JavaScript is required for this website to work.
post

“Begeleiden naar de juiste keuze”

Koenraad Elst25/6/2018Leestijd 8 minuten

In een DS-vraaggesprek, “Democratie per app, nee bedankt” (22 juni 2018), trekt filosofe Alicja Gescinska van leer tegen de directe democratie.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

In een DS-vraaggesprek, “Democratie per app, nee bedankt” (22 juni 2018), trekt filosofe Alicja Gescinska van leer tegen de directe democratie. De interviewster, Evita Neefs, ondervond recent op weg naar een congres over democratie in theaterzaal De Balie dat haar trambestuurder van die cultuurtempel nog nooit gehoord had. In dit gesprek zal “de trambestuurder” dus fungeren als de gewone man bij uitstek.

Gescinska’s scepsis tegen het beslissend referendum op volksinitiatief (BRoV) is het gevolg van een rijpingsproces: “Vroeger vond ik het problematisch dat niet iedereen bij het besluitvormingsproces was betrokken. Vandaag stoort me dat minder. Ik vind het belangrijker dat mensen een goed leven hebben dan dat ze begrijpen wat voor hen wordt gedaan.”

Haar vroegere standpunt, toen ze iedereen bij het besluitvormingsproces wou betrekken, was gericht op democratie; haar huidige standpunt heet “despotisme”. Dat is immers geen synoniem van “tirannie”, waarin de heerser geen rekening houdt met het volk, maar een autoritaire bestuursvorm waarin de heerser zich voorstelt, het beste voor het volkswelzijn te doen: “Alles voor het volk, niets door het volk.” Zoals een “heer des huizes” (*dems-potès > despoot) voor zijn beminde doch onmondige kinderen doet.

Populisme

Wie zich vandaag tegen democratie uitspreekt, zegt al vaker dan een kwarteeuw geleden openlijk dat hij het beginsel van volkssoevereiniteit verwerpt. Toen was er nog eensgezindheid om lippendienst aan de democratie te bewijzen. Toen bijvoorbeeld Jean-Luc Dehaene het idee van directe democratie aanviel met het klassieke argumentarium tegen democratie zelf, stelde hij het voor alsof hij de echte democratie tegen een nepdemocratie verdedigde: “Dat is niet mijn idee van democratie.” Hij vond, zoals alle antidemocraten vóór hem, dat die hinderlijke massa maar eens uit de weg moest gaan om de heersers hun karwei te laten afmaken, maar hij noemde zijn eigen bezwaren tegen de stem des volks nog steeds “democratie”.

Dat soort van huichelarij vinden we vandaag nog terug in het gebruik van de intrinsiek elitaire en volksmisprijzende term “populisme”. De braven die tegen de democratie zijn maar daar niet voor durven uitkomen, zeggen “populisme” telkens ze de democratie viseren, en zeggen “democratie” wanneer ze het heersende eenheidsdenken bedoelen. Tijdens onze vormingsjaren was het immers not done om de democratie openlijk af te vallen.

Zelfs wie Cuba aanhing, hield, samen met de Cubaanse heersers (“leiders”) zelf, het leugentje hoog dat de éénpartijstaat een vorm van democratie was. Het was dus een sensatie en een schandaal toen de libertariër Hermann Hoppe uitdrukkelijk tegen de democratie pleitte, met het bestuurspalmares van de democratieën als argument. Vandaag hoor je al vaker kritiek op de democratie zelf, ondermeer door de luider wordende stem van de nieuwe heiligen, de moslims. Zij stellen terecht dat Gods wet onverenigbaar is met het onvolmaakte mensenwerk dat in stemhokjes en parlementen bedisseld wordt.

Tirannie van de massa

Maar zo brutaal is de beschaafde Alicja niet. Net als onze christendemocraten houdt zij zich nog steeds aan de ongevaarlijkste optie: de overeenkomst dat we van de democratie geen kwaad woord mogen zeggen ook al verwensen we ze. Zij zegt over de referendumdemocratie dus liever: “Dat is geen democratie, maar tirannie van de massa.”

Jamaar, “tirannie van de massa”, dat is juist het klassieke argument tegen democratie zelf. Er bestaat geen tegenstelling tussen de twee: democratie, ongeacht of ze parlementair of per referendum werkt, is heerschappij van de massa (“majority rule”) en houdt intrinsiek het gevaar van “tirannie van de massa” in. Als de meerderheid besluit om de minderheid te beroven (Hoppe’s argument tegen democratie), of zelfs uit te moorden, dan is dat nog altijd democratie. Het is niet goed, maar het volgt wel de besluitvormingsprocedure die men “democratie” noemt. Men kan het beperkte begrip “democratie” nu eenmaal niet met alle mogelijke deugden beladen.

