JavaScript is required for this website to work.
post

Vlaanderen dopt zijn eigen buitenlandse boontjes

Dirk Rochtus11/7/2015Leestijd 8 minuten

Unitaristen gruwen van een eigen buitenlands beleid van de deelstaten. De argumenten pro en contra op een rijtje.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Er woedde zes jaar geleden in De Standaard een debat over onze economische diplomatie, meer bepaald over de vraag wie verantwoordelijk is voor de behartiging van onze economische belangen in het buitenland, de federale overheid of de deelstaten. De tegenstanders van de regionalisering van de buitenlandse handel meenden dat we geen tijd en geld moesten verspillen aan een volgens hen onbekend merk als Vlaanderen en dat we beter de krachten zouden bundelen om onder de vlag van België investeerders naar onze contreien te lokken. Een gelijkaardig debat ontspon zich weer in juni 2015 toen de voorzitter van de grootste regeringspartij opmerkte dat Pieter De Crem als federaal staatssecretaris voor Buitenlandse Handel niets om handen had. Weer werd vanuit unitaristisch denkende kringen het oude geschut bovengehaald tegen datgene wat de deelstaten volgens de grondwet toekomt, namelijk de bevoegdheid voor de buitenlandse handel. Weer werd tot in de treuren toe herhaald dat België een bekend merk zou zijn – of ‘brand’ in de modieuze taal van de globalisering – bekender alleszins dan Vlaanderen.

Geen nood, Vlaanderen is in het buitenland helemaal niet zo onbekend als de tegenstanders van meer autonomie willen doen uitschijnen – denk aan het wereldberoemde ‘In Flanders Fields’, dat zelfs op Canadese bankbiljetten prijkt; denk aan de faam die onze kunst van de Middeleeuwen tot heden geniet; denk aan de verwezenlijkingen van onze wetenschappers; denk aan onze technologie, onze gastronomie, onze mode …. Vergeet ook niet hoe geliefd en gewaardeerd Vlaanderen is bij vele volkeren die voor autonomie of onafhankelijkheid strijden, zoals de Catalanen, de Schotten, de Koerden …. Vlaanderen is niet zo onbekend. En als we ons toch over iets mogen beklagen, dan eerder daarover dat Vlaanderen niet altijd begrepen wordt. De perikelen rond de zoveelste staatshervorming en de strijd voor Vlaamse autonomie stoten vaak op onbegrip bij een buitenlands publiek, en dat komt vaak ook omdat een vijandige pers Vlaanderen tegenover de internationale gemeenschap in een verkeerd daglicht stelt.

Handicap

Geert Bourgeois, onze huidige minister-president, wil Vlaanderen op de kaart zetten. Die ambitie vertoonde hij ook tien jaar geleden al, toen hij vakminister voor het Vlaams Buitenlands Beleid was. Hij is zijn idealen trouw gebleven. Minister Ben Weyts drukte het als volgt uit: ‘De promotie van Vlaanderen in het buitenland zorgt voor een sterk, professioneel en vooral kwaliteitsvol imago en merk.’ Daarom is Vlaanderen – en ik citeer Geert Bourgeois – ‘altijd aanwezig op alle grote, belangrijke evenementen waar onze ondernemingen zich kunnen profileren.’

Maar we kampen met één groot nadeel: weinig buitenlanders kennen onze taal, terwijl de Franse taal en cultuur op heel wat meer bekendheid en bijgevolg meer sympathie kunnen rekenen. Onze Franstalige staatsgenoten hebben en genieten wat met een Amerikaanse term aangeduid wordt als soft power, de mogelijkheid om de harten en geesten van buitenstaanders te winnen met je culturele producten. Amerika bijvoorbeeld geniet soft power omdat vele mensen Engels willen leren of graag Amerikaanse films zien. Op die manier kan dat land ook andere belangen doorzetten. Onze Franstalige landgenoten hebben in het buitenland een streepje voor op de Vlamingen. En dat buitenland is niet eens zo ver weg van ons. Het bevindt zich zelfs binnen onze landsgrenzen als je denkt aan de internationale gemeenschap in onze eigen hoofdstad. De buitenlandse diplomaten en journalisten die in Brussel wonen en werken, bestellen op restaurant graag in het Frans en als ze elkaar tegenkomen op recepties keuvelen ze naast Engels ook wat graag Frans. Ze lezen Franstalige kranten, maar geen Vlaamse. De eerlijkheid gebiedt me te zeggen dat er wel heel wat Duitse diplomaten zijn die Nederlands leren, en ik heb zelfs een Russische ambassadeur en een Russische viceconsul gekend die vlot Nederlands praatten.

