‘Activisme’ zei u?
De verwijten van J.P. Rondas aan Munt-directeur Peter de Caluwe klinken volgens Johan Sanctorum niet helemaal geloofwaardig.
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementIk hou van opera, van theater, ik ben een Munt-abonné. Ik hou niet van België en zijn instellingen. Ik ben een Vlaams-republikein die regelmatig te vinden is in de zaal en de wandelgangen van het gebouw waarin, volgens de mythe, het koninkrijk België geboren werd na een voorstelling van een Franse derderangsopera.
Moet ik mij nu ongemakkelijk voelen? Jean-Pierre Rondas opende vorige week een uitsluitend via de media gevoerd (dat zegt al veel over de relevantie) dispuut rondom de positie van Munt-directeur Peter de Caluwe, die ‘een te groot activisme’ wordt verweten. De man zou zich m.n. teveel geuit hebben rond politiek-gevoelige materies als daar zijn: de staatstructuur, de federale rompstaat, het statuut van Brussel.
Aanleiding was een opiniestuk in De Morgen, waarin de Muntdirecteur aan de alarmbel trekt naar aanleiding van de bezuigingen in de cultuursector, en gewaagt van een ‘ideologische uitputtingsslag’, een poging om de resterende federale instellingen zoals de Munt-opera te laten doodbloeden. De Caluwe moet zwijgen zoals de Stomme van Portici en zoals het een overheidsambtenaar beaamt, aldus Rondas.
Nu klinkt dat woord ‘activisme’ heel raar uit de mond van een Vlaams-nationalist. Jean-Pierre Rondas heeft, als producer bij de publieke omroep en dus ambtenaar, zijn flamingante overtuiging nooit onder stoelen of banken gestoken, en dat siert hem zelfs. We kennen hem al jaar en dag van zijn erudiet-scherpe 11-juli-toespraken, nota bene als bestuurder-medestichter van de Vlaamsgezinde denktank Vives. Waarom zou de Muntdirecteur dan geen boom mogen opzetten over de Belgische staatsstructuur en zijn eigen unitaristische gezindheid?
Kwaliteit primeert
Ik vind het daarbij perfect consistent dat hij de Belgische en Brusselse kaart trekt en zelfs pleit voor een defederalisering. Of ik daarmee akkoord ben, is iets anders. De Caluwe’s voorganger, Gerard Mortier, evenals SMAK-directeur Jan Hoet, deden niet anders dan zich als door de overheid betaalde intendanten moeien in het politiek en cultureel-maatschappelijk debat, overigens vanuit een internationalistisch multiculperspectief dat ik maar weinig kon smaken. Mortier was tegen de flaminganten die hij als cultuurloze fascisten wegzette. Ridder Jan Hoet pronkte met zijn koninklijke lintjes en was uit de buurt van Albert en Paola niet weg te slaan. Meermaals heb ik hen stevig bekritiseerd in essays en columns, maar nooit heb ik gezegd dat ze moesten zwijgen. Van mij mag iedereen, maar dus zeker kunstenaars en cultuurmakers, naar hartenlust zijn mening uiten en het debat aanzwengelen. Het hoort zelfs bij hun status van opiniemaker en het verhoogt de amusementswaarde van hun publieke optredens.
Ik ben daarbij zo vrij om het artistieke kwaliteitscriterium te laten primeren op het centenflamingantisme. Jammer dat Peter de Caluwe zo’n Belgicist en Brusseliaan is, maar hij maakt wel steengoede opera. Zijn producties oogsten handen vol lof in het buitenland. De Munt werd door het internationale vakblad Opernwelt in 2011 uitgeroepen tot ‘Operahuis van het Jaar’. In 2013 kreeg hij de titel ‘Overheidsmanager van het jaar’,- hij is dus iemand die grote dingen doet en tegelijk op de kleintjes past. Gerard Mortier had visie te over maar was een beroerd manager, Bernard Foccroulle was een degelijk bestuurder maar zonder visie. Peter de Caluwe bezit beide en laat als operadirecteur zijn voorgangers ver achter zich. Ik mag er niet aan denken dat de N-VA een soort Siegfried Bracke als Munt-directeur zou parachuteren.