Wil men zulke barbaarse gang van zaken vermijden, dan moet men op andere factoren dan de besluitvormingsprocedure rekenen: enerzijds op ’s mensen natuurlijke deugden, waaronder het medeleven met zijn medemensen; en anderzijds de opvoeding tot een medemenselijke ideologie en zelfcultuur. Als pleitbezorger van de onverkorte democratie erken ik ten volle dat democratie de heerschappij van de meerderheid is, en net als elke heerschappij nu eenmaal in tirannie kan ontaarden. Dat geldt evengoed voor de éénpartijstaat, zoals in de 20ste eeuw overvloedig bewezen is, en op een immens veel grotere schaal dan de fouten die men de democratie kan verwijten. Het geldt ook voor de particratie waarvan onze filosofe de feitelijke pleitbezorgster is.

Domme massa

Het klassieke bewijs dat democratie in “tirannie van de massa” kan ontaarden, zal aan een filosofe goed bekend zijn: de veroordeling van Socrates door de Atheense democratie. Al sinds diens leerling Plato bestaat er een eerbiedwaardige traditie van kritiek op de democratie. Niet op haar uitwassen, op haar gebeurlijke verwording, maar wel degelijk op het idee zelf van democratie. De argumenten uit die traditie horen we nu woordelijk terug in elk betoog tegen de directe democratie.

Zo herneemt Gescinska de klassieker: “De brede massa is niet altijd goed geïnformeerd.” Vroeger zei men gewoon dat de massa “dom” is, maar “niet altijd goed geïnformeerd” brengt dezelfde gedachte op een beschaafdere manier over. Daarom pleitte men er destijds onomwonden voor om de massa buiten het besluitvormingsproces te houden. Vandaag beoogt men hetzelfde maar speelt men het subtieler, namelijk door de massa met een kluitje in het riet te sturen: het recht om een vertegenwoordiger te kiezen. Alleen bij dat eerste beslissingsmoment kan het volk wat invloed uitoefenen. Een beetje maar, want bij al de volgende beslissingsmomenten (onder meer elke stemming in het parlement) kan de vertegenwoordiger tegen de volkswil ingaan en hebben niet de kiezers maar de drukkingsgroepen invloed.

Trouwens, zijn de parlementairen wél goed geïnformeerd? Waar haalt zij dat? Neem nu iets dat ikzelf grondig bestudeerd heb en al een dertig jaar lang volg: de islam. Dat onderwerp speelt een rol in veiligheids-, onderwijs- en justitiebeleid en in grondwettelijke vraagstukken, en toch zijn de allermeeste parlementairen, onder wie zelfs de bevoegde ministers, van een stuitende onbekwaamheid terzake. Zij zijn bovendien te zelfgenoegzaam om de raad in te winnen van wie wel op de hoogte is. Of neem iets helemaal anders: het energiebeleid, met name inzake de kernenergie. Er zit in het parlement ongeveer niemand die daarin gespecialiseerd is, terwijl er toch belangrijke beleidskeuzen dienaangaande op de agenda staan. Bovendien, als het tot een parlementaire stemming komt, is het niet eens zeker dat dat zeldzame kamerlid-ingenieur zich door zijn vakkennis zal laten leiden. Daar waar de kiezers in het stemhokje hun geweten kunnen volgen, zou voor hem de partijtucht iets anders kunnen vereisen.

En tenslotte, als onze wijsgere (hoe noem je een vrouwelijke wijsgeer?) toch zo bezorgd is om de graad van geïnformeerdheid bij de massa, dan moet zij hartstochtelijk vóór de referendumdemocratie pleiten. Immers, in de campagne voorafgaand aan een referendum wordt de massa veel beter geïnformeerd dan anders. Aan de kafeetoog of op sociale media doet iedereen druk mee aan debatten en verhoogt de kennis over het voorliggende dossier zienderogen. Op dat ogenblik wordt het gebruikelijke antipolitieke cynisme (“daar in Brussel: alleen zakkenvullers!”) buitenspel gezet en stijgt het politiek verantwoordelijksgevoel aanzienlijk. Wanneer het kiesvee als volwassenen behandeld wordt, gaat het zich veel volwassener gedragen.

