JavaScript is required for this website to work.
post

De smart van Cicero

Dirk Rochtus16/8/2020Leestijd 3 minuten
De grafsteen van Radbruch

De grafsteen van Radbruch

foto © collage

Dirk Rochtus geeft een beschouwing over het begrip ‘rouw’, en steunt daarbij op de geschriften van Gustav Radbruch (1878-1949) en Cicero.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Gustav Radbruch was niet alleen een groot rechtsfilosoof, maar ook een briljant stilist. In augustus 1943 zette hij in Heidelberg een punt achter ‘acht studies’ over figuren uit het Europese geestesleven, van Cicero over Michelangelo tot Shakespeare en Goethe. De bundel verscheen een jaar later in Leipzig onder de titel Gestalten und Gedanken.

Geraakt

De eerste studie handelt over Cicero en zijn ‘Trauer und Trost um Tullia’. De Romeinse politicus en redenaar had in het jaar 45 voor Christus zijn 30-jarige dochter zien overlijden aan de gevolgen van een bevalling. Hoe hij omging met zijn verdriet en waaruit hij troost putte, moet Radbruch heel diep geraakt hebben. De Duitse rechtsfilosoof (zie artikel van Arvid Rochtus) en gewezen sociaaldemocratische minister van Justitie ten tijde van de Weimarrepubliek had zelf zijn dochter Renate in 1939 bij een skiongeval verloren. Op het moment dat hij aan het schrijven was aan deze essays, stierf zijn zoon Anselm de soldatendood in Stalingrad.

Zielsrust

De manier waarop de oude Romeinen en Grieken omgingen met het overlijden van geliefden werd enkele dagen geleden hier op Doorbraak geschetst door Jürgen Pieters. De Gentse professor verwees naar Montaigne die na de dood van zijn dochtertje troost zocht bij de Griekse filosoof Plutarchus uit de eerste eeuw na Christus: ‘We mogen best droevig zijn, zegt Plutarchus, maar we mogen ons onder geen beding laten gaan in dat gevoel.’

Cicero zag zich in zijn omgeving met diezelfde oproep tot ‘matiging in het verdriet’ geconfronteerd. Zijn goede vriend Atticus ried hem tot ‘ataraxia’ (zielsrust, gemoedsrust). Anders zou zijn aanzien wel eens door zijn rouwen aangetast kunnen worden. In zijn antwoord reageerde Cicero verontwaardigd. Het was waar, hij leed onnoemelijk hard onder de dood van Tullia in wie hij zijn evenbeeld had gezien en bij wie hij altijd terecht kon met zijn zorgen en pijn.

Maar had zijn verdriet afbreuk gedaan aan zijn gastvrijheid en zijn geestelijke arbeid? Radbruch citeert: ‘Jene Heiterlinge, die mich tadeln, können gar nicht so viel lesen, wie ich hier geschrieben habe‘ (Die vrolijke kerels die me verwijten maken, kunnen niet eens zoveel lezen als ik hier geschreven heb). Cicero doet het ‘Recht auf den Schmerz’ (recht op smart) gelden en schrijft in zijn brief aan Atticus dat hij ‘de uitdrukking van de smart, de rouw’ heeft proberen af te zwakken, maar met de smart zelf heeft hij dat niet kunnen of willen doen.

Menselijk-privé naast politiek

Radbruch gaat ook dieper in op de Consolatio, het troostschrift dat Cicero ter nagedachtenis van zijn dochter heeft geschreven. Het werk zelf is verloren gegaan, maar de inhoud ervan kon op basis van citaten en zelfcitaten achterhaald worden. Wat waren nu voor Cicero ‘Heilmittel’, middelen om te ‘genezen’ van het verdriet? Het eerste was het inzicht dat de dood voor de overledene ‘geen euvel’ is, dat de nabestaanden in feite om zichzelf rouwen en daarom zich moeten matigen in hun verdriet; het tweede ‘non tibi hoc soli’, namelijk dat jij als nabestaande niet de eerste bent die dit leed moet dragen; het derde dat het een ‘dwaasheid’ is om zich door verdriet te laten verteren aangezien dit helemaal niet helpt.

Wat Cicero niet troost, is wat een andere vriend, Servius, aanhaalt, namelijk dat ‘ons ontnomen werd wat de mens niet minder waard zou dienen te zijn dan zijn kinderen – vaderland, aanzien, waardigheid, ereambten (…)’. Radbruch toont aan hoezeer Cicero in zijn antwoord op deze vorm van ‘troost’ die de wereld beoordeelt met politieke maatstaven, ‘eine selbständige, menschlich-private Welt kennt und anerkennt’. Ja, Cicero had veel nederlagen in de politiek moeten incasseren, maar wist dat allemaal te verdragen zolang hij erover kon spreken met Tullia: ‘Dood ben ik, Atticus, dood sinds lang, maar nu geef ik het voor mezelf toe, nadat ik het enige, wat mij aan het leven bond, verloren heb.’

Mensenkenners en zielenkenners

Volgens Radbruch ontbrak in de Consolatio net dat ‘Heilmittel’ dat misschien het meest werkzame was voor Cicero: ‘die geistige Arbeit’, ook al laat ze misschien maar ‘een kortstondig vergeten’ toe, zoals hij in een brief aan Lucceius schreef. De Romeinen waren volgens Goethe ‘mensenkenners’: de mens interesseerde hen in zoverre ze iets van hem gedaan kregen. Cicero was geen mensenkenner, zegt Radbruch, Cicero was daarentegen ‘ein guter Seelenkenner (…) voller Einfühlung für die auf- und abwogenden Gefühlswellen in der Menschenseele‘, iemand die goed de menselijke ziel doorgrondde en zich helemaal kon inleven in haar opwellende en wegebbende gevoelsgolven.

Radbruch besluit zijn verfijnd essay met een citaat van Cicero: ‘nec enim minus nostra sunt, quae animo complectimur, quam quae oculis intuemur’ (Wat we ons in onze geest voorstellen, is niet minder van onszelf dan wat we met onze ogen zien). Voor zijn geestesoog zullen dochter Renate en zoon Anselm verschenen zijn.

Dirk Rochtus (1961) is hoofddocent internationale politiek en Duitse geschiedenis aan de KU Leuven/Campus Antwerpen. Hij is voorzitter van het Archief en Documentatiecentrum voor het Vlaams-nationalisme (ADVN). Zijn onderzoek gaat vooral over Duitsland, Turkije, en vraagstukken van nationalisme.

Commentaren en reacties