JavaScript is required for this website to work.
Multicultuur & samenleven

Vrijheid van eredienst of vrijheid van verdoofd slachten

Jan Ghysels6/7/2016Leestijd 6 minuten

Hoort het onverdoofd slachten tot de essentie van de geloofsovertuiging? 

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Sedert de zesde staatshervorming is dierenwelzijn een gewestelijke bevoegdheid. Er zijn bij het Vlaams Parlement twee voorstellen van decreet met dezelfde strekking in behandeling, één van Groen en één van het Vlaams Belang. De voorstellen beogen de wetten op het dierenwelzijn en de vleeskeuring en vleeshandel te wijzigen in die zin dat slachten altijd in een slachthuis moet gebeuren en dat het verbod op onverdoofd slachten algemeen is. De Afdeling Wetgeving van de Raad van State werd gevraagd om daarover een advies uit te brengen. In zijn advies van 29 juni 2016 stelt de Raad van State dat de uitbreiding van het verbod op onverdoofd slachten tot rituele slachtingen in strijd is met de godsdienstvrijheid.

In de politieke wereld, onder andere door minister Ben Weyts, wordt dat advies ‘zeer ontgoochelend’ genoemd. De Raad van State krijgt zelfs het verwijt om een verouderde maatschappelijke visie te hebben. Men kan de Raad van State niet kwalijk nemen dat hij niet aan politiek doet. De maatschappelijke visie moet van de politiek komen en daar spant nu juist het schoentje. De voorstellen van decreet zijn van een bedroevend lage kwaliteit. Zij vertolken niet meer dan een soort buikgevoel, al zal dat gevoel naargelang de indieners wel verschild hebben. Gaia gaat nog een stap verder en stelt dat de magistraten van de Raad van State niet beseffen dat onverdoofd slachten dieren doet lijden en stelt op die grond dat het advies ‘zwak gemotiveerd’ zou zijn. Dat is allemaal niet het debat.

Slecht parlementair werk

Men had kunnen weten dat de Raad van State in die zin zou adviseren. Toen dierenwelzijn nog een federale bevoegdheid was is er in de Senaat een goed uitgewerkt wetsvoorstel neergelegd met dezelfde bedoeling. Niettegenstaande dat voorstel goed onderbouwd was, heeft de Raad van State toen in 2006 een gelijkaardig advies uitgebracht. Dat advies viel evenmin uit de lucht. De Raad van State steunde zich op de rechtspraak van het Hof Mensenrechten. Voor het huidig advies kon de Raad van State dan ook grotendeels volstaan om naar dat eerder advies te verwijzen. Maar de Raad is verder gegaan. Hij heeft ook rekening gehouden met de evolutie na zijn advies van 2006, zoals het advies van de Nederlandse Raad van State in 2011 met eenzelfde strekking en de recente rechtspraak van de Afdeling Administratie. Blijkbaar hebben de indieners het niet nodig gevonden om die adviezen en die rechtspraak te lezen en daarop in te gaan. Slecht parlementair werk dus!

Terecht heeft de Raad van State in navolging van het Hof Mensenrechten geoordeeld dat het ritueel slachten zoals omschreven in de joodse en islamitische godsdienst een rite is en dus deel uitmaakt van het belijden van die godsdiensten. De vrijheid van eredienst is ontegensprekelijk in het debat. De overheid zelf heeft geen geloofsovertuiging en daarom onthoudt zij zich in beginsel om zich in godsdienstige debatten te mengen die gaan over de inhoud en de strekking van religieuze overtuigingen. Deze terughoudendheid is gepast.

