Tegen de verloedering
De blijvende betekenis van Paul de Wispelaere
Paul zocht antwoorden op weerbarstige vragen als: Hoe schep ik leven, hoe bekamp ik het verlies, hoe bewaar ik de wortels van schoonheid en herinnering.
foto © Belga
Elk boek van Paul de Wispelaere is een poging tot ontleding van herinnering en verlangen, als een mot aangetrokken door de vlam.
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementHerinnering en verlangen, dat was de opdracht die Paul de Wispelaere zichzelf gesteld had. Elk boek van hem is een poging tot ontleding van herinnering en verlangen, als een mot aangetrokken door de vlam, of om het met Lucebert te zeggen: ‘Zingende denkt hij/dat hij het tientallen vloeistoffijne meisjeslijf/in een gipsen snaar gevangen heeft/Ja dat denkt hij/Hij denkt dat’.
De wreedste en de mooiste maand
Paul zocht antwoorden op weerbarstige vragen als: Hoe schep ik leven, hoe bekamp ik het verlies, hoe bewaar ik de wortels van schoonheid en herinnering. Want elke seconde sterven er duizenden hersencellen af, en verlies ik steeds meer controle over wat ik doe, ervaar, wil bewaren. Elke dag word ik minder menselijk en slaag ik er met steeds meer moeite in geheugen te verzoenen met levenslust.
‘April is the cruellest month, breeding
Lilacs out of the dead land, mixing
Memory and desire, stirring
Dull roots with spring rain’.
(T.S. Eliot, The waste land)
Doe Pauls meesterwerk open, Het Verkoolde Alfabet(1992). Opgebrand en alleen nog ontcijferbaar met grote inspanning kreukelen de geblakerde bladzijden van het leven. Leven is archeologie. ‘Oktober is de mooiste maand om het contact te herstellen met de doden’, schrijft hij. ‘Hun grafstenen zijn nog warm van de zon, maar er liggen al dorre bladeren op’. En: ‘Het zaad moet sterven eer het weer kan kiemen’. Leven is erotiek, de opheffing van de tijd. La petite mort. Guido Van Heulendonk omschrijft de kern van Pauls ‘dagboek’ als ‘doorleefd, opstandig heimwee naar het verloren paradijs in die machteloze woede om alles wat vernietigd werd door blind mercantilisme en materialisme’.
Libertair socialist
Ikzelf leerde de Wispelaere kennen toen hij me aantrok als wetenschappelijk medewerker op UIA. Hij had alles gelezen wat ik in mijn wilde jaren had geschreven, vooral in Restant, en hij vond dat goed. Nu denk ik dat hij allicht bij Hedwig Speliers te rade was gegaan, met wie hij ooit het tijdschrift Diagram had opgezet, dat later opging in Komma. Speliers was een enfant terrible, had in 1971 Streuvels gevierendeeld, en wentelde zich graag in de polemiek (Wij Galspuwers, 1965; Die Verrekte Gelijkhebber, 1973). Speliers bepleitte een metaforisch-rationele poëtica, en werd daarom opgenomen in de redactie van Restant.
Ik heb nogal wat cursussen van Paul overgenomen. Kon hij vruchtbaar schrijven. In 1976 verschenen kort na elkaar de aanzet van zijn ecologisch denken, Een Dag op het Land, én Louis-Paul Boon. Een Tedere Anarchist. Paul, die groothartig maar vaak weifelend overkwam, keek erg op naar de onbeschaamdheid van Boon. In een interview uit de winter van 1979-1980 dat in Restant verscheen, omschreef hij zichzelf als een anarchistisch socialist, zelfs een libertair socialist.
Universele Einzelgänger
Hij leed aan ‘een belangrijke gespletenheid. Er zit in mij een uitgesproken intellectualistische kant met een behoefte aan rationaliseren en beheersen van de dingen, en dat gebruik ik ook als een wapen in mijn persoonlijk leven, wanneer ik me door gevoelsmatige factoren bedreigd voel’. Dat klopt. In Het Verkoolde Alfabet geeft hij meermaals toe dat hij de drempel tot verzoening bij ruzies niet kan oversteken. Maar er is nog een tweede kant: ‘Ik ben heel sterk emotioneel en irrationeel en dat maakt het mij dan weer onmogelijk om als schrijver in modellen te denken en sterk te formaliseren’.
