Die godverdomse batterij!
Wanneer de ingenieurs het ook niet meer weten
foto © Johan Sanctorum
De wetenschap staat in feite stil, politieke correctheid en academisch conformisme domineren de uniefs. In de mens- maar ook de exacte wetenschappen. Komt de doorbraak van buiten uit?
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementDoorbraak heeft sinds kort een podcast-rubriek, dat zijn geluidsclips die u kunt aanklikken (rechts boven) waarop de redacteuren u nu ook kunnen teisteren met gesproken meningen, interviews, etc. Ooit sloten ze mij als lastig kind op in de potkast, een soort voorraadkamer waar het naar azijn rook van ingelegde augurken, maar dat is allemaal vergeven en vergeten: dankzij milde sponsors heeft onze hoofdredacteur in zijn keuken een stel micro’s en een mengpaneel staan, waarlangs leuke gesprekjes kunnen ingeblikt worden. En wordt podcast voortaan met een d en een c in het midden geschreven.
In het opgenomen gesprek tussen Rob Lemeire en mezelf, gemodereerd door Pieter Bauwens, gaat het over milieu en klimaat, hot topics. Rob is een scepticus, ik zoals bekend een enthousiast spijbelaar. Rob is ingenieur, ik maar een filosoof. Echter, toen ik een enthousiast pleidooi begon af te steken voor maakbaarheid en technologische innovatie (‘Als ze een raket naar Mars kunnen sturen kunnen ze dat klimaatprobleem ook wel aan’), zag ik de mondhoeken van Rob naar beneden gaan: neen, wij ingenieurs kunnen niet alles oplossen. Gegrinnik van de moderator, jammer dat Doorbraak-televisie nog niet bestaat.
Grenzen aan de groei
Meer bepaald ging het over dé Achillespees van heel het verhaal rond duurzame energie: de batterij. Zonnepanelen en windmolens zijn prachtige dingen, maar ze leveren energie als we die meestal niet nodig hebben. In extreme gevallen hebben we zoveel overschot dat we moeten betalen om die elektriciteit aan buurlanden kwijt te geraken.
Batterijen zijn vuil, lomp, duur, en na een aantal keer op- en ontladen houden ze het voor bekeken. Sinds Alessandro Volta in 1800 zijn ‘zuil’ ontwikkelde, is er fundamenteel nooit iets anders in de plaats gekomen. Autobouwer Elon Musk heeft er al zijn tanden op gebroken. Kunnen we dan niet eens wat knappe koppen bij elkaar steken om een degelijk opslagsysteem te ontwikkelen? Een wereldwijde wedstrijd organiseren met een schone geldprijs? Verloren moeite, schuddehoofdde Rob, vergeet het, dat komt er nooit, die efficiënte en duurzame energie-opslag. Toen gingen mijn mondhoeken naar beneden. Al 500 jaar moderne wetenschap, de opkomst van het rationalisme, Descartes, de thermodynamica, de relativiteitstheorie, elke hond met een bril op naar de universiteit, miljarden euro’s onderzoeksgeld, een triomfantelijk traject van de homo sapiens sapiens… dat stilvalt op zoiets schijnbaar onnozels als een batterij?
Toevallig verscheen daags na de opname van dit gesprek een ‘open brief’ op de VRTnws-webstek van 400 Belgische ingenieurs, collega’s van Rob Lemeire dus. Er staat nergens bij wie die 400 ingenieurs zijn, maar ik durf veronderstellen dat de brief authentiek is. Bij mijn weten werd hij door de media nergens opgepikt, toch is het een opmerkelijk manifest. Onder de hoofding ‘Niet enkel almachtige technologieën kunnen de mens en het klimaat redden’ wordt gesteld dat we ons blind geloof in de wetenschappelijke vooruitgang moeten bijstellen. De wetenschap heeft dikwijls géén antwoorden en geen oplossingen, wen er maar aan, zo klinkt het deemoedig.
