JavaScript is required for this website to work.
Multicultuur & samenleven

Zes stellingen over de wereldvreemdheid van onze bestuurders

«être Charlie» zal niet volstaan

Marc Vanfraechem5/2/2015Leestijd 5 minuten

Vertaling van een opiniestuk voor Figarovox [http://www.lefigaro.fr/vox/societe/2015/01/15/31003-20150115ARTFIG00321-six-theses-sur-l-angelisme-qui-nous-gouverne-etre-charlie-ne-suffira-pas.php], van de filosoof Vincent Coussedière, auteur van «Eloge du populisme» (2012, Elya éditions). 

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

 

Zes stellingen over de wereldvreemdheid van onze bestuurders:
«être Charlie» zal niet volstaan

Vincent Coussedière

1) Vandaag trouw zijn aan Charlie, betekent breken met de eensgezindheid en de oppervlakkige weldenkendheid, breken met de identificatie van «Je suis Charlie». Die slogan rammelt in elk van zijn termen. Het draait niet om ‘ik’, maar om ‘wij’, hetgeen het verschil uitmaakt tussen de individuele identificatie van een ’toeschouwer’ en een politieke reactie, die per definitie collectief is. Het gaat ook niet om ‘zijn’, waarbij men zich via een denkbeeldige identificatie in de plaats van het slachtoffer stelt. Het gaat om ‘handelen’ en wel ageren tegen hen die zichzelf onze vijanden noemen. En vervolgens gaat het niet enkel om Charlie, maar ook over politiemensen en joden, om vrije mensen dus die als burgers van de Franse staat als dusdanig erkend zijn. Het zijn de Fransen en Frankrijk die werden aangevallen. Het antwoord moet op dat vlak liggen. «Nous sommes français», en omdat wij Fransen zijn verdedigen wij Charlie, en alle anderen die in hun recht om in Frankrijk te leven zijn aangevallen.

2) Wij zijn Fransen, en wij hebben vijanden die bij naam genoemd moeten worden. Het gaat niet om een strijd tegen het terrorisme, een abstractie die toelaat om de vis te verdrinken. Terrorisme is een middel dat gebruikt wordt door onze vijand. Die term volstaat niet om onze vijand te kenmerken. Onze vijand is het islamisme, en zelfs dat is te algemeen, vanwege de concurrentie en rivaliteit tussen verschillende groepen islamisten, met de steun van verschillende staten. Deze vijanden slaan niet vandaag toe omdat ze tot voor kort daartoe nog niet in staat waren, maar omdat ze ertoe besloten hebben. Het komt eropaan, uit te leggen waarom ze tot dat besluit zijn gekomen. Zij namen dat besluit omdat ook wij met hén in oorlog zijn, en aan de Fransen had men duidelijk moeten maken welke risico’s we namen en waarom. Dit is niet gebeurd. Terrorisme is geen meteorologisch verschijnsel dat men even met een ‘code oranje’ kan bezweren. Men moet ermee ophouden de Fransen voor imbecielen te verslijten.

3) En ook als de vijand benoemd is, het islamisme, zal ter indijking het niet volstaan om de terroristische variant ervan te bestrijden. Terrorisme is immers maar een van de middelen die het islamisme aanwendt om zijn project tot een goed einde te brengen, en ook dat project dient men te benoemen, en het is goed en wel de islamisering van onze samenleving. Het moest eens gedaan zijn met iedereen ‘islamofoob’ te noemen (een term die op de ideeënmarkt gelanceerd werd door Khomeiny, om alle kritiek op de islam en het islamisme de kop in te drukken, en die domweg overgenomen werd in de geaccepteerde taal van media en politiek), iedereen die werkt om dit heerszuchtige project, want dat is het, ter kennis te brengen en aan te klagen. Terreur is enkel het complementaire luik van het islamiseringsproject ‘van onderuit’, dat de mislukking van de assimilatie in de republiek aanwendt, en zich in de plaats ervan stelt. Wat voor krediet kunnen we voortaan nog geven aan politici die beweren het terrorisme te bestrijden, zonder dat zij de voedingsbodem van de islamisering aanpakken?

