Alexandra Laignel-Lavastine over voor en na Charlie
mischien het begin van een bewustwording
Ze noemt graag man en paard
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementAan het woord is hier de Franse filosofe en essayiste Alexandra Laignel-Lavastine* in het programma Ce Soir ou jamais van FR2. Het fragment begint na 11’30”. In het programma werd het recente boek van de historicus en antropoloog Emmanuel Todd besproken: Qui est Charlie? Sociologie d’une crise religieuse (Seuil, 252 p.).
Ja, ik ben wat verbluft dat het al zo ver is dat de elfde januari als huichelarij wordt bestempeld. Mij komt het voor dat we die dag eenvoudigweg de ontstelde reactie meemaakten van – gelukkig – miljoenen Fransen die geconfronteerd waren met de verwerpelijke slachtingen die net hadden plaatsgehad, en wel in een radicaal nieuwe wereldwijde context, waarin de plaag van het jihadisme overal uitbreiding neemt, in Europa zowel als in de mohammedaanse wereld.
En mij lijkt het dat die avond van de zevende januari het meest gepaste woord misschien van Philippe Val** kwam, toen die zei: ‘We zijn niet in staat geweest om over deze dingen te praten zoals het betaamt.’ En daar, lijkt me, zijn velen onder ons om zo te zeggen op heterdaad betrapt. En dus zou ik niet zoals Emmanuel Todd spreken van een ‘vals bewustzijn’, maar van misschien het begin van een gewetenscrisis: dat we in elk geval met spoed die binaire catechismus moeten verlaten – hoe valt nog te bezien, maar met spoed – ranzig als hij is, want tenslotte teruggaand op het derdewereld-denken van de zestiger jaren, catechismus die er gemakzuchtig in bestaat gemene verdrukkers tegenover aardige verdrukten te plaatsen.
En daarbij, wat hadden we moeten denken, mochten we die dag niét allemaal hebben aangevoeld dat deze barbaren zich aan zelfs het minimum van een gedeelde beschaving hadden vergrepen? Dan, meen ik, hadden we ons zorgen mogen maken over de morele verwording van het land.
Daarbij, wat ik nogal opmerkenswaardig vind bij deze mobilisatie, is dat zij twee voorwaarden stelde, te weten dat men niet mocht aanzetten tot een pogromstemming tegen de muzelman om de hoek, maar ook dat men een kat een kat moest noemen, en met name een islamistische moordenaar een islamistische moordenaar, en dat is toch wel het minste.
En in tegenstelling tot wat u zegt, ik woon in het 93ste [Seine-Saint-Denis, ‘gevoelig’ departement], en in mijn buurt waren veel moslims bijzonder opgelucht dat men de vijand eindelijk een naam had gegeven. ‘Eindelijk’, zei een van hen me ‘zullen we niet meer verplicht zijn om langs de muren aan te lopen.’ ‘En ze niet benoemen’, zei hij nog, met veel verstand vind ik ‘zou min of meer zijn alsof onze ouders of grootouders ervan hadden afgezien om over het nazisme of het stalinisme te spreken, uit schrik om de Russen of Duitsers te krenken. Bon, dat is absurd, de waarheid heeft nog nooit iemand gestigmatiseerd.’
Ik meen ook dat men toen al kon denken – vandaag is dat overduidelijk – dat er een vóór, en een ná Charlie zou zijn. Wat hadden we daarvoor? We bezaten de kunst, niet eens om blind te blijven: de kunst om mentaal onze ogen uit te rukken terwijl de verbreiding van het fundamentalisme zich voor ons voltrok. Ook hadden we de grootste moeite om toe te geven dat het Kwade soms ook kon voortkomen uit het kamp van het Goede, te weten bij de voormalige verworpenen der aarde.
En wat we al heel snel zagen – de slachting heeft plaats en al heel snel, een paar uur, een paar dagen later hoorden we de ene of de andere aan ons uitleggen, in dat verwrongen taaltje van hen, dat de echte daders van de slachting niet de moordenaars waren die we kennen, maar de alomtegenwoordige islamofoben [‘alomtegenwoordig’: na Hendrik de Vierde heetten alle Franse koningen «roi de France et de Navarre», maar deze mooie uitdrukking is helaas niet te behouden]. Zelfs hoorden we er een aantal roepen over de triomf van de ‘Partij van de Orde’ [Le parti de l’Ordre, 1848, stond onder de Tweede Republiek voor openbare veiligheid, conservatisme, goede zeden, en orde natuurlijk]. Enfin, je wreef je de ogen uit.
Daarna dan, zagen we een begin van bewustwording, dat lijkt me belangrijk, zelfs al was de geest van elf januari vooral emotioneel, en verdampte hij wat mij betreft al te snel – daarbij het was niet eens een geest, het was een reactie, een behoefte aan samenzijn.