Natuurlijk komt er elke dag wel een nieuw gadget op de markt en de TV-schermen worden alsmaar smaller, maar de industriële revolutie die wij gekend hebben, en die nu pas in Afrika op gang komt, heeft ook een hoop problemen gecreëerd, waarbij de technologie finaal weinig meer doet dan de problemen verschuiven. Dat fenomeen is gekend als het rebound-effect. Men kan wel een elektrische auto ontwikkelen, maar als die betaalbaar wordt voor iedereen gaan de wegen nog meer dichtslibben, zullen de autostrades nog breder worden, en nóg meer auto’s aantrekken. Iedereen een smartphone, OK, maar dat legt zo’n druk op de grondstoffenwinning dat we daar in de problemen komen, om nog maar te zwijgen van de smartphoneverslaving die al bij peuters begint.
Elke winst betekent dus ook verlies, we gaan er zelden echt op vooruit. Nog verbazingwekkender is de conclusie van het ingenieursgezelschap, traditioneel toch de mandarijnen van de toegepaste wetenschappen, die wel een echo lijkt van de originele Agalev-gedachte uit begin de jaren ‘70: we moeten af van het consumentisme en het ‘alsmaar meer’-idee. Wetenschap en technologie, in dienst van het pure materialisme, leiden ons enkel verder de dieperik in. We moeten dus anders gaan leven en meer waarde hechten aan immaterieel geluk, samengevat in deze zin: ‘Zou het niet verstandiger zijn om onze welzijnsindicatoren, rond wiens maximalisatie we onze samenleving organiseren, te baseren op het immateriële – onderwijs, vrije tijd, gezondheid, professionele ontwikkeling?’
Wetenschapsbureaucratie
Het klinkt een filosoof als muziek in de oren, eindelijk weer plaats voor geschiedenisles, cultuur en maatschappelijke vorming, vakken rond inzicht, bewustwording en waarden, in het lager en middelbaar onderwijs. Maar van de andere kant lijkt het natuurlijk ook wat op een vaandelvlucht, een capitulatie van de wetenschap op het moment dat we haar het meest nodig hebben. Misschien heeft het Professor-Barabas-complex ons teveel parten gespeeld, het naïeve geloof in de inventieve wetenschapper, die ons nu aanraadt om maar weer de thermostaat wat lager te zetten, de smartphone af te zetten en in eigen tuin op vakantie te gaan. Out of service.
De oproep tot soberheid, die op zich zijn charme heeft, zou op een dieper liggende crisis van het wetenschappelijk denken kunnen wijzen, die we sinds het begin van de nieuwe tijden, pakweg 1500, niet meer gekend hebben. De fut is eruit, de geest uit de fles, er worden nog wel onderzoeken en onderzoekjes gepleegd, er wordt geschreven en (vooral) afgeschreven, kilometers artikels gepubliceerd, maar fundamenteel staan we stil en schrijven 400 ingenieurs dat ze het ook niet meer weten. Ik hoor ecomodernisten als Maarten Boudry graag bezig dat ‘het menselijk vernuft alle milieuproblemen zal oplossen’, maar de wetenschappers zelf zijn er blijkbaar minder gerust in. Wat is er aan de hand?
Wetenschapsfilosoof Thomas Kuhn (The Structure of Scientific Revolutions – 1962) toont aan hoe de geschiedenis van de wetenschap een cyclisch verloop kent: eerst een jeugdig-expansief elan dat voorkomt uit een totaal nieuw inzicht of ontdekking (de ‘revolutie’), vervolgens een hoogbloei met veel teksten en commentaren, en tenslotte een herfsttij, een verval waarin alles weer verbrokkelt. Die laatste fase uit zich in conservatisme, angst voor anomalieën en het onbekende, zichzelf herhalen en in cirkels draaien, zich verliezen in pietluttigheden en procedures. Op het einde heb je alleen nog puzzle solvers, mensen die in staat zijn om een kruiswoordraadsel op te lossen zonder zich vragen te stellen over het hoe en waarom.