4) Het zal niet volstaan om te zwaaien met het taboe van het ‘amalgaam’, om het heel reële risico op een burgeroorlog in ons land te neutraliseren, risico dat deels al werkelijkheid is. Het eerste dat onze politieke elite had moeten doen, in tegenstelling tot datgene waartoe zij zich allemaal verplicht achtten, was niet het zwaaien met het gevaar van het ‘amalgaam’, maar wel het Franse volk feliciteren met zijn geduld en mildheid, juist omdat het nooit, tot nog toe, heeft toegegeven aan het amalgaamdenken. Want eerst komt het de Franse moslims toe te bewijzen dat het amalgaam tussen islam en islamisme niet pertinent is. Al meteen in de eerste reacties na de feiten aan de niet-mohammedaanse Fransen vragen om geen ‘amalgaam’ te maken, wat zowel F. Hollande als N. Sarkozy en M. Le Pen deden, was de verantwoordelijkheid omgooien en de bewijslast omkeren. Waarom zouden de Fransen beslagen moeten zijn in de islam, en instaan voor het moeilijke onderscheid tussen islam en islamisme? Aan de muzelmannen zelf, per definitie beslagen in de islam, komt het toe zich niet met islamisme te amalgameren, en met woord en daad aan hun medeburgers te laten zien dat er geen reden is voor angst, en dat het amalgaam inderdaad ongegrond is. Dit haastige en unanieme discours, dat waarschuwde voor het risico op amalgaamdenken is dubbel problematisch. Het is een teken van een bepaalde lafheid ten opzichte van de Franse moslims, die men niet met de rug tegen de muur zet, door hen te verplichten in te gaan op het problematische verband tussen islam en islamisme. Het is alsof men hen, door meteen al te af te kondigen dat er geen verband bestaat, de moeite van een hervorming wilde besparen. Het is ook een teken van minachting voor het Franse volk, waarvan men de intelligentie ontkent en dat men op voorhand ervan verdenkt een amalgaam te zullen maken nog voor dit heeft plaatsgehad.

5) Misschien is Charlie wel het symbool geworden van de Franse vrijheid. Voor mijzelf ben ik er niet van overtuigd dat het altijd een voorbeeld van die vrijheid is geweest. Vrijheid is geen losbandigheid en onverantwoordelijkheid in de schoot van een moederlijke en beschermende Staat, ook al is die Gaullistisch. Deze historie heeft iets tragisch en hegeliaans. Als Charlie het symbool is geworden van een waarachtige en bewonderenswaardige vrijheid, als het bewondering heeft afgedwongen en nieuwe lezers heeft gewonnen, is dit wel sinds de affaire met de karikaturen in 2006. Omdat het toen de islamistische meester is tegemoet getreden, en de handschoen heeft opgenomen, is Charlie vrij geworden. Tragisch is de ironie van de Geschiedenis hier, want Charlie heeft toen, om zichzelf te kunnen blijven, opnieuw aanknoping moeten zoeken met waarden die ver afstonden van zijn soixante-huitard anarchisme. Het heeft zijn vrijheid moeten bewijzen in doodsgevaar, en de vrijheid moeten erkennen van dezen die hen lange tijd hebben beschermd, niet lang genoeg helaas: de politiemannen. Hen die ze vroeger bespotten met hun stupide slogan CRS-SS [Compagnie républicaine de sécurité – mv] … Al diegenen die menen dat «être Charlie» kan doorgaan voor een publicitaire slogan, genre «touche pas à mon pote» [handen af van mijn makker – mv] of «gewaarborgd biologische teelt», zijn onbekwaam om de mate te zien waarin de voorwaarden tot uitoefening van de vrijheid zijn gewijzigd. Zij hebben de les niet begrepen die men uit dit tragische gebeuren dient te halen, en die een pagina omslaat in onze geschiedenis, de pagina van het linkserige gebrek aan verantwoordelijkheidszin.

6) Hoe kan men een oproep tot nationale eenheid ernstig nemen, afkomstig van diegenen, links zowel als rechts, die al veertig jaar niets anders hebben gedaan dan deze onderuithalen? Nationale eenheid zal geen product zijn van morele verontwaardiging, en van een massa die samenkomt om daar lucht aan te geven. Het volk is niet de menigte of de massa, maar een bepaalde omgangsvorm waarin men zich dag na dag één voelt in de banale woorden en daden van het gewone leven, een ‘common decency’ zoals Michéa dat zou noemen, in navolging van Orwell, en die onze elites verwoed hebben willen vernietigen, tussen de klemschroef van ongecontroleerde immigratie en ongebreideld, individualistisch consumentisme. Het volk is niet de menigte of de massa, maar de uitoefening van een collectieve soevereiniteit door middel van een Staat die naam waardig, dit wil zeggen, in staat om zijn onafhankelijkheid te bewaren, en daarvan is de veerkracht ook al gebroken door de beate EU-adepten die nu plots, en al even beaat ontdekken dat ze ‘Charlie zijn’, terwijl ze al de tijd niets hebben gedaan om dat te bewijzen, door bijvoorbeeld gewoon de Franse vrijheid te verdedigen, die de vrijheid van Charlie om Charlie te zijn omvat.

Marc Vanfraechem (1946) werkte voor Klara (VRT-radio); vertaler, blogger http://victacausa.blogspot.com sinds 2003. Hij schrijft het liefst, en dus meestal, artikels met daarin verwerkt vertaalde citaten van oude auteurs, die hem plots heel actueel lijken.

Meer van Marc Vanfraechem
Commentaren en reacties