Het zionisme kent zijn geschiedenis niet graag
Zelfs Efraim Karsh verzet zich tegen de gelijkstelling van antizionisme en antisemitisme
zionisme – antisemitisme
foto © Reporters
Is antizionisme gelijk aan antisemitisme? Eddy Daniëls zet in een drieluik uiteen waarom de staat Israël voor de Palestijnen allesbehalve een evidentie is.
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementAl in 1891 klaagde een invloedrijke zionist het onrecht tegenover de Arabieren aan. Al in 1916 werd de hypothese geopperd om alle Arabieren dan maar te verdrijven.
Elk artikel over Israël, de Palestijnen of het zionisme maakt passies los. Zo ook mijn stuk Vanuit Europa Palestina ‘bevrijden’. De veelheid van reacties maakt het mij onmogelijk op interventie na interventie in te gaan, ik probeer dit daarom globaal te doen in een driedelige reeks. Eerst deze opmerking: ik had het niet over de situatie vandaag (alhoewel ik daar een mening over heb, zoals zal blijken); ik had het ook niet over de stichting van Israël in 1948 en de vlucht van de Palestijnen; maar over de vraag of tegenstanders van het zionisme per definitie antisemieten zijn.
Men moet weten waar men over praat
Een eerste reactie is de vraag waarom men antizionisten niet antisemieten mag noemen. Men mag om het even wat noemen wat men wil, maar taal is geen anarchistisch systeem. Taal is een communicatie-instrument, dat wil zeggen dat men moet weten waarover men praat. Niets zo belachelijk als eindeloos naast elkaar door praten omdat men voor een bepaald woord een andere inhoud definieert. Vandaar het belang in een complex debat van een stipulatieve definitie, waaraan alle deelnemers aan een debat zich kunnen conformeren. In het Nederlands is de dikke van Dale daarbij het geijkte instrument.
Wat zegt van Dale over ‘antisemitisme’? ‘Al dan niet georganiseerde vijandschap tegen de joden en hun invloed op de maatschappij’. Is Israël synoniem van ‘de’ Joden en zijn alle Joden zionisten? Wat lees ik als verwijt bij Efraïm Karsh, zowat de belangrijkste propagandist van het zionisme vandaag? ‘Arabieren hebben nooit een onderscheid gemaakt tussen zionisten, Israelis en Joden, en zij gebruiken die termen vaak alsof ze synoniemen zijn’ (Arafat’s War. The Man and His Battle for Israeli Conquest, 2003, p. 41). Maar als die gelijkstelling door Arabieren zo verkeerd tot boosaardig is, waarom eisen sommige zionisten dan het recht op om ze te maken (en ontzeggen ze anderen het recht om dit te betwisten)?
In dezelfde grootte-orde wordt interesse voor het conflict tussen Israël en de Palestijnen, en voor de Joodse geschiedenis tout court, ‘een obsessie’ genoemd. Het is vreemd dat men interesse voor een conflict dat geheel de wereld al zeventig jaar in de ban houdt, en voor een volk dat al zeker 2.500 jaar anderen intrigeert, nu eens fascineert, dan weer irriteert, in termen van een psychiatrische afwijking wil beschrijven. Die gedachte gaat overigens terug op de arts Leon Pinkser (1821-1891) uit Odessa in een pamflet Auto-Emancipation (1882) die met zijn beweging Hovevei Zion (de Vrienden van Zion) een voorloper was van Theodor Herzl (1860-1904), die zelf maar een dweperige imitator was, een utopist die over het paard werd getild.
Slaven die plots macht krijgen
Pinkser vond judeofobie (een term die hij verkoos boven antisemitisme) een ziekte, maar hij legde niet uit waarom dit iets anders was dan een specifieke vorm van xenofobie. Wij weten vandaag dat xenofobie geen afwijking is, maar een primaire overlevingsreflex. Je leert xenofobie niet aan, je hébt het en leert het in een beschaafde samenleving af. Zelfs als het een ziekte zou zijn: ziektes bestrijd je niet met onwetendheid, maar met een analyse en een diagnose. Wie vandaag interesse voor het conflict rond Israël een obsessie noemt, weigert elke analyse en veroordeelt zichzelf tot slogantaal. Waarbij men steeds weer zichzelf herhaalt in de overtuiging dat als men maar dikwijls genoeg iets zegt, er altijd wel iets van blijft hangen.
Een zinvoller bedenking is natuurlijk dat het mohammedanisme zich als een kanker in dit conflict gevreten heeft. Dat was niet steeds zo. Het is een axioma voor salafisten dat nooit een fractie grond die veroverd is in hun eindeloze ghazwah of plundertocht mag teruggegeven worden. Dat verhinderde niet dat de joodse en christelijke gemeenschappen tot de komst van de zionisten in Palestina vredig samenleefden met hun islamitische buren. Zij kenden natuurlijk een dhimmi-statuut, en dat op zich is vernederend, maar dat was draaglijk.