De ongewassen menigte

Gescinska noemt zichzelf “geen fan van referenda”. Want zie je, “referenda reduceren heel complexe materies tot een simplistische tweedeling: ja of nee, meer of minder, in of uit, voor of tegen. Terwijl de oplossingen voor de grote problemen van vandaag onmogelijk in zo’n simplisme te vinden zijn.” En het stemknopje van de parlementairen, heeft dat dan genuanceerdere tussenopties tussen “aan” en “uit”?

Referenda zijn geschikte instrumenten om de grote beleidslijnen vast te leggen. Als in een later stadium ook de uitvoeringsmodaliteiten betwisting oproepen, kan het publiek nog eens een volksstemming over die precieze bijzonderheid afdwingen. Het heeft het laatste woord, maar doorgaans zal het de praktische politiek aan de beroepspolitici overlaten, zolang die maar werken binnen een kader dat een bewezen draagvlak heeft. Dat de bemoeienis door de massa het niveau van het debat naar beneden zal halen, is één van de kwakkels van onze elite die door de werkelijke ervaring van een referendumdemocratie als Zwitserland terdege weerlegd zijn.

Om het maar eens over de olifant in de kamer te hebben: het is niet toevallig dat vraagstukken over besluitvorming en directe democratie vandaag sterk aan de orde zijn. Enerzijds heeft de moderne wind van democratisering tot (de wens tot) een voortschrijdende afbraak van bevoogdende structuren geleid, met een versnelling door de anti-autoritaire tijdsgeest geassocieerd met de symbooldatum mei ‘68. Anderzijds zijn de onderwerpen voor een direct-democratisch besluitvormingsproces nu meer dan ooit splijtzwammen tussen elite en massa.

Het is bijvoorbeeld door een referendum dat onze mooie EU het Verenigd Koninkrijk als lid verliest. Weliswaar heeft Angela Merkel de nipte stemmenverdeling naar het nee-kamp doen kantelen door haar onbesuisde immigratiepolitiek, die een onbestrafte en ongecorrigeerde overtreding van het verdrag van Dublin was; maar zonder referendum had dat nooit zulke desastreuze gevolgen gekregen. Waarom moet die stijfkoppige massa nu per se de fijne plannetjes van de elite doorkruisen?

Ooit werd D’66 (D voor “democraten”) opgericht als partij tegen de regentenmentaliteit en vóór de directe democratie. De laatste jaren heeft zij daarentegen geijverd voor afschaffing van het kleine beetje referendumdemocratie dat inmiddels tot stand gekomen was. Dat was niet omdat het geen succes was. Integendeel, het was juist omdat de paar volksstemingen die er geweest zijn (EU-grondwet, Oekraïne), een resultaat opleverden dat de regenten niet zinde.

Met name is inmiddels onloochenbaar geworden dat de feitelijke opstelling van de elites pro islamisering en pro omvolking via open grenzen geen draagvlak hebben bij de massa. Als er vandaag gestemd moet worden over de eenvoudige vraag of er meer toegevingen aan de islam moeten komen, dan kan geen media-propagandacampagne nog beletten dat de massa ongenuanceerd “nee” zal stemmen. Als er een volksraadpleging komt over de vraag of er nog meer asielbedriegers moeten ingehaald worden, of er nog meer inheemse meisjes verkracht en vermoord moeten worden, of er nog meer redactielokalen en metrostations moeten opgeblazen worden, en of dat volk weggeïmmigreerd wil worden, dan zal het antwoord niet “ja” luiden, hoezeer de elite dat ook aanbeveelt.

Daarom is het nu alle hens aan dek. Kanalen waarlangs de volkswil zich kan uiten, moeten afgesloten worden. De sociale media dienen gecensureerd en de directe democratie afgeblokt.

Despotisme

Evita Neefs stelt de vraag: “Want als ‘de trambestuurder’ niet beseft wat de gevolgen zijn van zijn stem, brengt hij misschien niet alleen zijn eigen goede leven in gevaar, maar ook de vooruitgang van de samenleving.”

Ja, die gewone man, die dreigt nog een ongeluk te doen. Hij weet gewoon niet wat goed is voor hemzelf. Vertrouw hem maar niet te veel macht toe.

Toch is Gescinska er redelijk gerust in: “Dat gebeurt pas als de onwetende massa te groot wordt. Daarin ligt precies het gevaar van de directe democratie. Gelukkig is het niet zo dat na een stemming alles van de ene dag op de andere verandert. De gezondheid van een democratie ligt in de weerbaarheid van haar instellingen; niet in de mate waarin de grootste groep haar zin krijgt na verkiezingen.”