Met die uitspraak bevestigt de Wispelaere eigenlijk wat Pierre Dubois en Cyrille Offermans hem al heel de tijd hadden voorgehouden: ‘Jij schrijft voortdurend hetzelfde boek’. Want Paul wou niet loslaten, kon niet loslaten. Zijn obsessie om alles te bewaren, zijn Sisyfusarbeid om de herinneringen weer tot leven te wekken zoals de maand april doet met het uitgeloogde land, sluit hem uit alle literaire scholen uit. Paul verwierp alle dogmatische ideologieën, hij was een universele Einzelgänger. Maar juist zijn twijfel en zijn onmacht om greep te krijgen op mens en omgeving maakten van hem ook een ‘bruggenbouwer’, naar de gelukkige titel die Andreas Van Rompaey aan zijn pas gepubliceerde studie gaf (Bruggenbouwer, Damme, Zorro-Feniks 2020, 244 blz.)
Arkprijs van het Vrije Woord
De Wispelaere leefde in onmin met de tijd, niet met de mens. Ook al brak hij vriendschappen af wanneer hij stiet op apodictisch gedrag. Dat gebeurde onder meer met Daniel Robberechts en Willy Roggeman, later ook — tijdelijk — met Jeroen Brouwers toen die het hele Vlaamse schrijversgild doelbewust schoffeerde (‘Julien Weverbergh en Ergher’ en ‘Vlaanderen op zijn Erghst’ in Maatstaf 1976; beide stukken vormen de kern van Vlaamse Leeuwen, 1994). Misschien speelde enige korzeligheid mee omdat Brouwers in 1974 niet was ingegaan op een officieus voorstel hem als ere-Vlaming de Arkprijs van het Vrije Woord toe te kennen in 1974.
Dirk Leyman in De Parelduiker (2010): ‘In 1974 was Brouwers medegedeeld dat hij de Arkprijs zou krijgen, op voorwaarde dat hij op voorhand zou toezeggen de prijs te zullen aanvaarden. Het was het toenmalige Nieuw Vlaams Tijdschrift dat de prijs toekende, en de drie redacteuren die hem ‘in het geheim’ hadden benaderd waren Paul de Wispelaere, Jef Geeraerts en Karel Jonckheere. Die aanpak vond Brouwers ‘oneervol en beneden zijn waardigheid’.
Herinneringen maken alles nieuw
Paul wou niet vergeten, maar speelde op veilig. Hij aanvaardde geen dictaten, niet van de kerk, niet van de loge, niet van de academische wereld, niet van een partij, en zeker niet van technocraten en speculanten die eindeloze groei nastreven. Hij ging daar ver in. Eenzijdigheid stond voor hem gelijk met utopische onbereikbaarheid. ‘Van zijn kritiek op de utopie, althans op het vaak impliciet totalitaire karakter daarvan, maakte hij geen geheim. Zelf was hij liever een praktische, kleinschalige utopist’, noteerde Cyrille Offermans. Ik zou eraan toevoegen: een vrijwel illusieloze utopist. Zoals Louis-Paul Boon, Hugo Raes, Sybren Polet, Hans Magnus Enzensberger of Michel Leiris. Altijd in het besef dat de werkelijkheid sneller wegvliedt dan je ze kunt vastleggen.
Wat sommige critici daarom voor heimwee, ja zelfs landerigheid houden, heeft niets vandoen met heimatliteratuur, heeft niets vandoen met regressie of atavisme. Herinneringen dienen niet om de tijd te bevriezen. Herinneringen maken alles nieuw, ook in hun fragmentarisering, in hun zelfbegoocheling, in hun hersenrot. Alleen flarden komen boven, maar herinneringen scheppen weer de voorwaarden om de wereld op te wekken in en door woorden. Ze zijn het broedsel van nieuwe tijdlijnen.
Filosofie van de paradoxen
Paul gaat te rade bij Zeno van Elea, de filosoof van de paradoxen. De hele filosofie van Zeno wil enkel de eenheid, de samenhang in het bestaan aantonen. Zoals beweging niet bestaat, bestaat er ook geen tijd, want tussen het nu en het nu is alleen een ander nu mogelijk. Tijd is dus een korrelstructuur, geen vector. De tijd fungeert als een stroboscoop, beweging is stilstand. Er bestaat geen lineaire ontwikkeling, alleen nieuwe loten en enten aan dezelfde tak. De tijd kaatst als een discobal licht in alle richtingen terug, heft zichzelf op en blijft toch altijd zichzelf. De wetenschap noemt dat een singulariteit, het ondefinieerbare, het onvatbare, de oneindigheid.
Facettenoog (1968) heet een bundel kritieken. Altijd nieuwe invalshoeken vormen een totaalbeeld, als een mozaïek. Duizenden vlakjes vormen één groot oog, je ziet zoals een vlieg snel bewegingen, maar scherpe contouren, een scherpe resolutie kun je er nooit mee bereiken. De schriftuur van het onbereikbare, alleen benadering kan. Dat is de tragiek én de opdracht van de criticus.
