JavaScript is required for this website to work.
Multicultuur & samenleven

Van God los: naar een universele, seculiere moraal

Thomas Rottier15/9/2018Leestijd 6 minuten
John Stuart Mill

John Stuart Mill

foto © Reporters

Het utilitarisme kan dienen als theoretische richtingaanwijzer naar een rationele en universele moraal, schrijft Thomas Rotthier.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Het utilitarisme kan dienen als theoretische richtingaanwijzer naar een rationele en universele moraal, schrijft Thomas Rotthier.

Eeuwenlang hebben de drie grote monotheïstische godsdiensten voorgehouden dat ‘aards geluk’ nastreven zondig is of in het beste geval tijdverspilling. Het geluk in dit leven betekent immers niks in vergelijking met de eeuwige gelukzaligheid die trouwe gelovigen te beurt zal vallen in het hiernamaals. Zo staat althans te lezen in de heilige teksten van de islam, het christendom en het jodendom.

In de 18deeeuw begonnen steeds meer vrijdenkers dit uitgangspunt in vraag te stellen. Onder hen bevonden zich de utilitaristen, die oordeelden dat het doel van de moraal was om het menselijk welzijn of geluk in dit (enige) leven te verhogen. De bekendste voorvechters waren Cesare Beccaria, Jeremy Bentham en John Stuart Mill.

Een universele ethiek

Vandaag wordt utilitarisme soms geassocieerd met hedonisme en normeloosheid ter rechterzijde en met economisch ‘nutsdenken’ ter linkerzijde. Die vooroordelen zijn onterecht. Als we naar de oorsprong kijken van het utilitarisme, zien we dat het om een humanistische ethiek gaat, een van de hoogtepunten van de Verlichting.

Het utilitarisme was revolutionair omdat het een seculiere moraal was. Noch Beccaria, Bentham of Mill deden een beroep op religie voor hun moraal: ze verwezen niet naar heilige teksten of naar een beloning in het hiernamaals om mensen tot het goede aan te sporen.

Dit seculiere aspect had een belangrijk voordeel: het maakte dat Bentham en co universele morele aanspraken kon doen. Ze deden enkel beroep op de rede en niet op specifieke geloofsopvattingen. Het utilitarisme oversteeg zo de religieuze breuklijnen die tussen mensen bestonden. Het vormde een soort ‘universele munteenheid’ (Joshua Greene) die ethische compromissen mogelijke maakte tussen mensen met een verschillend geloof.

Het utilitarisme bleef niet in de filosofische ivoren toren vastzitten. De ideeën van Beccaria, Bentham en Mill verspreiden zich doorheen Europa als een vuurtje. Hun gedachtegoed vormde de basis voor een heleboel revolutionaire hervormingen zoals de humanisering van het strafrecht, de afschaffing van de slavernij, en later: vrouwenrechten,  de emancipatie van holebi’s en minderheden, de zorg om dierenwelzijn. Zonder het utilitarisme was deze enorme morele vooruitgang op een periode van 200 jaar wellicht ondenkbaar geweest.

Utilitarisme en menselijke waardigheid

Othman El Hammouchi erkent de historische verdiensten van het utilitarisme. Toch meent hij dat er ook een keerzijde is: utilitarisme zou aan de basis liggen van “hedonisme, culturele degeneratie, egocentrisme, hyperindividualisme, …”. Dit roept volgende vragen op: is overdreven hedonisme, hyperindividualisme… in de West-Europese cultuur wel zo wijdverspreid als cultuurpessimisten beweren? Waaruit zou dat blijken? En tot slot: is er een aannemelijk verband tussen die fenomenen en het utilitarisme? Het is aan El Hammouchi om dit aan te tonen.

El Hammouchi meent dat het utilitarisme toelaat dat menselijke waardigheid wordt geofferd op het altaar van genot. Hij wil dit aantonen met een spitsvondig tegenvoorbeeld. Zo stelt hij dat een consequente utilitarist een gruwelijk scenario zou moeten toestaan waarbij pedoseksuelen kinderen zouden misbruiken. Het genot van de pedoseksuelen zou in principe zwaarder kunnen wegen in de utilistische calculus dan het leed van de kinderen.