De natie zet zichzelf in de verf

Werken aan eigen imago in het buitenland is nodig, zeker voor een Vlaanderen dat vaak de les gespeld kreeg, bijvoorbeeld vanwege de Raad van Europa inzake de positie van de Franstaligen in de Vlaamse Rand. Tegelijk kan een Vlaams buitenlands beleid ook de eigen natievorming verdiepen. De aanwezigheid op het internationale forum is immers een wezenskenmerk van de soevereiniteit van een staat. Het Vlaams buitenlands beleid laat zich afleiden uit het Latijnse adagium ‘in foro interno, in foro externo’. Dit houdt in ‘dat elk bestuursniveau inzake de binnenlandse bevoegdheden, een eigen beleid mag voeren in het buitenland. De vertegenwoordigingen van Vlaanderen in het buitenland zijn met andere woorden een rechtstreeks gevolg van de bevoegdheden van de Vlaamse overheid en dit zowel voor internationale domeinen (buitenlandse handel, toerisme, …) als voor internationale aspecten voor algemene beleidsdomeinen (innovatie, haven en (water)wegen, onderwijs, leefmilieu…).’  Vlaanderen maakt daar meer gebruik van dan de andere federale entiteiten en zet zichzelf als natie zo ook meer in de verf.

Europees

De deelstaten moeten wel degelijk een eigen buitenlands en Europees beleid ontwikkelen als ze in de EU willen worden gehoord. Want vele bevoegdheden zijn exclusief en dus wordt België vaak op Europese ministerraden vertegenwoordigd door een deelstaatminister (die vooraf met zijn collega’s een gemeenschappelijk standpunt is overeengekomen). Inderdaad, als bijvoorbeeld de minister van onderwijs van de Europese lidstaten vergaderen, is het de onderwijsminister van de Vlaamse Gemeenschap of de Franse Gemeenschap of de Duitstalige Gemeenschap die België vertegenwoordigt.

De deelstaten hebben ius tractatis (ze kunnen internationale verdragen sluiten, wat uniek is in de wereld) en ook ius legationis (ze hebben politieke en economische vertegenwoordigers): zo heeft Vlaanderen politieke vertegenwoordigers in bijvoorbeeld Den Haag, Parijs, Londen, Berlijn, en wereldwijd een zeventigtal economische vertegenwoordigers in opdracht van Flanders Investment & Trade (FIT). Zij moeten buitenlandse ondernemingen warm om te investeren in Vlaanderen.

Als vakminister van Vlaams buitenlands beleid van 2004 tot 2008 heeft Bourgeois nog initiatieven ontwikkeld zoals de lancering van ‘Flanders Today’, een Engelstalig weekblad over Vlaanderen voor buitenlandse toeristen, zakenlui, de werknemers van de internationale instellingen in Brussel; de oprichting van het Vlaams-Europees Verbindingsagentschap (Vleva) dat mee helpt ‘de Vlaamse belangen op het Europese forum te behartigen’

Kritiek

Regelmatig flakkert de discussie over het buitenlands beleid van de deelstaten op. Gewezen minister van Buitenlandse Zaken Karel De Gucht kritiseerde in februari 2009 dat de promotie van het Vlaams Buitenlands Beleid ’ten koste van het grotere geheel, namelijk België’ zou gaan. Hij werd in die kritiek bijgetreden door Jonathan Holslag en Rudy Aernoudt in opinieartikels die in de zomer van 2009 verschenen in De Standaard. Ik heb daarop gereageerd in diezelfde krant van 18 augustus 2009 met een opinieartikel getiteld ‘Een Vlaamse brand: waar voor je geld’. De belangrijkste stellingen in mijn opinieartikel waren de volgende:

1) Wie het Vlaams buitenlands beleid in twijfel trekt, lacht met de Grondwet. Artikel 167 § 1 stelt immers: ‘De Koning heeft de leiding van de buitenlandse betrekkingen, onverminderd de bevoegdheid van de gemeenschappen en de gewesten om de internationale samenwerking te regelen, met inbegrip van het sluiten van
verdragen, voor de aangelegenheden waarvoor zij door of krachtens de Grondwet bevoegd zijn.’ Met andere woorden: de deelstaten doppen hun eigen boontjes in het buitenland voor die zaken waarvoor ze op binnenlands vlak bevoegd zijn.

2) Dat het Vlaams Buitenlands Beleid geldverslindend zou zijn, is een dooddoener die datgene beoogt wat aan de Vlaamse deelstaat wordt verweten, namelijk dat niemand in het buitenland Vlaanderen kent. Zonder middelen kan je geen promotie voeren, maar vergeten wordt vaak dat de Franstalige Gemeenschap meer geld uitgeeft (Lieven Tack, professor aan het Europacollege, in Warschau heeft daar ook al op gewezen).

3) Waarom zou een deelstaat zich niet mogen profileren? Het argument is dat je eerst met een zogezegd sterk overkoepelend merk als België naar buiten moet treden en dat de regio’s daarvan mee de vruchten zouden plukken. Maar het omgekeerde kan ook. De naambekendheid van een deelstaat kan ook het grotere geheel dienen. Beieren bijvoorbeeld promoot zich zelf, trekt toeristen en investeerders en fungeert zo ook als springplank voor de rest van Duitsland. (Kanttekening: het beeld dat vele mensen over Duitsland hebben, is vaak gekleurd door het imago van Beieren.)

In de recente discussie over economische diplomatie kwamen de voorstanders van het federale niveau als behartiger van onze economische belangen naar het buitenland toe op de proppen met twee bijkomende argumenten:

1) Regionalisering van de economische diplomatie betekent versplintering van krachten;

2) Een prinses aan het hoofd van een handelsmissie opent vele deuren in het buitenland.

Wat de zogenaamde versplintering betreft: in feite gaat het om bevoegdheidsverdeling en specialisatie. Elke deelstaat weet het best wat zijn sterkten en zwakten zijn en kan daarop inspelen met een op maat gesneden beleid. Niet te vergeten: Vlaanderen is goed voor 82 procent van de totale Belgische export en voor 70 procent van de inkomende investeringen.

Wat prinselijke missies betreft: het lijdt geen twijfel dat gekroonde hoofden indruk maken op Saoedi-Arabische heersers, maar zijn wij dan niet een moderne en democratische natie die soeverein over eigentijdse methoden en middelen beschikt om zich aan te prijzen?

Toenadering

Ik wil nog wijzen op twee actiepunten. Vlaanderen moet meer toenadering zoeken tot de internationale gemeenschap in Brussel. Zowel de Vlaamse overheid als de Vlaming als burger schraagt deze ‘publieksdiplomatie’ (een term die als ‘public diplomacy’ uit de Angelsaksische wereld is komen overwaaien en duidt op interactie met het middenveld om te werken aan het imago van een staat of regio). Een grote rol speelt daarbij de kennis van vreemde talen en culturen. Maar de veelgeprezen meertaligheid van de Vlamingen behoort tot het verleden. Kennis van het pidgin-Engels is voldoende verbreid, maar hoe zit het met onze kennis van Frans en Duits? Als we willen dat onze buren ons kennen, laten we hen dan winnen met onze kennis van hun taal en cultuur. ‘Grote culturen hebben geen belangstelling voor kleine’, merkte Yvan Vanden Berghe, emeritus professor internationale politiek, ooit op. Dat betekent dat we niet bij voorbaat kunnen verwachten dat onze buurlanden, grotere naties, staan te popelen om Vlaanderen (beter) te leren kennen. Als we de aandacht van de groten willen, moeten we naar hen toe gaan. Naar Duitsland en Frankrijk om te beginnen, landen die als brug naar de wijdere wereld fungeren. Rik Torfs, rector van de KU Leuven, wierp in een opiniestuk de vraag op waarom alles in het Engels moet tegenwoordig (DS 30 juni 2015). Eredoctoraten van universiteiten gaan uitsluitend naar wetenschappers die in het Engels publiceren, maar ‘Voor Franse filosofen of Duitse schrijvers is steeds minder plaats, alsof hun gedachten zijn opgedroogd.’

