staat. Verschillende sectoren vormden belangengroepen die van de staat verwachtten dat hij in hun voordeel zou interveniëren in het economische leven. De staalbaronnen drongen aan op een ‘Schutzzoll’, een beschermingstol op de invoer van buitenlands staal. De eigen productie ging in stijgende lijn, tussen 1871 en 1873 bijvoorbeeld van 1,6 naar 2,2 miljoen ton, maar de binnenlandse vraag daalde door de crisis. Dat Frankrijk ook tol op buitenlands staal hief, zette de roep naar protectionisme in Duitsland kracht bij, zeker als argument in de strijd tegen de economische crisis. Ook gedeelten van de landbouwsector zagen wel iets in een graantol. De beweging voor de invoering van toltarieven beriep zich ook op de ‘bescherming van de nationale arbeid’. In die ‘Schutzzoll’ zag de kanselier de gedroomde kans om het Rijk meer inkomsten te verschaffen en financieel onafhankelijk te maken van de bijdragen van de bondsstaten. Twee mislukte aanslagen in mei en juni 1878 op Bismarck verschaften hem de gelegenheid om de ‘Grote Wende van 1878/79’ door te voeren waarmee hij het politieke en economische liberalisme een mokerslag toediende. De socialisten kregen onterecht de schuld voor de aanslagen toegewezen.

Wereldmarkt

In de heersende crisissfeer kon de kanselier de ‘Nationalliberale’ overhalen om de ‘Sozialistengesetze’ goed te keuren, wetten waarmee de liberalen hun eigen principe overboord gooiden dat een politieke overtuiging op zich geen strafbare handeling uitmaakte. De publieke verontwaardiging over de aanslagen leverde Bismarck bovendien bij de verkiezingen van 30 juli 1878 een conservatieve meerderheid in de Rijksdag op voor het aannemen van de tol. Historici zoals Winkler zien uit de tolheffing op graan en staal het bondgenootschap van ‘Rittergut und Hochofen’, van de adellijke elites en de staalbaronnen, oprijzen als een hindernis voor de democratisering van Duitsland. Oudere stemmen zoals die van Paul Lensch, journalist en SPD-lid van de Rijksdag, geloofden juist dat de ‘Schutzzoll’ de Duitse industrialisering door kartelvorming en afzet op de eigen afgeschermde markt heeft aangezwengeld. Door hogere exportpremies kon de industrie bovendien haar positie op de wereldmarkt uitbreiden. Voor Lensch was het duidelijk ‘daß das neue Deutschland seine Zelte von der Ilm an die Ruhr verlegt habe.’ Duitsland had zijn ’tenten verplaatst’ van het aan de Ilm gelegen beschouwelijke Weimar van Goethe naar het Ruhrgebied van de staalbaronnen zoals Krupp en Thyssen. Duitsland was niet enkel meer het land van de dichters en denkers, maar ook dat van de industriëlen en imperialisten. In zijn oorlogsdagboek zou de nationalistische publicist Ernst Jünger ervoor pleiten de ‘klassieke geest van Weimar’ te vervangen door de technisch-industriële ‘Geist von Essen’. Het belang van die kartels voor de Duitse zware industrie bleek ook op het einde van de Tweede Wereldoorlog in 1945 toen Duitsland van de Amerikanen zijn kartelsysteem moest opgeven omdat het ‘een wezenlijke basis van zijn industriepotentieel en bron van hoge planbaarheid, maar ook basis van zijn superioriteit in Europa was.’ De ‘Wende’ van 1878/79 veranderde het gezicht van Duitsland. Het liberalisme capituleerde voor Bismarcks autoritaire politiek en viel uiteen in een rechtse en een linkse partij. De adel als klasse bleef economisch overeind en kon haar politieke en maatschappelijke invloed verder blijven uitoefenen. Duitsland zelf groeide uit tot het economische ‘powerhouse’ van Europa. Het Duitse nationalisme keerde zich niet alleen tegen de vijand die links stond, de sociaaldemocratie, maar leidde uit de groeiende economische macht van het Rijk ook aanspraken af op een grotere rol in de wereld.

