JavaScript is required for this website to work.
post

‘Zijn ze ons dan allemaal vergeten!?’

Onze voorgangers gedenken, ook in 2022

Nick Peeters16/1/2022Leestijd 4 minuten
Vlaamse frontstoldaten poseren in 1917 naar aanleiding van 11 juli.

Vlaamse frontstoldaten poseren in 1917 naar aanleiding van 11 juli.

foto © VOS Vlaamse vredesvereniging vzw

Onze Vlaamse gesneuvelden en oud-strijders blijven inspireren, ondanks tegenwerking en schijnbare onverschilligheid.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

In december 1921 publiceerde het katholieke Franse blad La Croix du Nord een opstel van de hand van een in België verblijvende Fransman. Daarin probeerde hij voor zijn landgenoten de bestaansreden en de betekenis van de in 1919 opgerichte Vlaams-nationalistische en volgens hem ‘anti-Franse’ Frontpartij te beschrijven. Eerder dan onze eigen Franskiljons was de schrijver in staat om op relatief objectieve wijze over de Vlaamse grieven te schrijven. Volgens oud-strijder Ward Hermans, die voor de Vlaams-nationale krant De Schelde schreef, hadden zijn beweringen ‘hun gezonde weerga nooit in een Fransch-Belgisch blad gevonden’.

Met wat de Fransman over het Vlaamse activisme van tijdens de Eerste Wereldoorlog schreef, kon Hermans zich evenwel minder verzoenen. Zo zou deze enigszins contradictorisch hebben gesteld dat de Frontpartij enerzijds werd nagelaten door uitgeweken activisten, maar anderzijds in het bijzonder ‘haar krachten vindt onder de oud-strijders, en … Vossen trekt uw staartje in —, die oud-strijders, welke in hun knopsgat een knop dragen met de initialen V.O.S.’

Deze bewering hield mogelijk verband met de campagnes die het Verbond der Vlaamsche Oud-Strijders lanceerde tegen het Frans-Belgisch Militair Akkoord van september 1920. Hermans richtte zich rechtstreeks tot de Fransman. Hij opperde: ‘Wel, beste jongen, wij hebben dat [Frans-Belgische] verbond nooit erkend en zullen het ook nooit, al moeten we de laatste vriendschap van den laatsten ‘Vrankrijksche Vriend’ voor eeuwig en enkele dagen erbij, missen.’ Als slot formuleerde Hermans onder andere dat hij zijn ‘staatsgevaarlijke Vossenknop’ op zijn overjas had gevest. En dat hij tijdens zijn reis naar Frans-Vlaanderen eind december 1921 veel anderen had ontmoet die dezelfde knop droegen op hun plunje. Ze gingen daarin ook werken in het land van de Franse criticus.

Dodelijke onverschilligheid

Dergelijke getuigenis duidt op het belang van het Verbond der Vlaamse Oud-Strijders met betrekking tot de ontvoogding van ons volk. Als we daarmee rekening houden, kunnen we dan anders dan te treuren om de schijnbare onverschilligheid van onze Vlaamse bestuurders, en van het Vlaamse volk in het algemeen, wanneer het erop aankomt op structurele wijze aan onze verdienstelijke voorgangers te herinneren? In januari 1922, haast exact honderd jaar geleden, schreef een Vlaamse oud-strijder een brief naar de reeds vernoemde Hermans. Daarin formuleerde hij vanuit een Gentse gevangenis, waar hij opgesloten zat omwille van niet-criminele feiten tijdens de oorlog, de pijnlijke vraag: ‘Zijn ze ons dan allemaal vergeten?’

Ten aanzien van dergelijke kerels zeggen wij na honderd jaar nog steeds met trots: ‘Wel neen, beste jongens’. Zoals ook Hermans het in zijn tijd verwoordde. Er wordt dankzij de inzet van VOS Vlaamse Vredesvereniging vzw op sociale media en aan de hand van publicaties doorlopend in menig hoofd aan hen gedacht. Aan hen die tussen de muren van sociaal afgezonderde kerkers hun liefde en geloof in hun volk beleden. En dat in ieder uur dat traag voorbij schreed. Zodoende zal alleszins een deel van Vlaanderen nooit hun ellende vergeten. Ondanks de verscheidene politiek-ideologische tegenstanders en opiniemakers die al meer dan honderd jaar hun geweren op ons en onze beweging gericht houden. Ze mogen raaskallen zoveel ze willen. Wij blijven overtuigde Vlamingen op Vlaamse wijze gedenken.

Herdenkingscultuur

We zouden onze Vlaamse IJzerjongens kunnen beklagen. Maar daarvoor beschouwen we hen en hun idealen nog steeds als te groot en te schoon. Die eenvoudige jongens die, zoals Hermans het stelde, ónze jongens waren. Hij had hen gekend, toen ‘we ginder naar de voorposten van Nieuwpoort of Boesinge trokken, zwijgend om de donkere mizerie van den gruwel, waarboven de roode vuurgloed der kanonnen, als een bloedige dageraad, te spoken hing’.

Deze overleden oud-soldaten zijn in onze ogen na meer dan een eeuw te groot en te heldhaftig om hen zomaar te laten vergeten. Gelukkig kunnen wij vandaag nog steeds beroep doen op een aantal personen en instanties die trouw in de bres blijven springen om mee te herinneren aan het leed dat ons volk werd aangedaan. En om te wijzen op de structurele onrechtvaardigheden waarmee we tot op vandaag te kampen hebben. Zulk een belangeloze inzet vergeten wij nooit.

Zoals we nooit zullen vergeten hoop te koesteren op betere tijden die ons te wachten staan. Een toekomst waarin spijts de schijnbare onverschilligheid de partijpolitiek met betrekking tot de Vlaams-nationale hangijzers en de hier spontaan uit voortvloeiende herdenkingscultuur wakker worden geschud. Ondertussen werken wij gestadig verder in het kader van ons nieuw heldenhuldeproject. In samenwerking met lokale besturen zullen wij aan de hand van peterschappen proberen zoveel mogelijk Vlaamse graven te bewaren en te onderhouden. Zodoende blijven ze ons inspireren.

Meineed

Dit is nodig, omdat er vandaag nog steeds voldoende mannen en vrouwen zijn om nieuwe en voordelige politieke omstandigheden te scheppen. Opdat we door het volk te overtuigen een toekomst kunnen creëren die waardig is aan de offers van onze voorgangers. Opdat hun voorbeeld en koppige vastberadenheid anderen blijvend mogen bezielen in de harde strijd voor Vlaanderen en vrede die er de komende jaren aan lijkt te komen.

We hebben ons lot in eigen handen. We weigeren deel uit te maken van een gemeenschap die zonder tastbaar protest de elkaar opvolgende Belgische regeringen gedoogt. Hoe langer België’s onverbiddelijkheid ten aanzien van de Vlaamse rechtseisen aanhoudt, hoe donkerder de toekomst van deze staat zich aftekent. Bijzonder actueel is Hermans’ stellingname, gepubliceerd op 17 januari 1922: ‘België is een land van meineed, zoals Duitschland een was. Zooals dit laatste meineedig was tegenover België, zoo was België meineedig tegenover Vlaanderen. En zie! België kwijnt aan zijn eigen onrecht. België sterft aan zijn eigen haat!’ Hoe lang nog voor het rouwproces begint?

Commentaren en reacties