1 mei: hoogdag van het sociaal overleg?
Waar komen we vandaan?
1 mei in Oostende (2016)
foto © Reporters
Het sociaal overleg lijkt in ons land op een dood spoor te zitten. Dit besef zal allicht worden geëxpliciteerd in de 1 mei-toespraken. De tekst bevat een commentaar op een boek van enkele jaren geleden.
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementHet centrale magazijn van Lidl dicht: het winkelpersoneel ziet de werkdruk niet meer zitten. De technici van Telenet revolteren. Ambtenaren roeren zich. Brussels Airlines en de Post krijgen het niet meer onderhandeld met hun werknemers. Prikacties bij AB InBev. Nochtans zijn de voorbije tien jaren de economische vooruitzichten nooit beter geweest.
De sociale onvrede betreft dan ook niet zozeer de arbeidsvoorwaarden, maar eerder de onzekerheid over wat gaat komen en de toegenomen stress op de werkvloer. Wat is er met ons sociaal overleg aan de hand dat dit allemaal onbespreekbaar lijkt te zijn?
Enkele jaren geleden verscheen een compendium onder de veelbelovende titel De toekomst van het sociaal overleg[1]. De lijst van auteurs oogt indrukwekkend: academici (Carl Devos, Manu Mus en Patrick Humblet – allen verbonden aan de Gentse universiteit), toenmalige praktijkmensen uit de werkgeverswereld (o.a. Jan Vanthournout van SD Worx, Karel Van Eetvelt van Unizo), en trois grosses légumes van de syndicale actie (Luc Cortebeeck, Rudy De Leeuw en Jan Vercamst). En Paul Windey, sinds jaren voorzitter van de Nationale Arbeidsraad, bekroont het geheel met een synthesetekst. Het boek heeft, ten onrechte, weinig weerklank gevonden. Er staan immers belangrijke dingen in, zeker in deze periode waarbij het sociaal overleg op een doodlopend spoor zit. We geven een korte commentaar en zullen daar in een tweede deel wat beschouwingen aan koppelen.
De verschillende visies op de maatschappij houden elkaar niet meer in evenwicht
De inleiding in het boek diept alvast de oude theorie van de Leuvense socioloog Luc Huyse op, met zijn drie bekende breuklijnen die elkaar lang in de pas gehouden hebben: de levensbeschouwelijke (simplificerend: gelovigen versus vrijzinnigen), de sociaal-economische (al even simplificerend: werkgevers versus werknemers), en de communautaire. De pacificatie op al deze gebieden is gelukt (‘worden binnen een aanvaardbare bedding gehouden’, zeggen de samenstellers van de bundel), maar deze geruststellende uitspraak lijkt, nauwelijks zeven jaren verder, zijn beste tijd gehad te hebben. De toestroom van diepgelovige islamisten blijft aanhouden, en daarmee hebben we een nieuwe levensbeschouwelijke breuklijn geïmporteerd; de communautaire kant van de zaak is voorlopig bevroren maar kan elk moment exploderen; en ook het sociaal overleg lijkt thans zijn beste tijd gehad te hebben. Dat alles betekent allesbehalve een garantie op een rimpelloze toekomst.
Vanwaar komen we?
Traditioneel begint een overzicht van het (federale) sociaaleconomisch overleg met het einde van de Eerste Wereldoorlog. Weliswaar waren er al in 1887 nijverheids- en arbeidsraden opgericht, maar die bestonden uit individueel verkozen vertegenwoordigers van werknemers en werkgevers, zonder dat deze een formeel mandaat bekleedden van een georganiseerde achterban. De paritaire comités, de eerste bouwsteen van het Belgische overlegsysteem, ontstonden na de grote stakingsgolf na 1918 en gingen gepaard met het algemeen enkelvoudig stemrecht en de snelle groei van de syndicale organisaties. Door de voorkeur te geven aan het overleg nam het belang van de staking potentieel af, en daar lag het voordeel voor de werkgevers en de staat.