Deze situatie is uiteraard onaanvaardbaar voor elke rechtgeaarde utilitarist. Daarom moet de theorie verfijnd worden. Een realistische en humane ethiek moet aan lijden een groter gewicht toekennen ‘in de calculus’ dan aan genot of plezier[1]. Het genot van de pedofielen heeft in feite geen enkele waarde omdat het ten koste gaat van anderen, meerbepaald kinderen. John Stuart Mill keurde genot of geluk ten koste van anderen af op grond van het schadebeginsel[2].

Morele intuïties

Hoewel zijn tegenvoorbeeld volgens mij faalt, heeft El Hammouchi wel een punt. Menselijke waardigheid is een concept dat aansluit bij onze diepe morele intuïties en dus mogen we dit begrip niet zomaar aan de kant schuiven. De meesten onder ons willen niet dat mensen op een ijskoude manier geofferd worden, ook niet in uitzonderlijke situaties waarin dat veel ‘netto geluk’ zou opleveren. Het lijden van één kind zou in theorie tot veel vreugde kunnen leiden bij een massa mensen, maar zo’n situatie voelt intrinsiek fout aan.

Menselijke waardigheid doet er dus toe. Dit komt tot uiting de beroemde maxime[3]die Immanuel Kant formuleerde: ‘Behandel de ander nooit louter als een middel, maar altijd als een doel op zichzelf’.

We kunnen dit maxime perfect inpassen in het utilitarisme, zolang we er geen absolute regel van maken. Er zijn met andere woorden uitzonderingen mogelijk. Zo’n uitzondering doet zich voor wanneer er een groot aantal onschuldige mensen kunnen worden gered door een paar mensen noodgedwongen op te offeren. Denk bijvoorbeeld aan patiënten die besmet zijn met een dodelijke infectieziekte. Ze zullen in quarantaine gehouden moeten worden, iets wat hun lijden nog vergroot en hun waardigheid aantast. Maar het alternatief – geen quarantaine – zal met zekerheid het welzijn en de waardigheid van nog meer mensen aantasten.

In onze ethische overwegingen moet er dus plaats zijn voor menselijke waardigheid (of kantiaanse principes), maar die menselijke waardigheid is geen absoluut criterium. Er kunnen er altijd situaties ontstaan waarbij een utilitaristische redenering het meest rationele is.

De casus abortus

Abortus is zo’n situatie waarin we de ratio moeten volgen. Dit is niet vanzelfsprekend. Een foetus is immers een broos en waardevol wezen. We kunnen er een mens in mini-formaat in herkennen. Het is dus logisch dat het laten weghalen van een foetus een zware emotionele dobber is voor veel vrouwen.

Desondanks zijn er goede redenen om abortus niet als diep immoreel te zien. Wij mensen hebben de neiging om te antropomorfiseren: we kennen automatisch menselijke gedachten, gevoelens en motieven toe aan levende wezens. Dat gebeurt ook bij een foetus. Maar onze intuïtie bedriegt ons in dit geval. Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt immers dat het erg onwaarschijnlijk is dat de foetus tot 12 weken gedachten of gevoelens heeft. Hij kan evenmin pijn voelen. Een foetus kan dus niet als een mens worden aanzien en dus ook niet de waardigheid van een mens bezitten. Ik heb de indruk dat El Hammouchi dit desondanks op een dogmatische manier blijft ontkennen.

Utilitarisme als rationele richtingaanwijzer

Het zou kunnen dat het utilitarisme soms leidt tot beslissingen die botsen met onze intuïties over wat het juiste is. In dat geval moeten we altijd de vraag stellen: is onze utilitaristische redenering te ‘calculerend’ of zijn onze morele intuities in feite irrationeel? Over zo’n vraag kan vervolgens een ethisch debat losbarsten.

Onze intuïties zijn in elk geval niet onfeilbaar, zo weten we ondertussen. Ze zaten er in het verleden op belangrijke punten naast. De meeste ouders zagen er tijdens vorige eeuwen bijvoorbeeld geen graten in om hun kinderen te slaan of zware arbeid op te leggen. Het kan zijn dat we vandaag eveneens morele blinde vlekken hebben (denk bijvoorbeeld aan het dierenleed in de bio-industrie). Ethische theorieën als het utilitarisme zijn soms noodzakelijk om die blinde vlekken bloot te leggen.