___________________
* grappig is dat haar familie oorspronkelijk Löwenstein heette, een onmogelijke naam in Frankrijk.
** van 1992 tot 2009 directeur bij Charlie Hebdo, daarna en tot vorig jaar hoofd van France Inter. Van hem las ik ergens de mooie zin: ‘Le sociologisme sert de prêt-à-penser’, sociologiseren is gemakkelijkheidsdenken.
o-o-o-o-o
Oui, moi je suis un peu sidérée qu’on en soit à qualifier d’imposture le onze janvier. Il me semble qu’on a assisté ce jour-là à la réaction horrifiée tout simplement de millions de Français, et heureusement, face au massacres abjectes qui venaient d’avoir lieu, et ce aussi dans un contexte planétaire radicalement nouveau, où le fléau djihadiste se répand partout, en Europe comme dans le monde musulman.
Et il me semble que peut-être le mot le plus juste au soir du sept janvier était celui de Philippe Val, qui a dit: on n’a pas su en parler comme il l’aurait fallu. Et là, beaucoup d’entre nous, me semble-t-il, ont été pris comme en flagrant délit en quelque sorte. Et donc je ne dirais pas «fausse conscience», comme Emmanuel Todd, mais le début peut-être d’une crise de conscience, que en tout cas il y aurait urgence –après il faut savoir comment, mais urgence– à sortir de ce catéchisme binaire, et rance pour le coup puisqu’il remonte quand-même au tiers-mondisme des années soixante, qui consiste à opposer paresseusement les méchants dominants et les gentils dominés.
Et puis, qu’aurait-on pensé si on n’avait pas tous ressenti ce jour-là que ces barbares venaient de s’en prendre à une sorte de minimum civilisationnel commun? Je crois que c’est là qu’il faudrait s’inquiéter sur l’état de déliquescence moral du pays.
En plus, ce que je trouve assez remarquable dans cette mobilisation, c’est que elle a tenu deux exigences, c’est-à-dire ne pas encourager l’esprit pogrom contre le musulman du coin de la rue, mais aussi appeler un chat un chat, c’est-à-dire un tueur islamiste un tueur islamiste, ce qui est quand même la moindre des choses.
Et contrairement à ce que vous dites, dans mon quartier, j’habite dans le 93, beaucoup de musulmans étaient très soulagés qu’on ait enfin désigné l’ennemi. Enfin, me disait l’un d’eux, on ne va plus être obligé de raser les murs. Et disait, me semble-t-il avec beaucoup d’intelligence, que ne pas le faire, c’eût été un peu comme si nos parents ou nos grands-parents s’étaient refusés à parler du nazisme ou du stalinisme, par peur de froisser les Russes ou les Allemands.
Bon, c’est absurde et me disait-il: la vérité n’a jamais stigmatisé personne.
Je crois aussi qu’on aurait pu penser qu’il y aurait eu –ça semble évident aujourd’hui– un avant et un après Charlie.
Avant on avait quoi? On avait l’art, même pas de s’aveugler: l’art de se crever mentalement les yeux face à l’expansion du fondamentalisme. On avait aussi une extravagante difficulté à admettre que le Mal puisse parfois surgir du camp du Bien, c’est-à-dire celui des anciens damnés de la terre. Et puis on a vu très vite, le carnage survient, et très vite, quelques heures quelques jours après, on a entendu les uns et les autres nous expliquer dans leur rhétorique tordue, que les vrais auteurs du carnage ce n’étaient pas les tueurs que l’on sait, mais les islamophobes de France et de Navarre, et que… et on a même vu certains hurler au triomphe du Parti de l’Ordre. Enfin, c’était à se frotter les yeux.
Alors après, on a un début de prise de conscience, ça me paraît important, même si l’esprit du onze janvier, c’est vrai –d’ailleurs ce n’était pas un esprit, c’était une réaction, le besoin d’être ensemble– s’est trop vite, à mon avis dissipé, était surtout émotionnel.
Categorieën |
---|
Personen |
---|
Marc Vanfraechem (1946) werkte voor Klara (VRT-radio); vertaler, blogger http://victacausa.blogspot.com sinds 2003. Hij schrijft het liefst, en dus meestal, artikels met daarin verwerkt vertaalde citaten van oude auteurs, die hem plots heel actueel lijken.
Bestuurlijke nalatigheden die rampen erger maken dan ze hadden moeten zijn… dat soort zaken kwam al voor in de vierde eeuw voor Christus.
Amerikakenners Roan Asselman en David Neyskens bespreken de actualiteit aan de overkant van de oceaan.