Cordon bleu op zijn Frans
1918-1920 Luxemburg en België door Frankrijk gerold.
Een federale kieskring zou België allerminst redden.
foto ©
Na de Eerste Wereldoorlog wou België zijn grondgebied vergroten, om een nieuwe aanval uit het oosten af te wenden. In Luxemburg viel die eis op een koude steen.
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementZuid-Limburg, Zeeuws-Vlaanderen, de Waalse gewesten en Luxemburg waren de gebieden die België na vier jaar oorlogvoeren ‘aan de goede kant van de geschiedenis’ op de onderhandelingstafel legde. Belgen die dachten dat dit kon beargumenteerd worden vanuit het medeleven van het in 1914 door de Teutoon onder de voet gelopen ‘Poor Little Belgium, vergisten zich deerlijk. Geen enkele overwinnaar vond dat België compensatie moest krijgen van het neutrale Nederland, laat staan van een groot land als Frankrijk, hongerig om vooral zichzelf te verblijden met mooie oorlogstrofeeën. De Belgen werd een flink pak arrogantie verweten toen ze vroegen om veiliger verdedigbare grenzen.
Overigens kan men moeilijk over ‘Belgische eisen’ spreken: het geloof in succesvol annexionisme was alleen bij enkele supernationalisten onvoorwaardelijk, want zowel binnen de regering als binnen de politieke partijen waren de meningsverschillen groot. Koning Albert was zelfs ronduit tegen gebiedsuitbreiding ten koste van Nederland. Maar Luxemburg, ja, dat zei hem toch iets.
Twee Luxemburgen
Luxemburg was na de Belgische onafhankelijkheid gesplitst. Het meer agrarische deel, ‘de provincie’ kwam naar België, de rijkere ‘rest’ bleef onder toezicht van de Oranje-dynastie. In 1842 werd het land lid van de Zollverein wat betekende dat de economie afgestemd was op de grote buur in het oosten. Toen in 1870 Elzas-Lotharingen ook deel van Duitsland werd, kreeg het kleine landje een nog groter afzetgebied voor zijn ertsen, staal, land- en wijnbouw.
Dat de Duitsers in augustus 1914 de neutraliteit van Luxemburg aan hun laars lapten, en het landje binnenvielen, werd wel niet gesmaakt, maar de economie bleef draaien, en groothertogin Adelheid kon je van alles beschuldigen maar niet van anti-Duitse gezindheid: haar raadgevers en hofhouding waren heel Germaans geïnspireerd.
Luxemburg verenigen
Al tijdens de oorlog begonnen landen scenario’s te ontwikkelen rond de naoorlogse situatie, dus ook over de mogelijkheid dat Duitsland de oorlog zou verliezen. In België gingen er stemmen op om de Luxemburgse opdeling, dat onrecht, ongedaan te maken. Dergelijke sentimentele redenen pakten evenwel geen verf bij de Amerikaanse president Wilson, voorvechter van het zelfbeschikkingsrecht der volkeren. Er waren gelukkig ook hardere argumenten. Antwerpse havenkringen hadden vooral oog op het behoud van de ontsluiting van hun haven richting Lotharingen, richting Italië. En daarvoor was Luxemburg cruciaal. In het Luxemburg-verhaal was ‘the economy’ allesbehalve ‘stupid’. België probeerde wel al tijdens de oorlogsjaren de Luxemburgers te helpen waar kon, onder andere via zeer noodzakelijke voedselbedeling en via tussenkomsten bij de geallieerden om bombardementen op Luxemburgs grondgebied te beperken. Overigens werden – als bij toeval – Arbed-fabrieken en installaties steeds gespaard.
De meest belangrijke Belgische bezorgdheden waren zowel de vrees geïsoleerd te geraken tussen twee economische blokken die met elkaar niet zouden willen samenwerken, als de angst om verder te moeten als vazalstaat van Frankrijk, zowel op militair als economisch gebied. Zelfs een douane-unie was voor België toen al een stap te ver.
De Belgische diplomatie keek dan ook angstvallig naar de Franse plannen. Wat zou er gebeuren als het grote Frankrijk Elzas-Lotharingen terugkreeg, Luxemburg zou annexeren, de linker-Rijnoever, Saarland en de Ruhr zou begeren? Zou België dan niet compleet omsingeld zijn door la douce France? Er moest dus alles op alles gezet worden om Luxemburg uit Franse handen te houden.