Hoe dan ook is moreel redeneren en afwegen een complexe zaak. Onze intuïties zijn soms verward en tegenstrijdig. De morele instincten die we bezitten zijn diepgeworteld in ons evolutionair verleden. Ze hadden verschillende functies: het beschermen van de kroost, het respecteren van de stamoudste, loyaliteit aan stamgenoten of het wantrouwen tegenover ‘vreemden’. Onze huidige intuities zijn nog steeds ingegeven door die oude morele instincten met hun uiteenlopende functies[4].

Het valt dan ook niet te verwachten dat er één ethische theorie bestaat die als perfecte leidraad kan dienen, ook niet het utilitarisme. We moeten de theorie meer als een richtingaanwijzer gebruiken. Het utilitarisme zorgt ervoor dat onze morele blik zich in de eerste plaats richt op het realiseren van menselijk welzijn en niet op het eerbiedigen van dubieuze gewoonten, tradities of autoriteiten. Op die manier kunnen we toewerken naar een rationele en universele moraal.

Omdat God het wil?

Zowel het utilitarisme als de kantiaanse ethiek stellen dat de ethiek autonoom is: we moeten moreel handelen omwille van het goede zelf, niet omdat het opgelegd wordt van bovenaf. Maar het is uiteraard ook mogelijk om de moraal religieus te funderen. El Hammouchi doet dit door de goddelijke bevelstheorie aan te hangen. Volgens El Hammouchi, die moslim is, zijn dus de koran/de hadith en de gezaghebbende interpretaties van die heilige teksten, de voornaamste richtsnoer voor de moraal.

Binnen de goddelijke bevelstheorie zijn er veel schakeringen en nuances mogelijk. De meeste Europese christenen doen aan cherrypicking: ze nemen de mooie bijbelpassages als inspiratie en de bedenkelijke voorschriften – zoals het gebod om overspelige partners te stenigen (Leviticus 20:10) – laten ze links liggen.

Er zijn ook diepgelovigen die de goddelijke bevelstheorie volledig omarmen, maar zich niet echt bewust zijn van de bedenkelijke passages in hun heilige teksten. Tot slot heb je ook nog fundamentalisten die alle morele voorschriften in de koran en bijbel kennen en ze letterlijk willen volgen. Hoewel het publieke debat hier zelden over gaat, heeft de goddelijke bevelstheorie dus nog steeds veel impact.

Laat ons, for the sake of argument, aannemen dat er een God bestaat die de kosmos geschapen heeft. Dan nog roept de goddelijke bevelstheorie een heleboel vragen op. Waarom zou God zich bezighouden met de menselijke moraal? Hoe kunnen we weten wat het goede is volgens God? Is God zelf goed? Op basis van welke criteria bepalen we de juiste interpretatie van morele voorschriften uit de koran of de bijbel?

Los van deze vragen is er een ander evident probleem. Er bestaan verschillende monotheïstische godsdiensten die elk afzonderlijk claimen dat ze de morele waarheid in pacht hebben. Welke godsdienst heeft gelijk?

Dit zijn maar enkele bezwaren tegen deze theorie. Maar misschien kan Othman El Hammouchi hierop een antwoord formuleren. Ik wil hem daarom uitnodigen om een zo sterk mogelijke case te maken voor de goddelijke bevelstheorie.

 

[1]Uit experimenten van de psycholoog Roy Baumeister blijkt dat negatieve gevoelens na verlies langer nazinderen in het brein dan positieve gevoelens na winst. Hetzelfde gaat op voor zaken als kritiek en lof: kritiek raakt ons meer dan dat lovende woorden ons deugd doen.

[2]Het schadebeginsel wordt soms samengevat als ‘jouw vrijheid houdt op waar die van een ander begint’. Mensen zijn dus vrij in hun doen en laten voor zover ze anderen geen schade aanrichten. Als ze dat wel doen mag en moet de overheid ingrijpen.

[3]Een maxime is een principe dat achter je handeling schuilt.

[4]Zij het dat de scherpste kanten van deze ‘oermoraal’ zijn afgevijld door het beschavingsproces en de verlichting.

De auteur is leerkracht secundair onderwijs en behaalde een master Filosofie (Ugent) en een bachelor Rechten. Voor meer: https://thomasrotthier.wordpress.com/ .

Commentaren en reacties