Opnieuw na een algemene werkstaking, deze keer in 1936, werd het overleg verder in structuren gegoten en uitgebreid: een door de regering samengeroepen Nationale Arbeidsconferentie deed een aantal sociale toegevingen, zoals de invoering van zes dagen betaalde vakantie en de invoering van de veertigurenweek in bepaalde sectoren.
De Tweede Wereldoorlog legde deze evolutie stil. Voor eventjes maar, want zoals we allemaal weten werd door een aantal verantwoordelijken uit de politieke en sociaal-economische wereld, die elkaar troffen in hun Londense ballingschap, in april 1944 een Sociaal Pact gesloten dat het paritair overleg binnen de ondernemingen en op het federale vlak institutionaliseerde. Niet dat daarmee alles in kannen en kruiken was. De internationale contestatiebeweging en de beroemde stakingsgolven in 1968 en 1969, die soms ook gericht waren tegen het vakbondsapparaat, en de daaropvolgende petroleumschokken in 1973 en de zware economische crisis die daarvan het gevolg was ontregelden deze sociale pacificatie. Evoluties die daarna plaatsvonden worden door Dirk Luytens (Universiteit Gent) samengevat als volgt:
- De betekenis van de nationale staat in de arbeidsverhoudingen is eerder toe- dan afgenomen, en dit ondanks de neoliberale tendensen;
- Het sociaal overleg op federaal vlak dient niet langer om louter syndicale eisen op tafel te krijgen, het is ook een revendicatief kanaal geworden voor de ondernemers;
- De stem van de middenstand en de KMO’s is veel belangrijker geworden, daar waar het vroeger de grote ondernemingen waren die de toon zetten;
- De discussie over de ‘competitiviteit, gedefinieerd in termen van loonkost, heeft de plaats ingenomen van de productiviteit en het verdelen van de vruchten ervan tussen arbeid en kapitaal’;
- Het regionaal overleg krijgt een steeds belangrijker plaats, eerst informeel en sinds enige tijd formeel, ondanks de zware weerstand van o.m. de syndicale organisaties;
En, misschien nog de belangrijkste revolutie van al: het overkoepelend sociaal overleg (op nationaal, sectoraal en dus nu ook regionaal niveau) wordt meer en meer afgebouwd ten voordele van sociale akkoorden op ondernemingsniveau. Dit is niet zozeer het geval in België (waar nationale werkgevers- en werknemersorganisaties een sterke impact hebben op het beleid), maar in vele Europese landen is deze verschuiving onmiskenbaar – en het lijdt weinig twijfel dat ons land wel zal volgen.
En waar staan we nu?
De bijdrage getiteld Het sociaal overleg overlegd. Belgische overlegdiversiteit in beeld door Manu Mus begint met een stevige uitspraak: “De rol van het neocorporatisme is groot in België”. Inderdaad zijn er weinig landen waar het zgn. middenveld zo veel in de pap te brokken heeft, en dit niet zozeer binnen de geconsacreerde overlegstructuren (waarover het in het boek gaat), maar ook via kabinetten waar eigen mannetjes/vrouwtjes geposteerd worden en politieke mandatarissen die soms louter als spreekbuis fungeren van hun achterban.
Patrick Humblet van de Gentse universiteit en André Leurs van het ACV geven dan hun visie op de juridisering van het sociaal overleg onder de subtitel Kan de klok nog worden teruggedraaid? Steeds vaker wordt immers de rechter ingeschakeld, en dat kan je inderdaad beschouwen als een gedeeltelijke ondergraving van het sociaal overleg. Waar in de tachtiger jaren de arbeidsgerechten bijna uitsluitend geconfronteerd werden met vorderingen van werknemers tegen werkgevers (dat blijken de auteurs geen probleem te vinden), laten Humblet en Leurs hun verontwaardiging de vrije loop over het feit dat nu ook werkgevers bij arbeidsconflicten de rechterlijke macht in de arm durven nemen.
