In een vorig stuk ging het over de vraag of het Westen zijn welvaart dankt aan zijn koloniaal verleden. Nogal wat onderzoek dat daarbij aan bod kwam sprak deze stelling tegen. Een andere vraag is of ex-kolonies vandaag nog steeds minder voorspoedige ontwikkeling kennen en in welke mate dat de kolonisatie daar zelf verantwoordelijk voor is. Een interessante studie maakt gebruik van de nauwkeurige reconstructie van de Afrikaanse geschiedenis die historici de voorbije decennia hebben gemaakt, en waarbij meer dan…
Niet ingelogd - Plus artikel - log in of neem een gratis maandabonnement
Uw Abonnement is (bijna) verlopen (of uw browser moet bijgewerkt worden)
Uw (proef)abonnement is verlopen (of uw browser weet nog niet van de vernieuwing)
In een vorig stuk ging het over de vraag of het Westen zijn welvaart dankt aan zijn koloniaal verleden. Nogal wat onderzoek dat daarbij aan bod kwam sprak deze stelling tegen. Een andere vraag is of ex-kolonies vandaag nog steeds minder voorspoedige ontwikkeling kennen en in welke mate dat de kolonisatie daar zelf verantwoordelijk voor is.
Een interessante studie maakt gebruik van de nauwkeurige reconstructie van de Afrikaanse geschiedenis die historici de voorbije decennia hebben gemaakt, en waarbij meer dan tachtig gewelddadige conflicten tussen groepen werden vastgesteld die vóór 1600 plaatsvonden. De onderzoekers kregen het idee om al deze conflicten te coderen volgens hun ruimtelijke coördinaten en te kijken of ze samenhingen met moderne conflicten. De correlatie bleek opmerkelijk groot: het geweld van meer dan vierhonderd jaar geleden bleek verontrustend persistent.
Welk mechanisme had ervoor gezorgd dat het geweld bleef voortduren? De onderzoekers suggereren dat dit het gebrek aan vertrouwen is, gecreëerd door geweld dat decennia lang blijft nagalmen. Non-coöperatie kan worden versterkt door morele erecodes: de vendetta waarbij kwaad met kwaad wordt vergolden. Vendetta’s zijn een typisch aspect van samenlevingen die op clans zijn gebaseerd. Historisch gezien vormden clans de meest algemene basis van de sociale organisatie, en in veel arme landen is dat nog altijd zo.
Relevant is op te merken dat slavernij en gewelddadige conflicten niet beperkt blijven tot een (historisch beschouwd) relatief korte periode van kolonisatie. Veel onderzoek dat ‘lange’ verbanden legt, betreft omstandigheden die soms wel honderd jaren lang aanhielden zoals het verschil tussen Noord- en Zuid-Italië inzake processen van zelfbestuur.
Tegen de stelling dat de bron van de welvaart van de westerse landen en de huidige wantoestanden in Afrika te reduceren zijn tot de koloniale periode, valt wel wat in te brengen. In nogal wat gevallen kan aangebracht worden dat sinds de onafhankelijkheid het land door een elite bestuurd wordt die nog veel problematischer bewind voert dan daarvoor.
In een aantal Afrikaanse landen zijn er recent signalen van een beter bestuur, maar het track record van het continent is nog niet indrukwekkend. Het steeds terug verwijzen naar de koloniale uitbuiting is in dat opzicht soms een excuus voor kleptocratische Afrikaanse elites om hun verantwoordelijkheid niet te moeten nemen.
Zijn ex-kolonies vandaag arm door het koloniaal verleden?
De eerdere analyse sprak dan wel tegen dat kolonisatie een belangrijke factor is geweest voor de welvaartssprong die het Westen gemaakt heeft, ze laat nog wel de mogelijkheid open dat koloniserende regimes fundamentele en langdurende schade hebben toegebracht aan de ontwikkeling van ex-kolonies. Uiteraard zijn er meerdere visies alleen al over de ‘Afrika-vraag’. Volgens het werk van Jeffrey Herbst was de periode van kolonisatie te kort om enige blijvende invloed te hebben.
Er is de zogenaamde ‘eclectische consensus’ van mensen als Peter Bauer en Niall Ferguson dat kolonialisme een stimulans gaf aan economische ontwikkeling door technologische transfers en het bestrijden van tropische ziekten. En dan is er natuurlijk de thesis dat Europa de bron is van Afrikaanse ontwikkeling zoals bijvoorbeeld gesteld door Walter Rodney. Talloze wetenschappers hebben ondertussen heel gedetailleerd onderzoek verricht naar de lokale realiteit in Azië, Afrika en de rest van de wereld wat inzichten oplevert inzake de voorwaarden die maken dat voor sommige landen eerder de Herbst- dan wel de Rodneythesis plausibeler is. Afrika is het armste continent en veel inwoners ervan leven in armoede. De verklaring daarvoor ligt volgens het onderzoek van Robinson in problematische instituties op zowel micro- als het macroniveau:
– macroniveau: kleptocratisch bestuur, zwakke staten onmachtig om wet en orde af te dwingen. De mechanismen om aansprakelijkheid en legitiem bestuur af te dwingen ontbreken wat mogelijk maakt om geldstromen te genereren die niet gebaseerd zijn op verdienste of productiviteit (rent seeking)
– microniveau: problematische mechanismen om productiefactoren (grond!) toe te wijzen, gebrek aan bestuurlijke aansprakelijkheid op lokaal vlak en gebrekkige sociale instituties van wederzijdse verplichtingen.
