Collega Brinckman over opiniëring
Heeft hij gelijk?
Bart Brinckman, De Standaard-journalist die tot een ‘case’ uitgroeide.
foto © ReadMyLips
Bart Brinckman komt er rond voor uit dat in zijn krant opinie en berichtgeving door elkaar loopt. Maar dat komt door het internet, beweert hij.
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementIn Knack van 2 augustus interviewde Walter Pauli zijn collega Bart Brinckman van De Standaard. Men moet daar geen gewoonte van maken vind ik, een journalist die een journalist interviewt, maar voor één keertje is het fijn. De geïnterviewde journalist wordt dan een mens van vlees en bloed die ‘zucht’ (eerste woord) en ‘lacht’ (laatste woord). Brinckman, leren we, voelt zich verwant met de kleine jongen uit Road to Perdition die als enige tegen de stroom van vertrekkende fabrieksarbeiders in fietst. Dat is mooi, zo’n zelfbeeld.
Ook vertelt Brinckman veel wetenswaardigheden. Omdat hij het wat moeilijk heeft om feiten van meningen te onderscheiden, heb ik dat hier zelf gedaan. Feiten:
- Bart Brinckman heeft als kind nog op de knie gereden van vader De Wever;
- sommige anonieme hooggeplaatste N-VA’ers raken zoon De Wever stilletjes aan beu;
- de redactie van De Standaard heeft in 2010 beslist om de regering Di Rupo te steunen.
Misschien is dat niet allemaal waar en is er ook wat fantasie bij – wie weet? – maar laten we voor het gemak de fantasieën dan maar onder de feiten rekenen.
Dan Brinckmans meningen:
- Bart De Wever heeft het recht om in het openbaar te zeggen wat hij van Brinckman vindt;
- een burgemeester van Antwerpen moet zijn taak niet combineren met partijvoorzitterschap en marathonlopen;
- het is onvermijdelijk dat de grens tussen berichtgeving en opinievorming in kranten versmalt.
Dat eerste vind ik ook, over dat tweede heb ik geen mening en over dat derde wil hier iets zeggen.
Overstelpt door feiten
Brinckman gelooft dat het door de opkomst van het internet is dat de gedrukte media meer naar opinievorming neigen. De ‘feitelijke berichten, zegt hij, belanden op onze websites, waar ze gratis worden gelezen door iedereen die constant op zijn smartphone checkt of er nog nieuws is’. Dat is juist. Ik doe dat en mijn vrouw doet het nog veel meer. We bevinden ons met deze uitspraak in het rijk van de onweerlegbare feiten. Maar dan voegt Brinckman er een mening aan toe: ‘Een modern krantenbericht moet ‘meerwaarde’ hebben. En dus moet je, als journalist, het nieuws duiden, er extra uitleg bij verschaffen en achtergronden aandragen … Natuurlijk versmalt de grens tussen berichtgeving en opinie dan.’
Hélà, hola! En wat is duiden? Wat is extra uitleg? Wat zijn achtergronden? Mij lijkt het dat voor duiding, uitleg en achtergrond een journalist juist méér feiten moet opdiepen dan die die je ook in een Belga-bericht vindt. Daarvoor moet je telefoneren, archieven raadplegen, erop uit trekken, getuigen en specialisten spreken, enfin, Brinckman weet dat zelf ook wel. Natuurlijk is het moeilijk om bij die tweede feitenronde even objectief te blijven als bij het korte bericht. De achtergrondfeiten moeten worden gekozen uit een schier eindeloze voorraad. Het ene feit moet als belangrijk worden weerhouden en het andere als niet ter zake doend aan de kant geschoven. En wie bepaalt wat belangrijk is en wat niet ter zake doet? Vanzelfsprekend de journalist, met zijn onvermijdelijke vooroordelen, voorkeuren en overtuigingen. Dat is allemaal waar, maar ik hoop dat Brinckman zelf ook wel inziet dat de ‘meerwaarde’ van zo’n achtergrondsjournalistiek juist niet ligt in die vooroordelen en voorkeuren, maar daarentegen afhangt van de mate waarin de journalist die ter zijde schuift en ze bewaart voor een écht opiniestuk.
Bedolven onder meningen
Er is een tweede reden waarom Bart Brinckmans uitleg over het internet niet bevredigt. Het is zeker waar dat we op onze schermen en schermpjes overstelpt worden met feiten; we worden evenwel nog veel meer overstelpt met meningen. Je zou het argument van Brinckman dus heel gemakkelijk kunnen omdraaien: in een tijd waarin we digitaal bedolven worden onder meningen en opinies, moeten kranten zich op hun core business terugtrekken: het aanleveren van harde, betrouwbare data.
De verklaring van Brinckman mist dus plausibiliteit. Maar daarmee zijn de feiten die hij aangeeft nog niet van de baan. We kunnen allemaal zelf ook wel zien dat de kranten wel degelijk opschuiven van berichtgeving naar opinieverstrekking. Hoe kunnen we dat verschijnsel dan wél verklaren?