Deze bijdrage bevat dan ook weinig meer dan een gespierd stukje syndicale taal. Dat August Cool, de legendarische ACV-voorzitter uit de jaren zestig, een staking als het allerlaatste middel zag, en dat de al even legendarische Leuvense professor Roger Blanpain in deze uitspraak een legitimering zag voor tussenkomsten van rechters bij een onzorgvuldige hantering van het stakingswapen, wordt door de auteurs gekwalificeerd als weinig meer dan middeleeuwse prietpraat – natuurlijk zwijgen ze in hun bijdrage zedig over wanpraktijken als de vogelvrijheid van sommige syndicale vertegenwoordigers, de praktijk van de bedrijfsbezettingen en de occasionele gijzelingen van directieleden. Sociale dialoog is te belangrijk om hem door juristen te laten verzieken, besluiten ze. Is de huwelijks band ook “te belangrijk om haar te laten verzieken” door de vrederechter wanneer het spaak loopt tussen twee echtgenoten en een bemiddeling zich opdringt?
Chris Serroyen, verantwoordelijke van de ACV-studiedienst, is er zich bewust van dat het sociaal overleg stilaan begint te knellen, en doet dit al parodiërend. ‘De Belgische arbeidsmarkt staat stijf van de rigiditeiten. Die dienen er alleen toe om de voorrechten van de werkenden (…) te vrijwaren en om de niet-werkenden (outsiders) te pamperen in de gouden kooi van al te genereuze werkloosheidsuitkeringen, royale brugpensioenregelingen en desactiverende bijstandsuitkeringen, omgeven door tal van werkloosheids- en inkomensvallen. Enkel met het radicale wegstrijken van die rigiditeiten, door een moedige hervorming van de arbeidsmarkt, zullen we erin slagen die werkloosheid afdoende terug te dringen en aan te knopen bij de veel positievere evoluties in de buurlanden’.
Het hoofd van de ACV-studiedienst stelt dat het Belgische overlegsysteem robuust is gebleven en steeds de politiek op een grote afstand heeft kunnen houden (de neoliberale ideologie, de ‘stampede van de staatshervormers’, de ‘Europese bottleneckbenadering’ hebben tot nog toe weinig impact gehad, zegt hij naar waarheid). Inderdaad is de politieke overheid erg afwezig in het sociaal overleg, tenzij ze erbij geroepen wordt om dit te smeren, lees: de algemene middelen aan te spreken om het afsluiten van paritair onderhandelde compromissen te faciliteren. Een mooi voorbeeld hiervan was het Interprofessioneel Akkoord dat toen net gesloten was, waarbij onder meer de opzegvergoedingen uitbetaald aan arbeiders voor een deel op de begroting van de RVA, en dus op de kap van de belastingbetaler, terechtkwamen. In dit verband stelt Chris Serroyen terecht dat er in gans de thematiek bestreken door het paritair overleg slechts één enkele echte overheidsbemoeienis bestaat, namelijk de loonnorm. ‘Voor de andere rigiditeiten zorgen wij zelf wel’, zegt hij. Niet letterlijk, natuurlijk, maar tussen de regels door staat dat wel te lezen, en hij toont zich hier een grote voorstander. Evident is het dat een syndicale organisatie de grenzen moet bewaken van een overmatige flexibilisering van de arbeidsvoorwaarden, maar op een ogenblik dat letterlijk elke internationale instantie het heeft over een hoogstnoodzakelijke versoepeling van de Belgische arbeidsmarkt, is de boodschap dat de voornaamste functie van de syndicale organisaties erin bestaat om in het sociaal overleg op de rem te blijven staan niet direct hoopgevend.
[1] C. Devos, Manu Mus en Patrick Humblet (red.): De toekomst van het sociaal overleg, uitg. Academia Press, Gent, ISBN 978 90 382 1724 6, 2011, 164 pp.
Categorieën |
---|
Jan Van Peteghem is ingenieur en emeritus-gasthoogleraar verbonden aan de Faculteit Ingenieurswetenschappen van de KU Leuven. Zijn beroepservaring en wetenschappelijk werk draaien grotendeels om de arbeidsomstandigheden en -voorwaarden, meer in het bijzonder de veiligheid en de gezondheid op het werk.
Bart De Wever en Paul Magnette zijn het alvast over één ding eens: 2024 wordt een strijd tussen de N-VA en de PS.
Rani De Leeneer (N-VA): ‘De groeiende spanningen tonen aan dat traditionele partijen aan macht verliezen.’