Types koloniale settings
Vooreerst moet uiteraard opgemerkt worden dat kolonisatie zich niet beperkt tot Afrika. Het is zelfs zo dat voor kolonies als de Verenigde Staten en Australië heel plausibel kan gemaakt worden dat zonder kolonisatie deze nooit zo’n hoge welvaart hadden bereikt. Ook moet opgemerkt dat er een aantal landen waren waar Europeanen niet koloniseerden zoals China, Japan en Thailand.
Erg pertinent is dat Afrika rond het einde van de 19de eeuw nog steeds erg arm was en dat politieke centralisatie er vaak sterk ontbrak. Het brede patroon is dat gedurende de kolonisatie het bruto binnenlands product typisch toenam maar dit is nog steeds verenigbaar met verschillende koloniale ervaringen. In veel gevallen ging dit na de kolonisatie terug achteruit wat zelfs gebeurde inzake de gemiddelde fysieke lengte van de bevolking.
De eerste groep landen (1) die men onderscheidt zijn die waar er al hogere graad van centralisatie was voor de komst van kolonisten zoals in Benin, Botswana, Burundi, Ethiopië, Ghana, Lesotho, Ruanda en Swaziland. Economisch gezien waren er in dergelijke landen al essentiële instituties van publieke goederen en stabiele economische ordening voor de kolonisatie. In sommige landen was deze centralisatie echter op zich problematisch zoals in Buganda, Ruanda en Zululand met sterk militarisme en weinig inspraak.
De tweede groep (2) zijn landen waar de softe basisinfrastructuur op vlak van instituties er niet was (Robinson onderzoekt bijvoorbeeld de rol van lokale chieftains die recht toebedelen). Vanuit deze twee groepen waren er dan verschillende koloniale ervaringen. Je had de kolonisten die de instituties die reeds bestonden in zekere mate integreerden in het koloniaal regime (A). Anderzijds waren er de settings waar de kolonisten deze reeds bestaande instituties ontmantelden (B) zoals in Kenia, Namibië, Zuid-Afrika en Zimbabwe.
Tijdens de kolonisatie vond er vaak een groei van bbp per capita plaats tegenover 1885. Er was een technologietransfer met bijvoorbeeld spoorwegen en mijntechnieken en aansluiting met de wereldhandel. Levensverwachting en geletterdheid verbeterde tegenover de lage niveaus van voor de kolonisatie. In sommige landen was er bijvoorbeeld nog geen geldsysteem en buiten Ethiopië was het wiel en de ploeg nog niet in voege. Er waren uiteraard wel meer landen waar al uitgebreide wegnetwerken en rechtssystemen voorhanden waren. Veelal was de inning van belastingen nog niet geroutineerd door een uitgebouwde bureaucratie.
Merk op dat een evaluatie van de kolonisatie extreem complex is en voor een stuk nooit compleet kan zijn omdat ingeschat moet worden wat het land van die landen was geweest zonder kolonisatie. In welke mate zou technologie zoals gezondheidszorg ook in het land gebracht zijn? Zou bijvoorbeeld de rol van missionarissen erg verschillend zijn geweest? Er is evidentie dat Botswana en Ghana reeds een centraliseringsproces kenden voor kolonisatie, noodzakelijk voor het voorzien van recht en orde en andere publieke goederen. Zou dat echter ook in Kenia en Sierra Leone zijn gebeurd?
Wat er gebeurde, is dat toen de kolonisten wegtrokken, de situatie in landen waar er reeds voorheen belangrijke instituties aanwezig waren en deze niet ontmanteld waren, intact bleef en verdere ontwikkeling gebeurde (A1). Een andere categorie is deze waar het koloniaal regime wel een zekere welstand had gerealiseerd maar zonder respect voor de reeds aanwezige instituties (B1). Daar vond er typisch een economische breuk plaats die langdurige schade toebracht.
De resterende settings waren heterogeen op het vlak van ontwikkeling maar in het algemeen erg precair. Sierra Leone was bijvoorbeeld armer na dan voor de kolonisatie. In de landen waar de kolonisaties de aanwezige instituties verwierpen was er bovendien vaak niet direct een afname van het bruto binnenlands product maar wel van het inkomen van grote bevolkingsgroepen. Het gemiddeld inkomen per hoofd nam dan wel vaak toe tijdens de kolonisatie met een afname in de jaren ’60 tot de jaren ’90. Sinds 2000 kennen een aantal Afrikaanse landen wel gestage positieve groei.
De toegevoegde waarde van uitgebreid onderzoek bestaat in de analyse van concrete (en vaak erg lokale) instituties in de mate dat ze inclusief of extractieve karakteristieken kennen. Het lijkt inderdaad erg pertinent om te vermijden in te algemene termen te spreken over het ‘gemiddeld effect’ van kolonisatie door de grote heterogeniteit. Wanneer de focus ligt op meer dan enkel economische groei maar ook scholing, levensverwachting, inkomen en ontwikkeling, dan kan men niet in het algemeen zeggen dat kolonisatie goed of slecht was, onafhankelijk van de context. We laten het aan de lezer om een eigen oordeel te vormen. De vraagstelling is in elk geval complexer dan vaak gedacht. Het is zeker belangrijk de discussie rond het koloniaal verleden genuanceerd te voeren.
Laten we de woorden van Bertrand Russell in herinnering brengen in zijn ‘boodschap aan toekomstige generaties’: ‘I should like to say two things, one intellectual and one moral. The intellectual thing I should want to say is this: When you are studying any matter, or considering any philosophy, ask yourself only what are the facts and what is the truth that the facts bear out. Never let yourself be diverted either by what you wish to believe, or by what you think would have beneficent social effects if it were believed. But look only, and solely, at what are the facts. That is the intellectual thing that I should wish to say.’