Het ziet ernaar uit dat de wetenschap vandaag zo’n diep dal meemaakt, waar men overleeft in bastions vol echokamers. Het toenemend plagiaatprobleem is er maar één aspect van. Het hoort bij een breder syndroom van bureaucratisering en verplichte volgzaamheid, tot en met regelrechte censuur. De sfeer op de universiteiten is vandaag nog vele malen benepener dan toen ik er studeerde. En het zijn niet alleen de proffen en de rector die daarvoor zorgen, het gaat vreemd genoeg ook van de studenten zelf uit.
Safe space
Toen studenten van de Universiteit van Berkeley/Californië –ooit een van de broeihaarden van de ’68-revolte- onlangs vernamen dat de omstreden antifeminist Milo Yiannopoulos uitgenodigd was voor een lezing, braken er zulke hevige protesten uit dat het bestuur zich gedwongen zag de lezing af te blazen. Sindsdien heeft die politiek-correcte wolk zich over heel de academische planeet verspreid, waarbij de term safe space ingang vond: de universiteit moest vooral een ‘veilige ruimte’ zijn waar vrouwen, kleurlingen en allerlei minderheden niet geconfronteerd worden met kwetsende teksten of sprekers. De universiteit wil geen plek meer zijn van de intellectuele confrontatie, maar een haven van politieke correctheid.
Het voorbeeld speelt zich af in het domein van de menswetenschappen, maar vermoedelijk druppelt de politieke correctheid ook de exacte wetenschappen binnen, in de vorm van (zelf)censuur en conformisme, waardoor allerlei olifanten in de kamer niet meer worden opgemerkt. Het (niet gevoerde) klimaatdebat zou wel eens een uitvloeisel van dit syndroom kunnen zijn: dogma’s die binnensluipen als ‘algemeen aanvaarde waarheden’, waardoor het debat niet meer plaatsgrijpt, er geen intellectuele durf wordt geapprecieerd, en dus ook geen oplossingen out of the box kunnen ontstaan.
In die zin zou de geciteerde open brief van de ingenieurs iets van de kanarie in de koolmijn kunnen hebben: de toegepaste wetenschap voelt met de ellebogen dat de theoretische wetenschap op een dood spoor zit en zich afsluit van de complexe werkelijkheid in plaats van hem te omarmen. Aan de andere kant krijg je dan doeners als Boyan Slat die gedegouteerd van de universiteit weglopen om met een reusachtige stofzuiger de plasticrommel uit de Stille Oceaan te vissen. Dat lijkt hilarisch, maar het wijst evenzeer op een onvermogen en de desinteresse van de wetenschap om dat vervuilingsprobleem efficiënt, duurzaam en economisch verantwoord op te lossen.
Er zitten best nog meer angels in die opstoot van bescheidenheid vanwege de ingenieurs en hun middeleeuws klinkend ignorabimus (‘we zullen het nooit weten’). De oproep tot eenvoud zou de mens ook terug kunnen drijven in de richting van het religieuze denken, het zich onderwerpen aan een God die over alles beslist (Martin Heidegger: ‘Nur ein Gott kann uns retten), of een vage natuurreligie met veel wierookgeur en bomengeknuffel. Misschien is er wel een verband tussen de opkomst van religieus fundamentalisme, met de islam voorop, en het feit dat de hedendaagse wetenschap compleet in het slop is geraakt.
Blijft dan nog de fatale nivellering van het onderwijs, waardoor op de duur de kwaliteit van het wetenschappelijk onderzoek en het intellectuele debat worden aangetast. Wat kan je nu nog aanvangen met binnenkomende studenten die geen zin foutloos kunnen schrijven, niet weten wie de gravitatiewetten heeft opgesteld, of misschien zelfs denken dat de aarde plat is omdat een youtubefilmpje dat ergens ‘aantoont’? En die, godbetert, zelf vragen om een safe space, een doos van de weldenkendheid waarin ze niet verontrust worden?
Eureka!