Wereld van taal en verbeeldingskracht
In zijn dankwoord bij de uitreiking van de Driejaarlijkse Prijs der Nederlandse Letteren in Den Haag, 1998, analyseert hij waar zijn eindeloze tweeslachtigheid, Tuin en Wereld, Paul-Tegenpaul, Vorm-Vent, vandaan komt: ‘Hij is iemand die aan de wereld van de feiten niet genoeg heeft, en die erachter is gekomen dat er een tweede, andere wereld bestaat, die is opgetrokken uit taal en verbeeldingskracht, en die aan de eerste wereld vorm en betekenis geeft’. En onmeetbaar is, want vergankelijkheid wordt alleen bezworen door een verhaal steeds opnieuw te vertellen (en dus te wijzigen), zoals zijn vader hem De Reis naar de Maan van Jules Verne leerde kennen.
Dat is de enige bescherming die de Wispelaere behoedde tegen het bedrog dat dagelijks de wereld vernietigt. Want waar het avontuur van de vertelling wegdeemstert blijft maar één uitweg over: vergetelheid, slaap. Over zijn vader: ‘Veel later, toen hij oud geworden was en op het televisiescherm de beelden verschenen van de eerste echte landing op de maan, had hij er geen zin meer in en ging naar bed. Nu de verbeelding daadwerkelijk aan de macht was gekomen, de macht van het Amerikaanse geld en de technologie, hoefde het voor hem niet meer’.
‘Ikjes sprokkelen’
Paul zelf kon die ontgoocheling lang afweren door de orde te doorbreken, de orde van de genres, de orde van de tijdperken, de orde van het conformisme, van het stilgevallen brein dat de natuur ziet ontbinden maar niet aan protesteren toekomt. Hij kwam even op voor de Groenen, omdat hij met lede ogen de verloedering van de Damse Vaart zag die hem zo nauw aan het hart lag en de onverbiddelijk oprukkende industrieparken’ die het ongerepte platteland rond Maldegem verwoestten.
Maar hij koos vooral voor verinnerlijking, zonder richtlijnen hoe te schrijven of te denken. Alle vormen versmelten, verhaal, overpeinzing, brief, essay; het weerspiegelt het amalgaam van de steeds andere persoon waarin de mens zich heruitvindt. ‘Ikjes sprokkelen’, noemde Ivo Michiels dat in zijn Journal Brut. Martien de Jong, Pauls wijze Nederlandse vriend, had er een verklaring voor: ‘Er zijn veel schrijvers voor wie het kritisch essay in eerste instantie schijnt te functioneren als een vorm van artistieke zelfreflectie. T.S. Eliot karakteriseerde die activiteit met de term ‘workshop criticism’. Tot die groep rekent De Jong terecht Paul de Wispelaere.
De erotiek van oktober
Eliot hier duikt hier weer op. Met reden. In 1988 gaf Paul een groot interview weg aan Margot Vanderstraeten: ‘Paul de Wispelaere heeft iets met oktober. Al zijn boeken beginnen met deze eerste, ambigue herfstmaand. Oktober is ook de maand waarin hij werd verwekt. (…) Oktober is ook de titel van het eerste hoofdstuk van Het Verkoolde Alfabet’. ‘De maand oktober heeft een mythische waarde en een rijke metaforiek’, zegt de Wispelaere zelf. ‘Oktober staat tussen twee seizoenen en gemoedstoestanden in. Het is nog zomer, maar de winter staat op de drempel. De natuur is op zich een metafoor. De natuur kan heel erotisch zijn. (…) Vooral in oktober vertonen bomen hun allerprachtigste bladerdek. Ontluiken paddenstoelen onder hun stammen. Ruikt de aarde naar humus. Dat is pure erotiek’. De échte drijfveer van elke schrijver.
Tags |
---|
Personen |
---|
Lukas De Vos (1949) is senior journalist (VRT, knack.be), docent, essayist. Recente boeken: 'Land! Land!'(2011); 'Heen' (2012); 'Ivo Michiels Poortwachter Woordwachter' (2013); 'Met Thrillend Oog' (2016); 'Apache, Niet Zomaar een Indianenverhaal' (2017). Europakenner, Aziëdeskundige, filmspecialist (Snapshots VVF). In voorbereiding: 'De Duitse Strop' (2018).
Rechts gaat vooruit bij de recente federale verkiezingen in Zwitserland. Maar het land functioneert helemaal anders dan andere Europese democratieën.
Ward Hermans sloot zich als soldaat aan bij de Frontbeweging en bleef nadien Vlaams-nationalist bij de Frontpartij, het Verdinaso en het VNV. Hij stond aan de wieg van de Algemeene-SS Vlaanderen