U leest het goed: onze “democratie” is gelukkig zo ontworpen dat de meerderheid in werkelijkheid toch niet haar zin krijgt. Men kijkt toch wel even op van het stelselmatige wantrouwen tegen het volk dat daaruit spreekt. Het volk is een gevaar, en onze instellingen zijn er om dat gevaar te beteugelen. Maar met directe democratie zou dat gevaar veel groter worden.

En nu krijgen we uitdrukkelijk hoe onze elite over het volk denkt: “Hier ligt mijns inziens weer een taak voor de school: leren oplossingen zoeken … Dat betekent niet dat de school klakkeloos moet uitvoeren wat de kinderen zeggen, ze moet hen begeleiden. Dat is uiteindelijk wat we met ‘de trambestuurder’ doen: hem begeleiden naar de juiste keuze.”

In een democratie hebben we één samenleving die als geheel gezag uitoefent en de gevolgen van haar eigen beslissingen draagt. Hier echter hebben we een tweedeling: het lerarenkorps versus de leerlingen, “wij” versus “de trambestuurder”. En die volksmens is als een kind, dat “wij” moeten “begeleiden naar de juiste keuze”. We moeten zijn mening niet tot leidraad nemen (dat zou immers democratie zijn, foei!), nee, we moeten hem inlepelen wat de denken. Kijk, dat is nu eens onversneden despotisme.

Vrijheid

Tot hier is het vraaggesprek een dubieus pleidooi tegen de macht van het volk. Destijds was de aristocratie heel openlijk in haar minachting voor het gemeen, dat vanzelfsprekend uitgesloten moest blijven van de besluitvorming. Hier krijgen we dezelfde argumentatie voor hetzelfde mensbeeld, maar de woordvoersters van het despotisme (interviewer en geïnterviewde zijn het roerend eens) noemen zich democraten.

Zinniger is Alicja Gescinska’s vertoog over negatieve vrijheid (mogen, niet verhinderd worden) en positieve vrijheid (kunnen, vaardigheden, zelfmeesterschap). Maar ook daar komt het despotisme om de hoek loeren: “Als ik voor positieve vrijheid pleit, pleit ik voor zelfmeesterschap: dat mensen de vaardigheden hebben om de koers van hun leven te bepalen en een goed, zinvol leven kunnen leiden. Dat is voor iedereen verschillend, en het is lang niet altijd nodig dat iedereen ten volle begrijpt wat er politiek allemaal voor hen gedaan wordt. (…) Vrijheid is een kunde, iets wat je moet aanleren.”

Nee, realistisch gesproken is het natuurlijk niet nodig dat iedereen bij het bestuur betrokken wordt; we doen het al een eeuwigheid zonder dat. Velen hebben daar, na eeuwen bevoogding, geen belangstelling voor. De directe democratie voorziet daar ook in: wie niet aan het bestuur wenst deel te nemen, blijft gewoon thuis en geeft daardoor uit vrije keuze een mandaat aan degenen die wel gaan stemmen. Maar iedereen heeft nog steeds de keuze om wél aan het bestuur deel te nemen en beleidsbeslissingen door te drukken, een optie die hen in de vertegenwoordigende “democratie” ontzegd wordt.

Verder zegt de filosofe nog iets over de materiële en culturele beperkingen op de vrijheid. Toen zij als kind naar het Westen migreerde, zagen haar ouders in de winkels een veel grotere keuze aan poppen voor hun dochter dan er in heel Polen te vinden was, maar helaas, ze konden er geen betalen. Hier mocht je vrij alle boeken lezen, maar de bevolking heeft steeds minder de intellectuele cultuur om hen daadwerkelijk te lezen. Hoe vrij ben je dan?

Dat zijn behartigenswaardige bedenkingen. Niemand verdenkt haar dan ook van kwade bedoelingen met haar feitelijk pleidooi voor despotisme. Zij vertolkt gewoon de communis opinio bij onze kletsende klasse van culturo’s en regenten. Wellicht moet ze maar doen waar wijsgeren nu eenmaal sterk in zijn: haar naïef gebruikte begrippen nog eens extra tegen het licht houden, herlezen, begripsverheldering.

Koenraad Elst (1959) is orientalist. Hij werkte als politiek journalist bij diverse Vlaamse en Indiase media, van Trends en Punt tot The Pioneer en Pragyata Magazine, als assistant buitenlandbeleid in de Belgische senaat, en als gastprofessor in twee Indiase universiteiten. Zijn eigenlijke roeping vindt men echter in de tientallen onderzoekspapers en een dertigtal boeken, vooral over de belangrijkste hangijzers in de antieke en hedendaagse feiten- en ideeëngeschiedenis van India, en verder over faits divers als de islam.

Commentaren en reacties