Terugkerend naar ons probleem van energie-opslag: het lijkt misschien kort door de bocht om te stellen dat de politieke correctheid ons opzadelt met oude batterijen. Toch denk ik dat de sfeer van benepenheid en zelfcensuur in het academische milieu echte innovatie in de weg staan. Innovatie die verder reikt dan het opwarmen van de kost van gisteren. We zien iets fundamenteels niet, maar wat? Vermoedelijk zal de doorbraak dan ook komen van buiten de academische cenakels, de grote researchcentra, panels en fora. Onze hersenen veranderen, kwantitatief én kwalitatief, ze groeien evolutionair, en die groei stoot onvermijdelijk op strakke structuren en systemen.
In dat verband een anekdote om te eindigen. Zegt het Voynichmanuscript u iets? Dat is een mysterieuze middeleeuwse tekst die aan allerlei auteurs werd toegeschreven en in een taal is opgesteld waarop zelfs de meest eminente linguïsten hun tanden braken. Computers met complexe decoderingsprogramma’s raakten er evenmin uit. Als onontcijferbaar gold die tekst, men suggereerde zelfs dat het een hoop onzin was, geschreven door een halvegare.
Tot ene Gerard Cheshire van de Universiteit van Bristol de klus op een zondagnamiddag klaarde. Op zijn eentje, zonder zijn collega’s te raadplegen, en op een manier die hij zelf amper kon uitleggen. Hij deed dat door gebruik te maken van ‘onorthodox denken en scherpzinnigheid’, zoals hij zelf zegt. Noem het dus maar politiek-incorrect en zelfs onacademisch. En geniaal.
Het manuscript blijkt opgesteld in het proto-Romaans (waaruit de Romaanse talen zouden voortkomen), een uitsluitend gesproken taal die als het Antwerps of Limburgs leest. Dominicaanse nonnen schreven het bij wijze van handboek in de levenskunst voor Maria van Castilië, de koningin van Aragon. ‘Ik maakte een reeks eureka-ogenblikken mee terwijl ik de code aan het ontcijferen was, gevolgd door een gevoel van ongeloof en opwinding toen ik me het belang van de verwezenlijking realiseerde’, zo beschrijft Cheshire verder zijn ontdekking.
Dat klinkt allemaal niet zeer systematisch. Eureka! (‘Ik heb het gevonden’) verwijst dan weer naar de Griekse wetenschapper Archimedes die dat zou uitgeroepen hebben toen hij het verband ontdekte tussen de massa van een voorwerp en de opwaartse kracht die deze ondervindt in een vloeistof. Moeten wij eens meer een warm bad nemen in plaats van in een doos te kruipen? Ook wel serendipiteit genoemd, iets vinden zonder het te zoeken.
Ik behoor, zoals bekend, niet tot de Anuna-bashers en diegene die alsmaar inhakken op de zogenaamde klimaatkerk. Toch is het weigeren van het debat een teken van zwakte. Zogenaamde klimaatontkenners worden geweerd aan de universiteiten, terwijl het debat nu net daar zou moeten worden gevoerd, om te beletten dat het enkel nog aan de toog en op Twitter ter sprake komt. Du choc des idées jaillit la lumière, zegt een bekend Frans spreekwoord. Anders, vrees ik, wachten ons nog vele open brieven van ingenieurs die de handdoek in de ring gooien.
Tags |
---|
Johan Sanctorum (°1954) studeerde filosofie en kunstgeschiedenis aan de VUB. Achtereenvolgens docent filosofie, tijdschriftuitgever, theaterdramaturg, communicatieconsultant en auteur/columnist ontpopte hij zich tot een van de scherpste pennen in Vlaanderen en veel gevraagd lezinggever. Cultuur, politiek en media zijn de uitverkoren domeinen. Sanctorum schuwt de controverse niet. Humor, ironie en sarcasme zijn nooit ver weg.
Bij de docu-film van Jambers over BDW blijft de vraag hangen waar de N-VA als ‘republikeinse partij’ nu eigenlijk nog voor staat.
‘Afgrond’ verhaalt de waargebeurde verhouding tussen Venetia Stanley en de veel oudere Britse premier Henry Asquith, die leidde tot een kabinetscrisis.