De consument wil het
Zoals bij meer ongewenste ontwikkelingen, ligt de verklaring ervan ten dele bij consument. Er loopt ergens wel een enkeling rond die ‘alle theorieën ter wereld zou opgeven voor één feit’, maar de meesten van ons – ‘le commun des mortels’ zoals professor Jozef Mertens altijd zei – zijn dol op meningen. Ik heb zopas een dik boek over Thomas Jefferson gelezen. Dat boek stond vol feiten: over Jefferson als landbouwkundige, als ruiter, als vioolspeler, als architect, als uitvinder, als diplomaat, als president. Maar wat ik eigenlijk wou weten was dit: was die Jefferson nu een fidele kerel of eerder een berekende klootzak zoals we die leren kennen in de roman Burr van Gore Vidal? Ik ben nu weer een dik boek aan het lezen over de Russische revolutie. Ik wil al die feiten er graag bij nemen: die die ik al kende, die die ik vergeten was, en die die ik nooit geweten heb. Maar ik wil ook graag dat de auteur af en toe zegt of suggereert dat die revolutie een ramp was voor de mensheid, want dat vind ik ook. Als hij zegt dat die revolutie geen ramp was voor de mensheid, maar een zegen: ook goed, want dan kan ik mij over dat standpunt opwinden en dat is voor mijn gezondheid even bevorderlijk.
Vroeger was mijn hang naar opinie nog veel heviger. Als zestienjarige was ik verzot op het opinieblad De Nieuwe van de onlangs overleden Mark Grammens. Ik was er trots op dat ik zo’n ‘moeilijk’ blad las. In mijn grootheidswaanzin besloot ik dan ook maar meteen Le Monde Diplomatique te gaan lezen. Dat viel tegen. Het blad was niet alleen in het Frans, het stond ook vol feiten. En die feiten waren niet eens in zo’n slagorde opgesteld dat je zag wie de goeien en wie de slechten waren. Wat kon het mij interesseren wat het hooggerechtshof in Chili beslist had, of hoe de economische situatie in dat land was. Ik wou lezen dat Pinochet een moordenaar was en Allende een verrader. Feiten die die stellingen ondersteunden waren welkom.
Guilty pleasure
Dat De Standaard de laatste tijd dus meer opinie brengt, verwondert mij niet. Opinie is een ‘guilty pleasure’, van mij en van veel andere gemakzuchtige lezers. Welke opinie – dat is een andere vraag. De krant zou geloof ik nog meer gelezen worden als haar opiniëring wat minder eenzijdig was, wat evenwichtiger gespreid over politiek correct en politiek recalcitrant, en als de kwaliteit van die opiniëring wat hoger was … en die van de berichtgeving ook, want de klant is lastig en wil alles tegelijk. Maar ik wil dat allemaal graag aan de marketingjongens en –meisjes overlaten. Dat die lui maar eens uitzoeken wat de klant wil. In elk geval, als ik het licht stijgende lezersaantal van De Standaard zie, dan moet ik besluiten dat het opiniërende recept werkt. Meer opiniëring voldoet aan een vraag.
Gemakzucht
Maar naast de vraag, is er ook de kwestie van het aanbod, en meer bepaald de kostprijs om dat aanbod tot stand te brengen. Ik doel hiermee niet zozeer op de geldelijke kostprijs maar op de kostprijs berekend in menselijke inspanning. Feiten verzamelen, ziften, ordenen en zo uitleggen dat de gemiddelde lezer ze begrijpt, is moeilijk. In bijna elk krantenbericht dat ik lees, staan dingen die ik niet begrijp, vooral als het over ‘regeringsmaatregelen’ gaat. Dat heeft twee redenen: mijn trage hersenen én de gebrekkige uitleg van de journalist: te snelle overgangen, lacunes, onduidelijke verbanden, schijnbare tegenstrijdigheden, gebrekkige achtergrondinformatie. Nee, iets goed uitleggen is niet gemakkelijk, ook al omdat je het eerst zelf begrijpen moet. Hoeveel gemakkelijker is het niet voor een journalist om, in plaats van een goed gestructureerd informatief stuk, gauw-gauw een mening neer te schrijven, of om een stelletje magere feiten met enkele pikante meningen op te sieren?
Erasmus vatte het mooi samen in hoofdstuk XLV van zijn Lof der Zotheid: ‘De zaken zelf moet men zich vaak met grote moeite eigen maken … Maar een mening kan men gemakkelijk opvatten’. Of in het geleerden-Latijn van die tijd: Quandoquidem res ipsas aliquoties magno negotio pares oportet … At opinio facillime sumitur. Dat had die oude humanist goed gezien. Meningen zijn inderdaad gemakkelijk. Als dat niet zo was, lieve lezer, zou deze tekst niet bestaan.
Philippe Clerick (1955) studeerde romanistiek en germanistiek en is leraar Nederlands. Politiek ongebonden na een extreemlinkse jeugd. Hij houdt een Clericks weblog bij van wat hem te binnen valt over Karl Marx, Tussy Marx en Groucho Marx. En al de rest.
Verplicht Nederlandse taalles voor nieuwkomers: is dat dwang? Dwang die tot een haat jegens het Nederlands leidt? Philippe Clerick meent van niet.
‘Afgrond’ verhaalt de waargebeurde verhouding tussen Venetia Stanley en de veel oudere Britse premier Henry Asquith, die leidde tot een kabinetscrisis.