Het werd ondraaglijk naarmate de Palestijnse boeren angst kregen om verdreven te worden van de gronden die zij als pachters sinds generaties bewerkten. Die werden overgekocht door kapitaalkrachtige zionistische organisaties, van hun eigen afwezige effendi’s– vaak Turken, soms Arabische edelen die klinkende munt verkozen boven het gewoonterecht. Het doet denken aan de Vlaamse boeren in de rand rond Brussel, die eerst hun verkavelingen peperduur verkochten aan Franstaligen, om daarna te klagen dat hun gemeente verfranste.
De economie werd tot religie
De economische angst werd religieus vertaald, wat er gemakkelijker inging en de effendi’s buiten schot liet. Hypocriete imams wezen erop dat ‘de ware gelovigen’ dreigden ondergeschikt te worden aan dhimmi’s, die de islamitische heiligdommen kwamen vernietigen. De Balfour Declaration (1917) versterkte die vooroordelen nog.
De Britten wisten niets van de lokale toestand en interesseerden zich daar toen ook nog niet voor. Ze deden tegengestelde beloften aan hun bondgenoten de Arabieren (in de briefwisseling met de sharif van Mekka) en aan de Fransen (Sykes Picot-akkoorden), en gaven een land weg dat ze op dat moment niet eens onder controle hadden.
Chaïm Weizman (1874-1952), de latere eerste president van Israël, had invloed verworven door zijn werk – horresco referens– in de chemische oorlogsindustrie (hij had een procedé ontwikkeld om acetone te winnen uit maïs, wat men nodig had voor artilleriebommen). Hij praatte Balfour en Lloyd George aan dat de Joden wereldwijd georganiseerd waren (wat niet waar was) en dat Groot-Brittannië hen nodig had om de oorlog te winnen. In feite gebruikte hij dezelfde argumenten over een Joods complot als de verfoeide Protocollen van de Wijzen van Zion, maar met een omgekeerd doel. Toen enkele dagen later de bolsjewieken de macht grepen in Sint-Petersburg, met figuren als Trotski, Zinovjev en Kamenev, leek de mythe van de alomtegenwoordige Joodse wereldmacht slechts bevestigd te worden.
In Palestina leidde dit tot een schok: de Arabieren hadden de Britten juichend ingehaald als bevrijders van de Turken en voelden zich plots tot in hun ziel bedrogen. Dat bracht in 1920 rellen met zich mee waarin de slogan ontstond: ‘Palestina is ons land, de Joden zijn onze honden’. Vanaf dan was het hek van de dam.
Beweren dat een volk niet bestaat
Dat conflict was aangekondigd zelfs voordat Herzl Der Judenstaat had geschreven (1896). Een van de eerste zionisten, Ahad Ha’am (Asher Ginzberg), klaagde al in 1891 in The Wrong Way het gedrag van sommige lotgenoten aan: ‘Zij gedragen zich wreed en vijandig, zij slaan hun Arabische [knechten] onbeschaamd en zijn daar zelfs trots op (…). Zij waren slaven in verbanning, en bevonden zich plots in een absolute vrijheid (…). Die plotse ommekeer heeft in hen een neiging ontwikkeld tot tirannie, wat je steeds ziet als een slaaf macht in handen krijgt’ (geciteerd door Tom Segev, ‘One Palestina Complete’, 1999, p. 104). Het zionisme wordt niet graag herinnerd aan Ginzberg, één van de ‘vaders’ van het moderne Hebreeuws.
Het gevolg was al in 1901 een petitie van Arabische notabelen aan hun Turkse meesters om de verkoop van gronden aan Joodse inwijkelingen te verbieden. En in 1905 een oproep van een Palestijnse intellectueel (Naguib Azouri) in Le réveil de la nation arabetegen de zionistische poging om een eigen staat in dat gebied op te richten (Segev p. 105). Pikant detail: Azouri was geen moslim, maar een maronitische christen.
Dat belette Chaïm Weizman niet om Lord Balfour ervan te overtuigen dat er geen Arabische natie bestond in Palestina (Segev p. 109). Wat daarna een riedel werd in het zionistische verhaal, die met semantische kunstgreepjes werd uitgebouwd (het is alsof je beweert dat er geen Vlamingen zijn in België omdat die zich in 1830 zo nog niet noemden). Het is de ergste vernedering die je een volk kunt aandoen: beweren dat het niet bestaat. Zionisten als Golda Meïr, die normaal toch moest weten wat Vernichtung is, vonden dat blijkbaar normaal. Een ‘vredesactivist’ als Amos Oz klaagt erover dat de PLO de Joden wil verhinderen collectief als volk te bestaan. Ook hij is blijkbaar niet op de hoogte (of wil er niet van op de hoogte zijn) dat net dat principe van de Vernichtung van een volk in het radicale zionistisme verankerd zit ten overstaan van de Palestijnen.