Dus neen, de aantijging van Rondas snijdt weinig hout. De vraag of we überhaupt nog Belgische federale instellingen moeten overhouden, staat los van het feit dat de Caluwe zijn huis hoort te verdedigen en daar ook politieke argumenten aan verbindt. 20% inleveren op het werkingsbudget, het is niet niks. Overigens moet een nuchter waarnemer erkennen dat er voor die stelling iets te zeggen valt: ja, allicht speelt er een verborgen agenda vanuit de N-VA om het federale niveau, ook wat cultuur betreft, te laten uitdoven. En ja, Jean-Pierre Rondas had hier beter zelf de Stomme van Portici gespeeld, want door op die manier de Caluwe frontaal aan te vallen manifesteert hij zich warempel als een apologeet van de heersende macht. Geef mij dan maar de activist.
Crowd funding
Een ander punt is natuurlijk, en dat haalt heel de hierboven geciteerde discussie moeiteloos in, is dat het culturele landschap sowieso in volle metamorfose is. Zowel de Caluwe als Rondas polemiseren binnen een verouderd paradigma, waarin cultuur überhaupt een overheidsmaterie is, met alle perikelen van dien. Het is helemaal niet evident dat de staat het culturele leven bevoogdt. Men kan zich best inbeelden dat de overheid enkel infrastructuur ter beschikking stelt (gebouwen, podia,…) waarin dan voor de rest zelfstandige entiteiten functioneren, groepen, ensembles, individuen, die hun creatieve projecten financieren via de inbreng van het publiek zelf. Met de cultuurconsument als kleine aandeelhouder.
Dit systeem van crowd funding zou ik bij uitstek zelfs op theater en opera toepassen, omdat daar de band met het publiek duidelijk en direct is. Onvermijdelijk dient aan deze reconversie een andere visie gekoppeld op artistiek personeel: er dient terug meer ingezet op vaste ensembles met mensen van eigen bodem, iets wat kostenbesparend én weefselversterkend werkt én goed is voor een pak jobs. De Duitse stedelijke operahuizen zijn al jaar en dag op die leest geschoeid. Een sterke publieksverbondenheid is een must, maar ook een nauwe band met het pedagogische terrein, academies, hogescholen, conservatoria, studio’s, de plekken waar zangers, acteurs, musici worden opgeleid. Een huis zoals de Koninkijke Muntschouwburg is, vooral sinds Gerard Mortier, mijlenver vervreemd van deze locale verankering, en kiest ervoor om een internationale cast in te huren. Waardoor ons eigen talent onder de korenmaat blijft.
Ik had graag gezien dat het cultuurdebat ook daarover ging, in plaats van steeds maar weer de tegenstander van “activisme” te beschuldigen terwijl men zelf evengoed ideologiseert. De cultuurscène van de 21ste eeuw zal, deels onder economische druk, zelf haar middelen moeten genereren, en dat kan haar autonomie alleen maar ten goede komen. Heel het subsidiedebat, inclusief het gejammer van diegenen die op kort zaad worden gezet, is niets meer dan een achterhoedegevecht.
Overigens, nooit zo’n ‘Vlaamse’, uit klei opgetrokken Daphne van Richard Strauss gezien, als die van dit najaar in de Munt, onder de regie van Guy Joosten. En warempel, met de titelfiguur als een boomhut-activiste.
Foto © Reporters (Peter de Caluwe)
Categorieën |
---|
Johan Sanctorum (°1954) studeerde filosofie en kunstgeschiedenis aan de VUB. Achtereenvolgens docent filosofie, tijdschriftuitgever, theaterdramaturg, communicatieconsultant en auteur/columnist ontpopte hij zich tot een van de scherpste pennen in Vlaanderen en veel gevraagd lezinggever. Cultuur, politiek en media zijn de uitverkoren domeinen. Sanctorum schuwt de controverse niet. Humor, ironie en sarcasme zijn nooit ver weg.
Bij de docu-film van Jambers over BDW blijft de vraag hangen waar de N-VA als ‘republikeinse partij’ nu eigenlijk nog voor staat.
‘Afgrond’ verhaalt de waargebeurde verhouding tussen Venetia Stanley en de veel oudere Britse premier Henry Asquith, die leidde tot een kabinetscrisis.