Tot slot

Over Engels gesproken, ik had het daarstraks over ‘soft power’. Welnu, Vlaanderen moet ook soft power verwerven, en bezit die al op sommige domeinen, zoals op het vlak van de kunst, de modewereld, wetenschap en technologie. Vlaanderen is niet zo onbekend, en staat niet zo slecht aangeschreven als tegenstanders van meer Vlaams buitenlands beleid beweren. Vlaanderen moet ook meer toenadering zoeken tot de leden van de internationale gemeenschap in Brussel. Die zijn met tienduizenden. Ze werken in de internationale en Europese instellingen, in denktanks en stichtingen, in de zetel van grote internationale ondernemingen, of als journalist of diplomaat. Contact zowel vanuit de Vlaamse overheid als vanuit het initiatief van individuele Vlamingen, maakt het mogelijk deze mensen een meer genuanceerd beeld van Vlaanderen bij te brengen.

Wat hebben we nodig om publieksdiplomatie vruchten te laten afwerpen? Talenkennis, openheid, waardigheid in taal en gedrag, rationele argumenten. Maar we moeten ook onszelf kennen. Het Vlaanderen van nu bouwt voort op het verleden. Een natie moet haar geschiedenis kennen om zelfverzekerd in de wereld te staan. Een belangrijke rol in de kennis van ons verleden speelt het Archief en Documentatiecentrum voor het Vlaams-nationalisme (ADVN). Het ADVN beheert archieven, doet onderzoek naar het Vlaams-nationalisme en de Vlaamse beweging en ontvouwt een intense publiekswerking. Het ADVN onderhoudt als het ware het geheugen van de Vlaamse beweging, en heeft vanuit de invalshoek van het onderzoek ook oog voor nationale bewegingen in Europa, een continent dat per definitie gekenmerkt wordt door culturele verscheidenheid. Met het ADVN kunnen we de Vlaamse beweging in haar historische dimensie ook internationaal bekend maken, het internationale begrip voor de Vlaamse identiteit aanscherpen en dat kan bijvoorbeeld ook via de vzw Nationale bewegingen & Intermediaire Structuren (NISE), een netwerk van Europese erfgoed- en onderzoeksinstellingen dat gecoördineerd wordt door het ADVN in Europa. Deze koppeling maakt dat je Vlaanderen kan zien in een breder internationaal kader.

Een Vlaanderen dat de kennis van zijn verleden beheert is een natie in het reine met zichzelf, is een soevereine natie met een sterke identiteit en bezit het nodige zelfbewustzijn om ook internationaal sterk te staan. Wie de eigen natie respecteert, zal zich ook inter-nationaal volwassen gedragen.

 

Dirk Rochtus sprak deze tekst uit op de 11 juliviering in Koksijde.

Foto: (c) Reporters

 

 

Dirk Rochtus (1961) is hoofddocent internationale politiek en Duitse geschiedenis aan de KU Leuven/Campus Antwerpen. Hij is voorzitter van het Archief en Documentatiecentrum voor het Vlaams-nationalisme (ADVN). Zijn onderzoek gaat vooral over Duitsland, Turkije, en vraagstukken van nationalisme.

Commentaren en reacties