Vrijheid van eredienst

De vrijheid van eredienst wordt gewaarborgd door artikel 9 van het Mensenrechtenverdrag en door artikel 19 van de Grondwet. Beide bepalingen garanderen de vrijheid van eredienst en de vrije openbare uitoefening ervan. De vrijheid van eredienst is de vrijheid om alleen of met anderen zijn godsdienst tot uiting te brengen en te vieren binnen de religieuze gemeenschap (Adv. RvSt, Afdeling Wetgeving, 14 februari 2012, Parl. St. Vl. Parl. 2011-12, Nr. 1553/1, 90-97). Dat heeft een dubbele betekenis. Ten eerste is eenieder vrij om te geloven of niet te geloven en zijn geloof te belijden. Dat betekent dat iedereen het recht heeft om zich te gedragen zoals de regels van zijn geloof voorschrijven en bijvoorbeeld een hoofddoek mag dragen. Het tweede aspect van die vrijheid is dat de eredienst openbaar mag beleefd worden binnen of buiten de gebouwen die tot de eredienst bestemd zijn. Tegelijk mag men niemand verplichten om deel te nemen aan religieuze handelingen of beleving. Aldus mag opdringerige bekeringsijver ingeperkt worden. Men kan dus niet eisen dat alle vrouwen een hoofddoek moeten dragen.

Het recht op vrije uitoefening van de eredienst geldt niet enkel voor erkende erediensten. Ook niet erkende erediensten mogen niet in hun uitoefening worden gehinderd. De bescherming van godsdienst en overtuiging gaat verder dan de traditionele godsdiensten en overtuigingen (christelijke godsdiensten, de islam, het boeddhisme, het judaïsme en het atheïsme), ook minderheidsreligies en opvattingen (getuigen van Jehova, pinksterbeweging, pacifisme) vallen onder de bescherming. Soms moet de rechter wel mengen in de inhoud van een geloof of overtuiging, met name om na te gaan of die wel een zeker graad van overreding , ernst, cohesie en belangrijkheid hebben en niet louter vage ideeën zijn (de beweerdelijke ‘wicca’ godsdienst). Ook het recht op zelfbeschikking werd niet als een overtuiging beschouwd.

Zo heeft de Afdeling Wetgeving van de Raad van State al in 1993 negatief geadviseerd over een wetsvoorstel om de rituele slachtingen te beperken tot erkende erediensten, omdat dit strijdig was met de vrijheid van eredienst.

De vrijheid van eredienst en de openbare uitoefening ervan is geen absolute vrijheid. De vrijheid van godsdienst kan bij de wet beperkt worden, op voorwaarde dat die beperking binnen een democratische samenleving nodig is voor de openbare orde, de gezondheid of zedelijkheid of de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. De vrijheid van eredienst en de vrije openbare uitoefening ervan is geen vrijbrief om misdrijven te begaan. Misdrijven die bij het uitoefenen van die vrijheid begaan worden, mogen bestraft worden. Een wettelijke beperking kan dus voortvloeien uit de strafwet.

De Dierenwelzijnswet van 14 augustus 1986 verbiedt om gewervelde dieren, behoudens overmacht, te doden (artikel 15) of te slachten (artikel 16) zonder verdoving of bedwelming. De overtreding wordt bestraft met een geldboete van 52 euro tot 2.000 euro (artikel 36, 6°). Dat is een weldoordachte regeling.

Op deze regel is er een uitzondering voor slachtingen voorgeschreven door de ritus van een eredienst. Een dergelijke uitzondering stond niet in de voorgaande wetten van 2 juli 1975 en 22 maart 1929. Het invoeren van de uitzondering voor rituele slachtingen werd van bij de aanvang gekoppeld aan de vrijheid van eredienst.

Het Hof Mensenrechten en de Raad van State gaan telkens uit van de botsing van een wettelijke norm met een mensen- of burgerrecht (vrijheid van eredienst). Dat is echter maar een deel van het verhaal. Er is meer aan de hand. Als een handeling al of niet een misdrijf is naargelang de dader al dan niet tot een bepaalde religieuze strekking behoort, dan is ook de gelijkheid in het gedrang. Het gaat dus ook om een conflict tussen grondwettelijk en internationaal beschermde rechten.

De gelijkheid is gewaarborgd door artikel 14 van het Verdrag Mensenrechten en door de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. Deze bepalingen verbieden juist van een onderscheid te maken tussen de rechtsonderhorigen op grond van godsdienst. Dat is nu precies wat de uitzonderingsbepaling wel doet, een uitzondering instellen omwille van een godsdienstige aanhorigheid. Deze netelige vraag wordt onbeantwoord gelaten. De indieners van de voorstellen van decreet hebben de vraag natuurlijk ook niet opgeworpen. Nochtans is deze vraag in 1991 wel in de Senaat aan bod gekomen, maar toen evenmin beantwoord.