De Arabieren liepen er in de weg
Wat de Joodse verharding betreft: vanaf 1929 leefden Joden en Arabieren met elkaar op voet van oorlog, met de Britten tussen beide partijen in. Dat werd natuurlijk erger naarmate er een grotere Joodse immigratie kwam als gevolg van de Hitler-politiek. Mede daardoor versterkte zich in het zionisme een manicheïsche tendens: zij vormden de krachten van het Goede, tegen de krachten van het Kwaad. Sommige radicalen grepen terug naar de Bijbel en het bevel van Yahweh in I Samuel 15 om de woestijnstam der Amalekieten (die gelijk werden gesteld met de Arabieren) tot en met de kinderen uit te roeien (Segev p. 384).
Tegelijk verzekerde de atheïst David Ben Gurion Lord William Peel ervan dat het mandaat van het Joodse volk op Palestina in de Bijbel te vinden was (p. 401). Nogal wat Britse religieuze dwepers waren bereid daarin mee te gaan, net als de christelijke zionisten vandaag (vooral in de Amerikaanse Bible Belt): in de praktijk verachten ze Joden, maar als die willen samentroepen in Arabisch gebied, dan is dat hen best.
Daardoor groeide ook de overtuiging dat de enige oplossing was alle Arabieren uit het gebied te verdrijven. Hiervoor greep men terug op de schrijver Israel Zangwill (1864-1926) die de slogan had gelanceerd dat Palestina een land was zonder volk, dat openlag voor de Joden als een volk zonder land (1902). Toen hij doorgekregen had dat er wel degelijk mensen woonden (en niet weinig voor die tijd), formuleerde hij het dilemma dat ofwel de Joden elders hun land moesten zoeken, ofwel de bewoners moesten verdrijven (1916).
Ze hadden echt niet genoeg Joden
De redenering daarachter was dat de Palestijnen geheel de Arabische wereld hadden, maar de Joden alléén Palestina (p. 405). De waarheid was dat ze helemaal niet Palestina ‘hadden’, ik herinner aan de cijfers van de Britse census uit 1922: 591.000 moslims, 82.400 christenen en 84.000 joden. Met een goede elf procent van de bevolking eisten de Joden dus geheel de natie voor zichzelf op. Zelfs hun historisch ‘recht op terugkeer’ was fictief: de diaspora telde al meer Joden bij de Val van de Tempel (in 70) dan er leefden in het land zelf. Hun band met Jeruzalem (niet Judea) was puur religieus (de offers in de Tempel). De overgrote meerderheid van de hedendaagse Joden ‘keert terug’ naar een land waar zelfs hun voorouders nooit geleefd hebben.
Een soortement Plan Dalet, waarvan Ilan Pappé beweert dat het alle Palestijnen in 1948 op de vlucht wilde drijven, bestond dus al lang voor 1948, althans als concept. De enige reden waarom het niet openlijk werd geformuleerd, was volgens Tom Segev dat de zionistische leiders vreesden daarmee de sympathie van de wereldopinie te verspelen (p. 404). In het begin van de jaren dertig werd er een zionistische commissie opgericht om de modaliteiten van de bevolkingstransfer te onderzoeken (p. 406).
Wat de zionisten nog het meest hinderde, was dat ze niet genoeg Joden konden overtuigen om de plaats van de Arabieren in te komen nemen, ondanks de toen nog gunstige immigratieregels van de Britten. Dat werd enigszins ‘verholpen’ door Hitler. Hoe cynisch het ook moge klinken. In die zin was het nazisme voor het zionisme bijna een godsgeschenk.
Ondertussen zijn de feiten wat ze zijn: Israël bestaat en functioneert. En de Arabische wereld functioneert niet, ondanks zijn olierijkdom. Op die paradox wil ik in een volgend stuk ingaan: Het Joodse genie tegenover de bi’dah.
Eddy Daniels is gewezen hoofdredacteur van Intermediair. Hij publiceerde recent een boek over de rol van de profeet Mohammed in het ontstaan van het jihadisme, ‘De kwestie M. Een gekaapte godsdienst’, dat enthousiast aangeprezen werd door Etienne Vermeersch.
Bij Vooruit blijft na het vertrek van Rousseau een niet-geëngageerde club van moreel voortreffelijken over, meent Eddy Daniëls.
Amerikakenners Roan Asselman en David Neyskens bespreken de actualiteit aan de overkant van de oceaan.