‘Nieuwe Koers’

Kanselier Bismarck was helemaal niet te vinden voor lichtzinnige buitenlandse avonturen. De buurmogendheden stelde hij gerust met de verzekering dat het Rijk ‘saturiert’ was en niet op expansie uit was in Europa. Ook in koloniaal bezit was de kanselier niet bijzonder geïnteresseerd, op enkele kleinere te verwaarlozen territoria na zoals Samoa. Bismarck wilde verhinderen dat Frankrijk, dat op wraak zon wegens het verlies van Elzas-Lotharingen, een bondgenootschap met Rusland smeedde, want dan zou het Duitse Rijk aan twee kanten ingesloten zijn door de vijand. Met Rusland zocht hij toenadering, maar ook met Oostenrijk-Hongarije. Beiden samenbrengen in een duurzame alliantie met Duitsland was het onmogelijke verlangen van twee machten die elkaars concurrenten waren op en omwille van de Balkan. Alleen de Tweebond, het defensieverdrag tussen Duitsland en Oostenrijk-Hongarije, was succes beschoren en wel tot het bittere einde in 1918. De grondstroom van het nationalisme nam niet langer genoegen met een ‘verzadigd’ Rijk, maar richtte zich meer en meer op de wijde wereld. Het jaar 1890 bracht de wending. Sinds twee jaar zat er een nieuwe jonge keizer op de troon die vanonder de vleugels van de oude kanselier weg wilde. Een binnenlands probleem verscherpte het conflict tussen beiden. Bismarck overwoog met een nieuw ‘Sozialistengesetz’ de socialisten weer hard aan te pakken, Wilhelm II echter wilde vanuit een ‘sociale monarchie’ verzoening met de arbeidersbeweging. Op 17 maart 1890 nam Bismarck ontslag, niet zonder de schijn te wekken dat het omwille van de vijandige houding was die de keizer tegenover Rusland zou aannemen. Daarmee voedde hij de gedachte dat de keizer zijn bedachtzame buitenlandse politiek als evenwichtsoefening tussen de verschillende Europese machten lichtvaardig op het spel zette. Inderdaad zou de monarch een ‘Neuer Kurs’ gaan varen. Het verdrag van 1 juli 1890 waarbij Duitsland en Groot-Brittannië Zanzibar en Helgoland met elkaar ruilden, wekte bijvoorbeeld al het wantrouwen van Rusland op. Lonkte Berlijn nu naar het British Empire, de grote rivaal van het tsarenrijk in Centraal-Azië? Maar de voorbereidingen voor dat verdrag waren nog onder Bismarck gebeurd. Het was ook de door Bismarck ingeluide protectionistische politiek waaronder de Russische graanexport naar Duitsland zwaar leed. Ondertussen stilde de Franse beurs de Russische kredietbehoeften. Het hoefde niet te verwonderen dat Rusland meer toenadering tot een gewillig Frankrijk zocht en beide landen uiteindelijk op 17 augustus 1892 een militaire conventie sloten. Voor Duitsland betekende dat het begin van de ‘Einkreisung’, de omsingeling door zijn buurstaten op zijn westelijke en oostelijke flank.

(Otto von Bismarck overleed op 30 juli 1898 op zijn landgoed Friedrichsruh bij Hamburg.)

 

Dirk Rochtus, Dominant Duitsland. Economische reus, politieke dwerg?, Pelckmans 2013, 228 p., ISBN 9789028971332

Te verkrijgen via bol.com of [email protected]

 

Foto: het Bismarckmonument in Hamburg.

Dirk Rochtus (1961) is hoofddocent internationale politiek en Duitse geschiedenis aan de KU Leuven/Campus Antwerpen. Hij is voorzitter van het Archief en Documentatiecentrum voor het Vlaams-nationalisme (ADVN). Zijn onderzoek gaat vooral over Duitsland, Turkije, en vraagstukken van nationalisme.

Commentaren en reacties