Om die netelige vraag te beantwoorden, zal de rechter zich net wel moeten mengen in het godsdienstige debat inzake de inhoud en de strekking van religieuze overtuigingen. Het Hof mensenrechten heeft dat ook gedaan, zij het dat het Hof nogal snel, zonder nadere uitleg, aangenomen dat het ritueel slachten tot de essentie van de godsdienstige praktijk behoort. Hoewel de Raad van State in zijn recente advies stelt dat de overheid zich in beginsel dient te onthouden van inmenging in godsdienstige debatten inzake de inhoud en de strekking van religieuze overtuigingen, doet de Raad dit wel, door zich zonder verdere uitleg de uitspraak van het Hof Mensenrechten eigen te maken.

Maar is dat wel zo? Behoort het ritueel slachten wel tot de essentie van de godsdienstige praktijk? Dat werd onderzocht in een uitzonderlijk goed gedocumenteerd wetsvoorstel dat in 2004 in de Senaat ingediend is (Nr. 808/1). De indieners hebben zich geïnformeerd over de verschillende religieuze regels en zij kwamen tot het besluit dat ritueel slachten ook verdoofd kan en mag. De essentie van het ritueel slachten blijkt te zijn dat het dier kan leegbloeden door hartpulsatie. Er zijn verdovingstechnieken die de hartslag niet stilleggen. Verdoven bij rituele slachting blijkt ook door geen enkele geloofsregel te zijn verboden. Het is dan ook merkwaardig dat de Raad van State zich zo eenzijdig inlaat met de inhoud van religieuze overtuigingen door zonder nader onderzoek het ritueel onverdoofd slachten als essentieel in deze overtuigingen aan te merken.

Interessant detail, in Finland, toch ook een lidstaat van de Raad van Europa, is het onverdoofd slachten verboden, zonder uitzondering.

Volgens de Raad van State is de opheffing van de uitzondering op het verbod van onverdoofd slachten voor rituele slachtingen een maatregel waarvan de gevolgen op het vlak van de godsdienstvrijheid onevenredig zijn. De gelovigen zouden het daardoor immers veel te moeilijk krijgen om ritueel geslacht vlees aan te schaffen en te consumeren in overeenstemming met hun religieuze voorschriften. Ook dat blijkt niet te kloppen. Ten eerste legt geen enkele regel op dat de gelovigen verplicht ritueel geslacht vlees moeten eten. In alle betrokken godsdiensten kan men zonder probleem vegetariër zijn. Ten tweede blijkt het verdoven niet uit te sluiten dat het dier ritueel geslacht is, zodat er zich helemaal geen probleem stelt van het verkrijgen van vlees dat aan de godsdienstige regels voldoet. De onevenredigheid wordt afgeleid uit een niet nader gemotiveerd en niet onderzocht uitgangspunt dat onverdoofd slachten behoort tot de essentie van een godsdienstige praktijk.

Nog een laatste bedenking. In de Verenigde Staten blijken er verschillende Indiaanse stammen te zijn die marihuana gebruiken om religieuze redenen. Wat belet de blowers om zich tot die religieuze overtuiging te bekeren? Als de strafwet niet geldt wanneer de geloofsovertuiging oplegt om in strijd met die wet te handelen en dat principe moet op gelijke wijze worden toegepast, dan zitten we met een wolk van een probleem.

Het lijkt mij dat men niet zozeer een bemiddelaar moet aanstellen, maar dat het Vlaams Parlement hoorzittingen moet organiseren waarop kritisch wordt nagegaan of het onverdoofde karakter van het slachten tot de essentie van de geloofsovertuiging behoort. Op het eerste zicht blijkt dat niet het geval te zijn.

 

De auteur is grondwetspecialist aan de UGent en advocaat-vennoot Janson-Baugniet


Foto: (c) Reporters

Jan Ghysels (1961) is als jurist o.a. gespecialiseerd in grondwettelijk en administratief recht. Hij is als grondwetspecialist verbonden aan de UGent. Hij is oprichter van het tijdschrift Publiekrechtelijke Kronieken en hij was o.a. lid van de Vaste Commissie voor Taaltoezicht.

Meer van Jan Ghysels
Commentaren en reacties