Franse belangen
In de novemberdagen van 1918 probeerde België zijn soldaten als bezettingsmacht in Luxemburg te stationeren maar het zouden Amerikanen worden. Erger nog: Fransman Foch, de geallieerde opperbevelhebber, plaatste zijn hoofdkwartier in Luxemburg-stad, waardoor er ook Franse troepen aanwezig waren. Deze zouden ingezet worden tijdens woelige syndicale betogingen, wat de Fransen niet echt populair maakte bij liefhebbers van het onafhankelijke Luxemburg. Maar België deed het nog slechter: de opgezette acties, de benadering van de pers en van politieke partijen, de bemiddeling van kardinaal Mercier om een Belgischgezinde kardinaal te laten benoemen… Alles lag er zo vingerdik op dat de Luxemburgers ronduit achterdochtig werden. Ons land veranderde dan ook van strategie. België liet de pure annexatieplannen vallen en probeerde een lid van de Belgische koninklijke familie op de troon te krijgen. Hiervoor moest de Duitsgezindheid van de groothertogin bewezen worden. Dat was niet echt moeilijk en Adelheid werd tot aftreden gedwongen, maar, tot ontgoocheling van de Belgen, vervangen door haar zus.
België was ondertussen vragende partij geworden. Om de economische restauratie mogelijk te maken moest het Frankrijk te vriend houden, een land dat besefte dat het met Luxemburg een troef in handen had om de Belgen klem te zetten. Frankrijk wou heel veel van de Duitse economie ‘innemen’. Hiervoor waren de Luxemburgse spoorwegen waren als verbindingslijn tussen het moederland en nieuwe gebieden aan de Rijn van cruciaal belang. Die privéspoorlijnen wou Frankrijk onder geen beding onder Belgische controle zien, laat staan dat ze zouden genationaliseerd worden. De Luxemburgers, van gewone man over wijnboer tot Arbed-staalbaron, waren ervan overtuigd dat hun economische toekomst in een samenwerking met Frankrijk lag, het liefst in een onafhankelijk groothertogdom. Zoveel werd duidelijk tijdens een referendum waarbij die beide vragen werden gesteld.
De resultaten waren bedroevend slecht, of goed, al naargelang het standpunt. 75% van de kiezers sprak zich uit pro groothertogin Charlotte, 19% voor de republiek en amper 5% voor een nieuwe, lees Belgische, dynastie. De ‘economische’ resultaten waren zo mogelijk nog slechter. 73% wou een unie met Frankrijk, 27% een met België. Luxemburg was dus niet geinteresseerd in een samenwerking met België, maar kon nog leven met een ménage à trois. Dat speelde Parijs handig uit. Het wou Luxemburg pas in de richting van België duwen, nadat het de nodige militaire en economische toegevingen had gekregen.
BLEU
België voelde de bui hangen. De kwestie-Luxemburg en een Frans-Belgisch militair akkoord werden begin 1920 openlijk en voorgoed aan elkaar gekoppeld. België wou zich tegen een aanval uit het oosten beschermen, kreeg daarvoor niet het gebied dat het nodig dacht te hebben (Luxemburg, Zuid-Limburg) en moest dus op zoek naar een bondgenoot. Alleen de Fransen waren geïnteresseerd, meer dan geïnteresseerd zelfs. In Belgie was lang niet iedereen voor: de vazalstaatgedachte weet je wel, en de vrees voor de reactie van de Vlamingen waren de voornaamste risico’s. Frankrijk bleef echter bij zijn visie om Belgie in zijn invloedssfeer op te nemen, zowel economisch als militair. Het ging zelfs zo ver dat het afzag van zijn eisen op het Luxemburgse spoorwegennet, al zou het er een vinger in de pap blijven houden. Het dwong de Luxemburgers, zeer tegen hun zin in, om de BLEU op te richten, de Belgisch Luxemburgse Economische Unie, wat vooral een douane- en tarievensamenwerking betekende. Monetair bleven er twee munten bestaan, maar de Belgische kreeg een sterk overwicht; de pariteit tussen de munten werd niet vastgelegd in het akkoord. De BLEU werd nooit populair, al zeker niet bij de Luxemburgers die van staal of wijn moesten leven. Zij wilden de band die tussen 1870 en 1918 met Elzas-Lotharingen was ontstaan, allesbehalve doorknippen.
In de driehoeksverhouding België-Luxemburg-Frankrijk had dit laatste land zich duidelijk het sterkste getoond. Het vond België een pak belangrijker dan Luxemburg, dat zijn economische wonden moest likken, maar toch onafhankelijk bleef.
Categorieën |
---|
Personen |
---|
Johan Van Duyse (1953) leest en schrijft over media en over de eerste wereldoorlog. Onlangs kwam zijn tweede boek uit: ‘De verkeerde doden’ (uitgeverij Willems), een waar gebeurd verhaal over vier Franse soldaten die op een augustusnacht in 1915 samen de loopgraaf introkken… Het boek is verkrijgbaar via https://boeken.doorbraak.be/p/de-verkeerde-doden-johan-van-duyse/
Johan Van den Driessche pakt opnieuw uit met een fantastisch boek. Weer bewijst hij de titel ‘auteur’ meer dan waardig te zijn.
Net voor Kerstmis verwent de redactie van Doorbraak u met een nieuw Doorbraak Magazine, dat ligt vanaf vandaag in de (betere) krantenwinkel.